De man die nooit afscheid nam

Door Jan Braakman

Bill O’Donnell moet een bijzonder innemende man geweest zijn. Zijn vriend Wolf Solkin (96) draagt Bill’s portret altijd bij zich. Als er een herdenking is plaatst hij de foto van zijn vriend op de stoel naast hem.

Solkin woont in Ste. Anne Hospital in Montreal, een ziekenhuis dat is gericht op de behandeling van veteranen. Solkin verplaatst zich in een elektrische rolstoel. Behendig manoeuvreert hij zich door de gangen. Hij houdt even stil bij een plaquette, waarop de gestorven veteranen worden herdacht. Op zijn kamerdeur hangt een paginagroot artikel uit de Toronto Star, de grootste krant van Canada. Solkin mag dan op leeftijd zijn, de veteraan is niet uitgevochten. Hij strijdt voor de rechten van zijn collega-veteranen, wier behandeling er niet op vooruit is gegaan sinds de financiering van het rijk is overgegaan op de provincies.

Bill O’Donnell Bron: ICB Holten

Solkins kleine kamer vult zich met de klanken van Scarlatti, lichtvoetige klavecimbel-muziek uit de achttiende eeuw. Het houdt de 96-jarige Solkin jong.

Op een tafeltje bij het raam staat het portret van Bill O’Donnel. Als Solkin in bed ligt en hij kijkt opzij, glimlacht Bill hem toe.

Aan het hoofdeinde van het bed hangen tegen de muur de foto’s van Wolfs vrouw, kinderen en kleinkinderen. Hij vertelt trots over zijn familie, die eens in de vijf jaar een reunie houdt. De laatste was in 2018, toen Wolf zijn 95e verjaardag vierde.

William Edward (Bill) O’Donnell was geboren op 11 juli 1911. Zijn vriend Wolf William Solkin ruim tien jaar later. Ondanks hun leeftijdsverschil raakten ze diep bevriend.

Bill O’Donnell Bron: ICB Holten

De vriendschap tussen Bill en Wolf gaat terug tot 1943, toen de twee elkaar in Engeland leerden kennen. Bill was een jaar of tien ouder dan Wolf. “Hij was enig kind en ik was enig kind. Hij was de oudere broer, die ik nooit had gehad. We praatten overal over, we gingen samen uit, we dansten, het was bijna intiem”, vertelde Solkin in 2019, toen hij meewerkte aan een documentaire van het Informatiecentrum Canadese Begraafplaats in samenwerking met RTV Oost. Bill en zijn vrouw hadden een lastige relatie gehad, tot hun scheiding. De getroubleerde verhouding tussen Bill en zijn ex-vrouw was een van de vele gespreksonderwerpen geweest tussen Bill en Wolf.

Eigenlijk hadden beiden liever een officiersfunctie gehad bij de Black Watch, een regiment uit de omgeving van Montreal. Maar toen zich de mogelijkheid voordeed om allebei een officiersfunctie te krijgen bij het Algonquin Regiment, besloten ze die kans te grijpen. Zo konden ze bij elkaar in de buurt blijven.

In maart 1945 werden ze verscheept naar het front. Ze realiseerden zich dat ze gewond konden raken, of zelfs konden sneuvelen. Ze waren elkaars getuige bij de testamenten die ze opmaakten op 26 maart 1945. Bill zette in het testament dat hij zijn bezittingen naliet aan zijn zus Helene O’Donnell. Niet zijn vrouw, niet zijn dochter, maar zijn zus werd eerste en enige erfgename.

Bill O’Donnell Bron: ICB Holten

“En we beloofden dat we elkaars familie op de hoogte zouden stellen, als een van ons zou sneuvelen”, zegt Solkin.

Solkin lijkt een fragiele man in zijn elektrisch aangedreven rolstoel. Hij draagt met trots zijn legergroene baret en zijn overhemd is getooid met de medailles die hij heeft gekregen voor zijn dienst in de Tweede Wereldoorlog. Zijn voortdurende glimlach kleurt zijn perkamentwitte huid en de vlassige baard. Zijn stem is zacht, maar vastberaden. Hij neemt de tijd voor zijn verhaal, noodgedwongen, omdat hij zuinig moet zijn met zijn energie.

Hij wil graag vertellen over zijn maat, met wie hij optrok tot Bill ergens in de buurt van Friesoythe (Duitsland) sneuvelde op 18 april 1945.

Wolf was er niet bij toen dat gebeurde. Hij gaf leiding aan een andere peloton binnen hetzelfde regiment. Toen de officieren de volgende dag de balans opmaakten, hoorde hij hoe zijn vriend was omgekomen. “Er was een groep Duitsers die zich wilden overgeven. Maar ze wilden zich niet overgeven aan een gewone soldaat. Ze vroegen om een officier. Toen stond Bill op.” Dat werd Bill fataal. Een Duitse sluipschutter schoot Bill neer. Wolf ging niet naar de begrafenis van zijn vriend, die een tijdelijk graf kreeg in Duitsland. “We hadden geen tijd voor een begrafenis. We moesten véchten. We mochten blij zijn als we de doden aan de kant van de weg konden leggen weg van het verkeer. Er lagen dode lichamen overal, Duitsers, Canadezen, Britten, ik herinner me ook Polen – die vochten met ons mee”, zei Wolf.

De diepe en warme vriendschap tussen Bill en Wolf kwam abrupt ten einde. Voor Wolf zou het leven nooit meer zijn als het was geweest sinds hij Bill had leren kennen bij de Infantry Battle Course in Engeland.

Wolf Solkin in 2019. Foto: Jan Braakman

De dood van zijn vriend betekende dat hij zijn belofte aan Bill moest nakomen. Bill had Wolf een boodschap meegegeven voor zijn dochtertje Marcia.

Wolf nam contact op met Bill’s ex-vrouw. Maar toen hij belde en uitgelegd had waarom hij belde, zei de ex-vrouw van Bill dat zij niets wilde horen over Bill en dat Wolf haar niet moest lastig vallen, en haar dochter ook niet. Zij gooide de hoorn op de haak. Solkin was verbijsterd, maar hij accepteerde het.

Ondertussen voltrok zich rond de nalatenschap van Bill O’Donnell een bijzondere kwestie. Bills zuster Helene weigerde als enige erfgename de erfenis te accepteren. Dat had mogelijk te maken met de huwelijkse voorwaarden waaronder Bill en zijn vrouw Mary Edna McCallum waren getrouwd. In die voorwaarden stond dat de erfgenamen van Bill een bedrag van 5000 dollar verschuldigd waren aan zijn echtgenote.

Toen Bill’s zuster Helene jaren later kwam te overlijden, bleek dat ze 10.000 dollar in haar testament had nagelaten aan haar nichtje Marcia, de enige dochter van Bill.

Ondertussen wachtte Wolf Solkin tot hij dacht dat dochter Marcia oud genoeg was om op eigen benen te staan. Toen probeerde hij opnieuw contact te krijgen met Marcia. Hij zocht elke O’Donnell in het telefoonboek van Montreal en belde ze een voor een op. Maar niemand was verwant aan Bill of zijn dochter.

Wolf wist niet hoe hij verder moest zoeken. Hij liet het er een tijdje bij zitten, tot hij op het idee kwam om via het ministerie van defensie contact te zoeken met de dochter. Het ministerie vond haar, nam contact met haar op en vertelde haar over de zoektocht van Solkin. Dochter Marcia belde Wolf Solkin. En na een telefoontje volgde een bezoek. “Ik vertelde haar over haar vader. Ik zei haar dat ik van Bill moest zeggen dat hij van haar hield. Zij wist niets over haar vader. Haar moeder had haar niets verteld. We hebben lang gepraat, we hebben gelachen en gehuild.”

Sindsdien zijn Wolf en Marcia bevriend gebleven. Wolf vertelt dat Bill trots zou zijn geweest op zijn dochter. In brieven aan hem – die hij stiekem laat bezorgen bij het graf van Bill – schrijft hij dat ze een sterke zelfstandige vrouw is geworden, moeder van zes kinderen. “Hij leeft door in zijn dochter en een volgende generatie van zes gezinnen.”

Zelf heeft hij het graf in Holten nooit bezocht. Hij is even stil als hem de vraag wordt gesteld waarom niet. Hij slikt zijn emoties weg en zegt: “Ik weet het niet. Ik denk dat ik het niet aankon geconfronteerd te worden met al mijn vrienden, die daar lagen. Waarschijnlijk was ik er niet klaar voor. En nu kan ik het niet meer.”

Graf van O’Donnell in Holten. Foto Jan Braakman

Maar, weet hij, voor Bills graf wordt goed gezorgd. “Ik mag hopen dat ik zo’n mooi graf krijg als ik straks in Canada word begraven. Maar ik ben bang dat de Canadezen niet zoveel aandacht geven aan hun gevallenen, als de Nederlanders doen.”

In de nabije toekomst, zo schreef hij zijn vriend, “zal ik weer in jouw fijne gezelschap zijn, mijn goede vriend en kameraad.” Dan zal hij herenigd zijn met de vriend van wie hij nooit afscheid nam.

P.S.

Wolf Solkin overleed in de nacht van 3 op 4 februari 2021 in zijn slaap in het Ste Anne Hospital in Montreal, waar hij al enkele jaren werd verzorgd. Hij zou een week later 98 geworden zijn.

©2022 Jan Braakman

Podcast met Wolf Solkin over Bill O’Donnell

Waldo Stromsmoe’s wieg stond op de prairies in Alberta

Door Jan Braakman

Op de prairies van de Canadese provincie Alberta, zeker een half uur rijden van de bewoonde wereld, staat het geboortehuis van Waldo Stromsmoe. De plaats wordt aangeduid als Pendant d’Oreille.

Waldo’s vader had zich daar gevestigd.  Hij bouwde een eenvoudig huis:  vier meter breed,  vijfenhalve meter lang. Beneden stond een kachel, de schoorsteenpijp verwarmde de bovenverdieping, waar de zeven kinderen sliepen.

Het geboortehuis van Waldo Stromsmoe (Foto Jan Braakman)

Hij boerde op een quarter section: een kwart mijl in het vierkant: ongeveer 64 hectare woest land waar prairiegras groeide, waar coyotes, vossen, dassen, antilopes hun habitat hadden en hebben en waar af en toe een verdwaalde beer kon verschijnen. Ze verbouwden haver voor het paard,  en tarwe en gerst.

Waldo Stromsmoe was een van hen. Geboren op 3 november 1914 was hij de vierde van de zeven kinderen. Hij leerde werken met de paarden op het stuk land dat zijn vader als pionier toegewezen had gekregen. Hij kon het tuig voor de paarden maken, hij wist hoe hij hoeven moest smeden en hij kon schoenen repareren.

Nu rijdt achterneef Nyle met zijn terreinwagen over het woeste land. Gerst en tarwe worden er niet meer verbouwd.  Hij heeft het graan vervangen door een Russische grasvariant, die goed bestand is tegen de droge, koude en winderige omstandigheden in Alberta. Zijn Angus en Hereford vleesrunderen grazen er.

Waldo Stromsmoe

Op koude dagen zoeken de runderen beschutting bij het huis waar de familie Stromsmoe zich aanvankelijk settelde. Verspreid om het huis is te zien hoe de koeien daar mestten. Het houten huis heeft de barre omstandigheden doorstaan. Zwaluwen hebben in de hoeken van het plafond een plek gevonden om te nestelen. 

Zelfs op een milde zonnige dag in september is nauwelijks voorstelbaar dat een gezin met zeven kinderen hier leefde, ook in barre winters met meer dan 30 graden vorst.

Waldo Stromsmoe en zijn broers en zussen doorstonden het. Waldo trof al op jonge leeftijd een vriendin. Hij was 19,  zij was zestien. En toen 28 was en zij 25 hadden ze zes kinderen. 

Twee van Waldo’s broers waren het leger in gegaan. Waldo volgde in 1943.  Hij wilde zijn broers helpen. Zijn dochter Beverly Penner-Stromsmoe haalt uit de overlevering woorden van haar vader aan. “Als wij deze oorlog niet winnen praten we op een dag allemaal Duits.” Op 1 februari 1943 meldde hij zich in Calgary. 

Waldo werd ingedeeld bij de Seaforth Highlanders. In het leger kwamen zijn vaardigheden als schoenmaker van pas. 

Beverly Penner-Stromsmoe heeft niet heel veel herinneringen aan haar vader.  Ze was amper vier toen haar vader het leger in ging. “Maar ik herinner me dat hij een keer terug was met verlof. Hij was in uniform en hij kroop over de grond terwijl mijn zusje op zijn rug zat. Vreemd, dat je zulke dingen herinnert.” Ze zegt het met een lach.

In de spaarzame brieven die bewaard zijn gebleven leest ze dat Waldo zijn vrouw Cathryn aansprak met ‘moeder’.  Hij noemde haar plagend ook wel “Little Hen”.

Beverly Penner (Foto Jan Braakman)

Beverly is vanuit Edmonton naar Medicin Hat gereisd om haar verhaal te vertellen over haar vader. In haar tas een stapel foto’s.  Ze geeft bij elke foto een toelichting.  Ze laat foto’s zien van haar moeder, die helemaal ontdaan was toen ze het bericht kreeg dat haar man niet zou terugkomen. Aan hertrouwen dacht ze niet. “If you had the best, the hack with the rest”, zei ze. Ze had met Waldo het beste gehad, dat zou niemand kunnen overtreffen.

Voor dochter Bev is en blijft haar vader Waldo een held.  Ja, zegt ze, achteraf kun je je afvragen of een vader van zes kinderen voor het vaderland het leger moet ingaan. Maar het gemis van haar vader werd ruimschoots gecompenseerd door de liefde van haar moeder. Het leven ging door en ze heeft nooit het idee gehad dat ze iets miste.

©2019 Jan Braakman

Die éne medaille koesterde Cecil het meest

Door Jan Braakman

Op tafel liggen medailles, ingelijste foto’s van een jonge man in uniform, de Canadese vlag ten tijde van de Tweede Wereldoorlog.

Aan tafel zit Jack French. Jack vertelt over zijn broer Cecil. Hij noemt hem Cece (Sies).

Jack French vertelt over zijn broer Cecil. (Foto Jan Braakman)

Cecil was sluipschutter bij The Argyll and Sutherland Highlanders of Canada. Hij sneuvelde op 14 april 1945 in de omgeving van Friesoythe. French werd gedood door een Duitse granaat, die door het raam werd gegooid van het huis waarin zijn regiment het tijdelijk hoofdkwartier had gevestigd. French ligt in Holten begraven (IX A 5).

Jack laat de medailles zien die zijn broer heeft gekregen. Eén ervan houdt hij in zijn hand.

Cecil French was een jonge jongen die het niet gemakkelijk had toen hij opgroeide. Zijn vader maakte het hem moeilijk, sloeg hem, om niets, vertelt Jack. “Ik was tien jaar jonger en ik hoorde dat Cecil werd geslagen, om niets. Toen hij zestien was kwam hij sterk genoeg om voor zichzelf op te komen. Toen stopte zijn vader.”

Cecil H. French. Foto: Informatiecentrum Canadese Begraafplaats Holten

Toen Cecil 17 was verliet hij het ouderlijk huis en ging het leger in.

Cecil was een graag geziene jongen. Hij had thuis in Hamilton (Ontario) een vriendin, met wie hij al min of meer verloofd was. Hij had haar al een ring gegeven. Maar na verloop van tijd realiseerde hij zich dat hij misschien niet de juiste keus had gemaakt. Eenmaal in Europa bleef zijn verschijning niet onopgemerkt. Hij had vriendinnen in Engeland, en later, toen hij in de buurt van Roosendaal (Noord-Brabant) was gelegerd, kreeg ene Jeannette Heemskerk een oogje op hem.

Foto’s van haar liggen op tafel. Ze zijn gemaakt na de oorlog, toen een oudere broer van Jack naar Nederland op bezoek was geweest. Hij had Jeannette ontmoet. Hij was ook in Holten geweest om het graf van Cecil te bezoeken. Kleine zwartwit foto’s ter grootte van een postzegel in een lederen albumpje herinneren aan dat bezoek. De foto’s tonen een kaal en leeg ereveld met witte metalen kruisen. 

De gekoesterde medaille. (Foto Jan Braakman)

Dan pakt hij opnieuw die ene medaille. “Deze medaille kreeg hij toen hij aan een schietwedstrijd had meegedaan in Engeland. Hij had nog nooit zoveel hoge officieren bij elkaar gezien als op die dag. En hij was trots dat hij tot de beste vijf schutters van de dag hoorde.”

Het briefje dat Cecil (‘Cece”) aan zijn moeder schreef in het doosje met de medaille ligt op tafel. “Bewaar de medaille goed”, schreef Cece, “Misschien, als de oorlog voorbij is en ik weer thuis kom, kan ik de medaille dragen.”

Cecil kwam niet thuis. 

Jack French pakt de medaille op en houdt hem in zijn handen. “Zo voel ik me dichtbij mijn broer, omdat ik weet dat hij deze medaille ook in handen heeft gehad.”

“Deze medaille koesterde hij het meest”, zegt Jack. En dan breekt zijn stem. Jack pakt een zakdoek om een traan van zijn oog te vegen. “Deze koesterde hij het meest, want deze medaille heeft geen mensenlevens gekost.” 

©2019 Jan Braakman

Missie over de Maas

Door Jan Braakman

Na de mislukte doorbraak bij Arnhem (Operation Market Garden) waren de grote rivieren de grens tussen bevrijd en bezet Nederland. Het was in het belang van de geallieerden om zoveel mogelijk Duitse troepen vast te houden in Nederland, waardoor een opmars rechtstreeks richting Berlijn in elk geval niet door de in Nederland achtergebleven troepen zou worden opgehouden.

Duitse stafkaart met posities van het Duitse leger bij de Maas en Waal op 23 december 1944.

En dus werd een plan uitgedacht, om de Duitse troepen ten noorden van de grote rivieren te binden. Lieutenant-General John Crocker voerde een plan uit onder de naam Operation Pounce. Het plan was bedoeld om de Duitse tegenstanders op het verkeerde been te zetten. In het plan was (zogenaamd) voorzien in luchtlandingen ten noorden van de Waal. Het idee was dat een doorbraak zou worden geforceerd bij Hedel en vervolgens door te steken naar Utrecht.

Bij ‘s-Hertogenbosch werden amfibivoertuigen en materiaal voor noodbruggen opgeslagen op vanuit de lucht te observeren plekken. Stellingen werden ingereedheid gebracht voor zware artillerie. Bij Hedel, net ten noorden van Den Bosch, zou een bruggenhoofd worden gevormd. Doel was dat de Duitsers rekening zouden houden met een aanval bij Hedel. Om die illusie te versterken, werden tal van patrouilles uitgevoerd over de Maas.

Het Lake Superior Regiment lag aan de Maas bij Hedel. Het regiment kreeg de opdracht om regelmatig missies uit te voeren aan de overkant van de Maas, om de Duitsers in elk geval de indruk te geven dat er iets op komst was. In zijn boek In the Face of Danger; The History of the Lake Superior Regiment beschrijft George Stanley hoe het fout kon lopen met dergelijke patrouilles.

Op 14 december 1944 staken twee pelotons van de B-compagnie van het Lake Superior Regiment de Maas over. Het doel was door te dringen in het dorp Hoenzadriel. De pelotons bereikten zonder al te veel moeite de overkant en het lukte ook om ongezien het dorp binnen te komen, waar ze twee Duitse militairen aantroffen in de kelder van het eerste huis dat ze doorzochten. De twee werden gevangen genomen en daarmee was het doel van de patrouille – Duitse militairen krijgsgevangen nemen – bereikt.

Op de weg terug raakte een van de mannen van de patrouille een door de Duitsers op scherp gezette trip flare, een zogenoemd struikeldraadlichtsein. Daardoor werden Duitse troepen gealarmeerd, die het vuur openden. John William Ewen werd meteen dodelijk getroffen. Commandant Lieutenant B. Black gaf opdracht naar de Maas te rennen om de terugtocht te maken. De twee Duitse krijgsgevangenen maakten echter geen aanstalten mee te gaan. De twee achterlaten was geen optie, want daarmee zou de positie van het peloton aan de Duitsers verraden worden. Sergeant G. Leary en een Belgische tolk, John Saynave, schoten de twee Duitsers ter plekke dood.

Black vroeg ondertussen om artillerie-ondersteuning. Verschillende huizen in Hoenzadriel werden in brand geschoten. Een deel van Canadese patrouille tijgerde door de modder in de richting van de Maas, een ander deel ging naar de rand van het dorp om opnieuw te proberen enkele Duitsers krijgsgevangen te maken. Maar die poging was vruchteloos: de Duitsers bleken hun posities te hebben verlaten. Desalniettemin complimenteerde Major General Chris Vokes de twee bataljons onder commando van Lieutenant Black met zijn “succesful patrol mission.”

Een mijnenveld

Twee maanden later, op 11 februari 1945, werd een soortgelijke patrouille uitgevoerd. Om zeven uur ’s avonds ging een patrouille van C-company, verdeeld in twee groepen Maas over.

Charles Byce en Hedley Shaw, twee gerenommeerde sluipschutters maakten deel uit van de groep.

De groep die aan de overkant aan de oever van de Maas moest blijven (beach head party) bleek een lekke boot te hebben en keerde terug voor een andere boot. De gevechtspatrouille stak direct met succes over. De beach head party kon de rest van de patrouille niet vinden, maar nadat ze elkaar getroffen hadden, ging de patrouille langs de dijk richting Kerkdriel. Onderweg stuitten ze op een Duitse schildwacht in een loopgraaf. Dat was ongeveer op de plek waar nu vanaf de Hoenzadrielsedijk een doodlopende weg langs de Zandmeren naar beneden gaat.

Nadat drie granaten in zijn richting waren gegooid, gaf de Duitse soldaat zich over. Het doel van de patrouille was bereikt: een soldaat krijgsgevangen maken die inlichtingen kon verstrekken.

Nadat het mitrailleurvuur was opgehouden nam Lt Garling Brown op zijn schouders om hem terug te brengen naar de oever van de Maas. Tot overmaat van ramp stapte Garling in een gat, waardoor hij zijn enkel brak.

Cpl Charles Byce zag scherpschutter Shaw nog terugkomen van de dijk. De patrouille slaagde er wonderwel in de gewonden in een boot te krijgen en heelhuids terug te keren naar de zuidelijke oever van de Maas. Byce bereikte de oever eerder dan Shaw en Byce was een van de laatsten die in de boot klom om de Maas weer over te steken.

Heldhaftige Cree

Byce was een Cree die een heldhaftige reputatie opbouwde in de laatste maanden van de oorlog. Op 21 januari 1945 leidde hij een groep van vijf man over de Maas. Direct bij het bereiken van de vijandelijke oever kwamen hij en zijn manschappen onder vijandelijk vuur vanuit drie verschillende posities. Brice kon twee van de vuurnesten lokaliseren en onschadelijk maken met een granaat. Toen de patrouille over de dijk rende vlogen de granaten hen om de oren, zonder schade aan te richten. De granaten verraadden wel de positie van nog twee vijandelijke soldaten. Byce zocht de schuttersput op en doodde beide Duitsers. Voor zijn moedig gedrag werd hij onderscheiden met de Military Medal. Eind februari, tijdens het Hochwald-offensief maakte Byce zich andermaal verdienstelijk. Hij nam onder hevig vijandelijk vuur het commando van alle getroffen officieren over. Ondanks hevige verliezen onder zijn troepen hield hij zo lang mogelijk stand. Hij gebruikte zijn scherpschutterskwaliteiten om de vijand op afstand te houden en te voorkomen dat zijn manschappen zouden worden overlopen. Daarvoor kreeg hij de Distinguished Conduct Medal.

De patrouille maakte aanstalten om terug te keren. Maar het liep anders. Private J.N. Brown stapte op een mijn en verloor zijn voet. Vervolgens kwam de patrouille onder hevig Duits mitrailleurvuur te liggen. De patrouille zocht dekking op de grond. Daarbij kwam private W.A. Bevan op een mijn, waarbij zijn hand werd weggeslagen en hij ernstige verwondingen aan zijn gezicht opliep.

Cpl Norman Tyerman. Bron: Informatiecentrum Canadese Begraafplaats Holten

Eenmaal terug bleek dat er vier man niet waren meegekomen: Cpl Norman R. Tyerman, Cpl Hedley M. Shaw, Pte L.C. Dobberthien en Pte George H. Preston.

Onmiddellijk werden vrijwilligers gevraagd om opnieuw de rivier over te steken om de vermiste mannen te zoeken. Byce was een van hen. Hij verklaarde enkele dagen later: “Ik ging met de groep mee en doorzocht de tegenoverliggende oever tot een diepte van 300 meter en 400 tot 500 meter aan elke kant van de landingsplaats, maar vond niemand. Ik vond wel een sluipschuttersjasje en een gevechtstenue, die geïdentificeerd konden worden als die van korporaal Shaw door de vulpen in de zak en door de gewichten aan de onderkant van het sluipschuttersjasje. Er werd een zoektocht ingesteld op onze oever, maar geen spoor van korporaal Shaw.”

De volgende ochtend om acht uur zag een patrouille van de C-company aan de overzijde van de Maas een man zwaaien, kennelijk om aandacht te trekken. Waarschijnlijk betrof het een van de vier vermiste manschappen, die de vorige nacht achter waren gebleven.

’s Avonds om kwart voor zeven werd opnieuw een boot over de Maas gestuurd om de man op te pikken. Het bleek Pte Dobberthien te zijn. Hij had een voet verloren toen hij op een mijn was gelopen, maar hij was opvallend opgewekt, meldt de war diary van het Lake Superior Regiment.

Dobberthien wist ook wat er met de drie anderen was gebeurd. Tyerman en Preston waren omgekomen bij een mijnexplosie. Shaw was bij hem gekomen om poolshogte te nemen. “Ik vertelde hem dat mijn voet eraf was en dat ik dacht dat de twee andere mannen dood waren. Hij zei dat hij hulp ging halen en hij vertrok. Ik heb hem niet meer gezien. Ik bleef liggen en wachtte ongeveer twee uur. Toen ik me realiseerde dat hem iets moest zijn overkomen, kroop ik naar de rivier, maar ik zag geen spoor van hem. Ik heb ongeveer 19 uur op de oever gelegen, maar nooit iets van hem gezien.”

Tyerman en Preston werden door de Duitsers begraven in Kerkdriel. Vandaaruit werd hij overgebracht naar de Canadese Begraafplaats in Holten, waar ze naast elkaar liggen in Plot 12, rij H, graven 6 en 7.

De 43-jarige sluipschutter Hedley Shaw werd als vermist geregistreerd. En zo staat hij ook nog steeds op het paneel van de Canadese begraafplaats in Groesbeek.

Het lijkt echter waarschijnlijk dat hij is verdronken in de Maas en dat zijn stoffelijk overschot is gevonden en begraven in Drongelen. Onderzoekers Ronny van Hoften en Philippe Reinders diepten in de archieven op dat in juni 1945 op het kerkhof in Drongelen een stoffelijk overschot is begraven dat waarschijnlijk van Shaw was. Willem van der Pol, destijds wachtmeester in de gemeente Eethen legde op 14 februari 1947, twee jaar nadat Shaw vermist raakte, een verklaring af. Hij zei “dat het lijk dat 24 juni 1945 werd begraven op het kerkhof in Drongelen was gevonden in de uiterwaarden tussen het Capelsche Veer en het Drongelsche Veer. Op het lijk worden geen herkenningstekens gevonden, behalve een horloge met inscriptie H.D. Shaw”. 

Shaw liet een vrouw en drie dochters na. Zijn oudste dochter Sandra reed als kind vaak mee met haar vader Hedley. Sandra is nooit over zijn tragische dood heen gekomen, wat volgens haar familie bijdroeg aan haar levenslange strijd met depressies. Sandra overleed in 2020.

Vier dagen later opnieuw een patrouille

Op 15 februari werd opnieuw een patrouille naar de overkant van de Maas gestuurd, nu ter hoogte van Bokhoven. Opnieuw was de bedoeling om Duitse miltairen krijgsgevangen te maken, en opnieuw ontstond er een schermutseling aan de noordkant van de Maas, waardoor de Canadezen onverrichterzake en met veel verliezen de terugtocht mochten zoeken.

Aan de overkant, bij Ammerzoden, bevond zich het Duitse Fallschirm Regiment 17. Net als het Lake Superior Regiment, voerde het Duitse regiment ook verkenningen uit aan de overkant van de Maas. Ook dan kwam het af en toe tot schermutselingen.

In de War Diary meldt het Lake Superior Regiment dat de actie in de vroege ochtend van 15 februari leidden tot de dood van soldaat Walter Russell Lahoda en de vermissing van drie anderen: Sgt Herbert Carlbom, Lt Harold F. Hilderley en Pte Arthur Vanance. De patrouille slaagde erin Lahoda’s stoffelijk overschot mee terug te nemen.

Carlbom, Hilderley en Vanance werden niet gered. In een brief aan Herman Carlbom, de vader van Herbert, meldde Colonel C.L. Laurin dat Herbert het laatst gezien was door een sergeant van zijn peloton om ongeveer 7 uur in de ochtend van 15 februari 1945. Dat was Sgt Boomhower.

Sgt Carlbom, Lt Banks en Sgt Boomhower probeerden Hilderley en Arthur Vanance te evacueren, die eerder al gewond geraakt waren. De drie klommen de dijk op langs de noordelijke Maasoever. Ze werden onder vuur genomen en daarbij raakte Carlbom en Banks gewond. Sgt Boomhower vroeg beide mannen hoe het met ze was. Beiden antwoordden dat het redelijk ging.

Boomhower trok zich terug naar de boot, waar hij met de weinige mannen die nog over waren tot de conclusie kwam dat de tegenstand te sterk en te talrijk was om de twee achtergebleven Carlbom en Banks te redden, evenmin als Hilderley en Arthur Vanance. Boomhower besloot met de overblijvende mannen met de laatste boot terug te varen naar de zuidkant van de Maas bij Bokhoven.

Bij de actie waren vier man achtergebleven op vijandelijk terrein: Hilderley en Vanance, die als eersten getroffen waren door de Duitse tegenstand en vervolgens Carlbom en Banks, die beiden gewond raakten bij de poging om Hilderley en Vanance te redden.

Boerenzoon John William Ewen was op 10 september 1920 geboren in Asquith, Saskatchewan. Hij trouwde met Isabel Mae Ewen en kreeg met haar een zoon in juni 1943. Zoon John Gordon Ewen was anderhalf toen zijn vader om het leven kwam bij een gevechtspatrouille. Ewen kreeg zijn definitieve rustplaats op de Canadese begraafplaats in Groesbeek: plot 17, rij A, graf 15.

Bronnen: The Watch on the Maas 9 Nov 44 – 8 Feb 45. George C.F. Stanley – In the Face of Danger; The History of the Lake Superior Regiment; Mark Zuehlke – Forgotten Victory; Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947, Series: RG 24;

©2019 en 2023 Jan Braakman

Waar is Arthur Vanance?

Door Jan Braakman

Het hart van de 23-jarige Rita Vanance sloeg even over, toen ze op donderdag 21 februari 1946 bericht kreeg dat haar man was aangekomen in Canada en nu in een ziekenhuis lag in Montreal. Rita was er al een jaar van uitgegaan dat haar man Arthur gesneuveld was in Europa. Ze had officieel bericht gehad van de legerautoriteiten dat hij aanvankelijk vermist was, en daarna werd aangenomen dat hij tijdens schermutselingen gesneuveld was.

Winnipeg Free Press, 22 Februari 1946. Bron: Ancestry.com. Winnipeg Free Press (Winnipeg, Manitoba, Canada) [database on-line]. Provo, UT, USA: Ancestry.com Operations Inc, 2007.

Rita had nota bene een paar dagen eerder bericht gehad dat de persoonlijke bezittingen van Arthur nog niet in Canada waren, maar dat ze die zou krijgen zodra ze waren gearriveerd. Sinds het bericht van het overlijden van Arthur had ze al de uitkering geïnd, die haar toekwam als weduwe van Arthur.

Arthur maakte deel uit van het Lake Superior Regiment toen hij in februari 1945 bij gevechten vermist raakte. Volgens zijn maten was hij dodelijk getroffen. Maar ze hadden Arthurs lichaam niet kunnen bergen toen ze zich terug trokken. Rita kreeg een telegram waarin stond dat Arthur niet meer als vermist te boek stond, maar “for official purposes presumed killed in action.” Rita stond er opeens alleen voor met haar zoontje Arthur, die in december 1944 net drie was geworden.

De op 5 januari 1919 geboren Arthur Vanance kwam uit een gezin met vier broers en een zus. Hij had verschillende werkgevers gehad voor hij in het leger kwam. Hij was een ervaren vrachtwagenchauffeur. Hij hield van sport – softbal was zijn favoriete activiteit. Hij was eerstehonkman.

“He looks the kind who with a few drinks would try to turn the world upside”

In juli 1940 trad hij in dienst van het leger. Zijn belangrijkste reden: avontuur. In december 1942 werd hij nog eens beoordeeld. Lieutenant James Morrison schreef in het rapport: “This soldier is cheerful, well built. He looks the kind who with a few drinks would try to turn the world upside down if someone suggested it. He looks like good soldier type – one who would with good leaderschip go through anything.” Morrison vond dat Vanance zijn plek gevonden had in het regiment, en Vanance leek dat zelf ook wel te vinden.

Vanance bouwde ondertussen in het leger een behoorlijke reputatie op. Hij bleef ongeoorloofd weg, was soms dronken. In 1941 werd hij 21 dagen vastgezet wegens ongeoorloofd verlof. Hij kreeg in juni 1942 een voorwaardelijke straf van de burgerlijke rechter voor een inbraak in St John (New Brunswick). Hij kreeg een proeftijd van een jaar. Maar binnen een paar maand na de veroordeling zat hij al op het schip naar het Verenigd Koninkrijk.

Een paar weken na D-day werd hij ingezet op het Europese vasteland.

Zijn regiment lag in februari 1945 gelegerd bij Bokhoven aan de zuidoever van de Maas, ten noorden van ’s Hertogenbosch. Op 15 februari werd in alle vroegte (vier uur ’s morgens) een patrouille uitgevoerd op vijandelijk terrein, ten noorden van de Maas. Doel van de patrouille was om vijandelijke soldaten gevangen te nemen.

Dergelijke patrouilles werden van beide kanten ondernomen. Duitsers probeerden door te dringen in de Canadese linies aan de Maas bij Empel, Crevecoeur en Gewande. Omgekeerd trokken Canadezen de rivier over om aan de noordzijde verkenningen uit te voeren en te checken or de Duitsers hun posities nog bezet hielden. Over en weer werden bij de schermutselingen krijgsgevangenen gemaakt.

Lt Col H.H. A Parker van het Lake Superior Regiment gaf na de oorlog uitleg over wat er gebeurd was met de patrouille waar Vanance deel van uitmaakte. “On the night of 14-15 February, B-company had a patrol across the River Maas . . . ran into trouble on the way back with the result that only about half of the men got back to our side.”

De patrouille kwam gehavend terug. Eén soldaat (Walter Russell Lahoda) was gedood, tien raakten gewond en drie waren in de handen van de vijand gevallen. Onder hen – waarschijnlijk – ook Arthur Vanance.

Earl Carlbom. Bron: The Sioux Lookout Bulletin.

Er werd, zo stelde Parker in een brief aan nabestaanden van de omgekomen Sgt Earl Carlbom, een reddingsoperatie opgezet. “Sgt Carlbom, along with Lieutenant Banks and Sgt Boomhower decided to cross the river again and search for the missing men from their platoon. Unfortunately, they were ambushed, Lieut. Banks and your son being wounded. Sgt Boomhower managed to make his escape and he told us that there was little doubt that your son had been taken prisoner, but apparently, his wounds must have been more serious than they appeared. We have twice carried out a search of the whole area but have been unable to locate his grave.”

Wat er daarna met Vanance is gebeurd, blijft onduidelijk.

Een van de soldaten (W.R. Marsh) meldde later dat Lance Corporal Hilderley dodelijk getroffen was, maar dat ze door het hevige vijandelijk vuur niet in staat waren geweest zijn lichaam te bergen. Maar, aldus dezelfde soldaat, als ze twee stretchers hadden, zouden ze Hilderley en Vanance op kunnen halen. Lieutenant Banks zei tegen Marsh dat een andere officier, Sgt Carlbom, daar voor zou zorgen.

Sgt Carlbom kwam echter niet terug. Hilderley evenmin, en Vanance ook niet. Na de oorlog bleek dat Carlbom ook was gesneuveld. Hij was door de Duitsers begraven op de begraafplaats in Zaltbommel. Hilderley was in het bezette Ammerzoden begraven, tezamen met een niet nader geïdentificeerde Canadese soldaat. Waar Vanance was gebleven, was onduidelijk.

Arthur was vermist. Zijn vrouw Anita kreeg het bericht dat werd aangenomen dat hij dood was. Nooit kreeg ze te horen of hij was gevonden en waar hij was begraven. Zijn lichaam is nooit geïdentificeerd.

Winnipeg Free Press, 23 Februari 1946. Bron: Ancestry.com. Winnipeg Free Press (Winnipeg, Manitoba, Canada) [database on-line]. Provo, UT, USA: Ancestry.com Operations Inc, 2007.

Hilderley’s lichaam werd na de oorlog opgegraven en herbegraven in Holten. (plot 11, rij H, graf 6). Sgt Carlbom werd eveneens herbegraven op de begraafplaats in Holten (plot 11, rij H, graf 7). De ongeïdentificeerde soldaat uit Ammerzoden kwam ook op de begraafplaats in Holten terecht (plot 11, rij H, graf 5).

Meer dan een jaar na de zo slecht verlopen patrouille over de Maas kreeg Anita bericht dat haar man met de Queen Elizabeth vanuit Europa was terug gekomen in Canada en dat hij in Motreal in een ziekenhuis lag. Opeens was er weer hoop voor haar en haar zoontje. Captain Wardrobe speculeerde in de Winnipeg Free Press over de situatie waarin Arthur wellicht verkeerde. Mogelijk leed hij aan geheugenverlies, aldus Wardrobe.

Een dag later was duidelijk dat er sprake was van een vergissing. Niet Arthur, maar zijn broer Albert was teruggekeerd. Het leger had abusievelijk bericht gedaan aan Arthurs vrouw Rita. Zij had natuurlijk gehoopt dat haar man echt was teruggekeerd, maar ergens had ze er rekening mee gehouden dat er sprake was van een vergissing. Tegen de krant zei ze: “I’m not holding my hopes too high, I am kind of resigned to the situation, but oh, if he were alive, I don’t care how badly he is wounded.”

Rita kreeg nooit bericht of en waar haar man gesneuveld of gevonden is. Hij blijft een vermiste soldaat, van wie wordt aangenomen dat hij is gesneuveld. De vraag blijft: waar is Arthur Vanance?

Bronnen: Raymond Mitchell – Commando Despatch Rider: From D-Day to Deutschland 1944-45; Lydia Carlbom – Missing in Action – One family’s story of hope and despair; Library and Archives Canada; Ottawa, Canada, Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24, Volume: 27247;
Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 25538.

©2019 Jan Braakman

John Duncan, zoon van invloedrijk politicus

Door Jan Braakman

John Lyons Duncan was enig kind van James Lewis Duncan en Violet Isabelle Duncan. Zijn vader Lewis Duncan was invloedrijk advocaat en politicus. Hij had in de Eerste Wereldoorlog als majoor dienst gedaan in het Canadese leger. Lewis Duncan was lid van de Legislative Assembly of Ontario, het provinciaal parlement.

Met zo’n achtergrond voelde John Duncan het als een plicht om ook zijn aandeel te leveren in de strijd tegen Hitler. Hij tekende als achttienjarige voor het leger op 23 augustus 1943. John stond op de nominatie om als officier een leidinggevende functie te vervullen. Maar hij werd nog te onvolwassen bevonden om officier te worden. Aan zijn intelligentie lag het niet. Aan zijn lengte (1 meter 81) ook niet. Aan zijn manieren en zijn voorkomendheid evenmin. Het ontbrak hem echter aan overwicht.

Dat zijn vader majoor was geweest en tijdens de Eerste Wereldoorlog gevochten had bij de Somme, Vimy Ridge en Passchendale kwam ook ter sprake bij de beoordelingen die John Duncan onderging in het leger. In hoeverre zijn vader of diens reputatie een rol speelde bij de functie die John in het leger kon krijgen, is niet uit de dossiers op te maken. Feit is dat hij in de twee jaar dat hij in het leger was na zijn eerste screening nog drie keer is beoordeeld op zijn potenties als militair. Op enig moment werd hij gepromoveerd tot Lance Corporal, maar na een paar maanden werd dat weer teruggedraaid – hij werd weer gewoon private – maar wel met behoud van soldij.

De laatste beoordeling gebeurde op verzoek van het Headquarters Canadian Reinforcement Unit. Het oordeel was dat hij nog steeds niet de kwaliteiten had om officier te worden, maar fysiek fit was om als rifleman naar het front te gaan. Hij arriveerde op nieuwjaarsdag 1945 in het Verenigd Koninkrijk, waar hij zich melde bij het Canadian Infantry Training Regiment. Negen dagen later werd hij ingedeeld bij het Royal Hamilton Light Infantry regiment (Rileys). Met dat regiment stak hij in april 1945 het Twentekanaal over bij Almen. De Rileys gingen meteen oostwaarts om de rechterflank in de richting van Laren af te dekken. In de nacht van 4 op 5 april ontstond een heftig vuurgevecht, tussen Canadese en Duitse troepen. De gevechten gingen de volgende dag tot ver in de middag door. Ergens op die dag werd John Duncan getroffen. Hij overleed direct en werd tijdelijk begraven in Almen. Padre H/Captain H.W. Johnson leidde de dienst bij de begrafenis.

Later werd John herbegraven op de Canadese begraafplaats in Holten. Hij ligt in plot I, rij C, graf 8.

De dood van John trof zijn ouders zwaar. Vader Lewis Duncan pleegde vijftien jaar later, op 8 april 1960, zelfmoord in het toilet van een winkel in Toronto. De krant The Globe and Mail schreef in een in memoriam dat Lewis Duncan lang had geleden door de dood van zijn enige zoon tijdens de Tweede Wereldoorlog.

© 2019 Jan Braakman

Marcel Martin, begraven in de tuin

Door Jan Braakman

Marcel Martin was een intelligente jongeman, toen hij zich in april 1943 voor de dienst in het Canadese leger meldde. Hij was al 28 jaar. Marcel had vaste verkering en een kleine vriendengroep. Hij wilde chauffeur worden in het leger, daar had hij al ervaring mee. Hij kon ook kleine reparaties uitvoeren aan vrachtwagens, zo meldde hij.

Marcel was de derde in een roomskatholiek gezin van acht kinderen, zeven jongens en een meisje. Hij woonde nog bij zijn ouders in Montreal, adres: 1728 Mullins Street. Hij was sportief, hij had ijshockey, honkbal en softbal gespeeld. Bij de keuring voor het leger en later bij zijn opleiding viel hij op door zijn intelligentie, ook al had hij nauwelijks meer opleiding gehad dan de basisschool. Hij was van school gegaan, omdat er in het gezin Martin geen geld voor was.

Hij was Franstalig, maar hij kon even goed in het Engels uit de voeten. Lang leek het er op dat hij niet naar het front in Europa gezonden zou worden. Maar eind 1944 werd hij toch op de boot gezet naar het Verenigd Koninkrijk. Op 18 december 1944 vertrok hij uit Canada en op Eerste Kerstdag kwam hij in het Verenigd Koninkrijk aan.

Boerderij Nieuwenkamp aan de Zutphenseweg in Laren, waar Martin werd verzorgd. Hij werd later in de tuin begraven. Foto Google Streetview

Na bijna twee maanden verblijf in Groot Brittannië werd hij ingedeeld bij het 1st Btn van het Royal Highland Regiment of Canada, meestal aangeduid als de Black Watch. Op 17 februari 1945 werd hij per vliegtuig naar Nederland gebracht, waar hij zich bij zijn regiment voegde in Nijmegen. Het regiment was gelegerd in de Prins Hendrik Kazerne, die oorspronkelijk door de Nederlandse koloniale troepen werd gebruikt. Maar in de afgelopen jaren was de Nijmeegse kazerne in gebruik geweest bij de Duitsers.

De dag na zijn aankomst trok het regiment op naar Bedburg (Duitsland). De Canadese regimenten maakten zich op om een doorbraak over de Rijn te forceren. Die doorbraak kwam na een militair gecompliceerde en strategische operatie (Blockbuster). Vanaf begin maart trokken Canadese troepen noordwaarts om Oost-Nederland te bevrijden. Via Terborg, Doetinchem, Hummelo trok Martins regiment in de richting van het Twentekanaal bij Almen.

Voorafgegaan door het Regiment de Maisonneuve trok Martin’s regiment Black Watch het Twentekanaal over in de richting van Laren. De Duitse troepen verdedigden Laren kostte wat het kost. Twee tanks van het tankregiment Fort Garry Horse werden buiten gevecht gesteld, ten koste van een aantal gewonden en doden. De Black Watch kwamen zwaar onder vuur, waarbij Martin gewond raakte.

Ammo belt. Foto: Rubin Jansen

De soldaat werd verpleegd in een boerderij aan de Zutphenseweg in Laren. Hij bezweek echter aan zijn verwondingen. Twee jaar nadat hij zich had aangemeld bij het leger, kwam hij om – op 5 april 1945. Hij werd begraven in de tuin van de boerderij. Begin deze eeuw werden in de grond voor het huis nog spullen gevonden die mogelijk aan Martin hebben toebehoord: een helm en metalen delen van een munitieriem (ammo belt).

Martin Marcel werd in 1946 herbegraven op de Canadese Begraafplaats in Holten. Hij ligt in plot II, rij E, graf 3.

© 2019 Jan Braakman

Roger Dufort, infanterist in plaats van paratroeper

Door Jan Braakman

Eerste Kerstdag 1944 vierde de negentienjarige Roger Dufort in het Verenigd Koninkrijk. Na een overtocht van een week was hij vanuit Canada met de boot in Engeland aangekomen, waar hij met een grote groep mede-militairen werd ontscheept.

Dufort was een roomskatholieke jongen uit een gezin van zes. Zijn vader was in 1939 overleden. Zijn vader was twee keer getrouwd geweest. Uit zijn eerste huwelijk had hij drie kinderen, van wie Jeanne de oudste was. Toen Roger in 1944 in dienst ging, was Jeanne al lang het huis uit, net als Laure en George, de andere halfzus en halfbroer van Roger.

Zijn zus Rita en broer Jean woonden net als Roger nog met hun moeder thuis aan de Shearer Lane in Montreal (Quebec, Canada).

Parachutistenopleiding in kamp Shilo. Foto Library and Archives, Canada

Roger tekende voor het leger in mei 1944. Hij had korte tijd (een half jaar) gewerkt voor Webster & Son. Nadat hij had getekend voor het leger, ging hij eerst naar het trainingskamp Petawawa (Ontario) , en na twee maanden (op 2 augustus) werd hij overgebracht naar Camp Shilo (Manitoba) om de parachutistenopleiding te doen. Twaalf dagen later werd hij van de parachutistenopleiding afgeschreven en bij de infanteristen ingeschreven in in hetzelfde kamp. In Camp Shilo verloor hij een deel van spullen, wat hem op een reprimande en een inhouding op zijn soldij kwam te staan.

In december kreeg hij bericht dat hij zou worden verscheept naar het Verenigd Koninkrijk, waar hij dus op Eerste Kerstdag aankwam. Amper een maand later werd overgebracht naar Noordwest-Europa om de daar gelegerde troepen te versterken. Op Valentijnsdag, 14 februari 1945, kreeg hij te horen dat hij was ingedeeld bij het Regiment de Maisonneuve.

Met het Regiment de Maisonneuve maakte hij de opmars door Oost-Nederland mee. Begin april 1945 stak hij bij Almen het Twentekanaal over. Zijn regiment kreeg de taak het bruggenhoofd over het kanaal in noordoostelijke richting te vergroten. Het Regiment de Maisonneuve kreeg het zwaar te verduren. De tegenstand bij het dorp Laren (Gld) was zwaarder dan verwacht. Voor Roger Dufort was de strijd fataal, hij werd dodelijk getroffen. Hij had zijn twintigste verjaardag nog niet gevierd.

Een dag later werd zijn stoffelijk overschot ter aarde besteld op een tijdelijke begraafplaats langs de Scheggertdijk ten noorden van het Twentekanaal bij Almen, samen met een aantal van zijn gesneuvelde kameraden: Fernard BarilEdgar RossWellie BertrandAmede Letourneau, Armand Gionet en Gerard Pilon. Later werd hij herbegraven op de Canadese militaire begraafplaats in Holten in plot II, rij E, graf 14.

© 2019 Jan Braakman

Amede Letourneau overleefde Normandië, sneuvelde in Laren (Gld)

Door Jan Braakman

Amede Letourneau was 23 jaar jong toen hij in augustus 1942 zijn handtekening zette onder het Attestation Paper van de Canadian Active Service Force. De in Ste Sabine (Quebec) geboren Letourneau woonde bij zijn vader in Welland, Ontario.

Amede Letourneau Bron: Veterans.gc.ca

Amede kwam uit een gezin met acht kinderen: drie jongens en vijf meisjes. Zijn oudste zus Maria was 32 toen hij het leger inging. Zijn jongste zus Therese was 9. Daartussen zaten de broers Ferdinand en Joseph en de zussen Germaine, Mari Louise en Marie Rose. Zijn moeder was overleden.

Voor Amede het Attestation Paper tekende had hij al dienst gedaan. Vanaf 15 januari 1942 was hij in verschillende opleidingskampen geweest.

In augustus 1942 werd hij als gunner ingedeeld bij het 1 Anti Aircraft Bataljon (1 AA Bty) in Dartmouth (bij Halifax), Nova Scotia. Later kwam hij wat dichter bij huis: in Brantford, Ontario bij het A23 Coast and Anti Aircraft Artillery Training Centre. Uiteindelijk kwam hij terecht bij het 26th Anti Aircraft Regiment.

Een paar weken na D-Day, op 20 juli 1944, ging hij aan boord van een troepenschip dat hem naar het Verenigd Koninkrijk zou brengen. Een week later, op 27 juli 1944 kwam hij daar aan. Letourneau meldde zich bij het 6 Canadian Infantry Reinforcement Unit. Toen hij op 11 augustus 1944 in Frankrijk voet aan wal zette maakte hij deel uit van het Regiment de Maisonneuve. Op dat moment trok het regiment samen op met de Calgary Highlanders, met het doel het dorp La Chesnaie, ten zuiden van Caen (Normandië, Frankrijk) in te nemen.

Het Regiment de Maisonneuve veranderde de plannen, liet La Chesnaie links liggen en rukte verder op via Tourneau, Gouvix, Villers Cavinet om enkele dagen later neer te strijken in Versainville. Vandaar trokken ze de volgende dagen verder naar Les Moutiers en Auge, waar ze het Regiment de la Chaudiere vervingen. Vandaar uit ging het verder oostwaarts via Vinoutiers, Camembert, Meulles en Orbec naar Vallaiserie.

Op 24 augustus was het doel Duranville. Letourneau’s regiment kwam net als eerder onder zwaar vuur te liggen. Amede raakte daarbij gewond. Hij werd afgevoerd naar een ziekenhuis in het Verenigd Koninkrijk (24 Canadian General Hospital).

Na bijna twee maand was Letourneau voldoende hersteld om zich met zijn te herenigen. Op 17 oktober was hij weer terug in Frankrijk. Vlak daarna werd hij gepromoveerd tot Lance Corporal. Hij vocht mee in Zuid-Beveland in de strijd om de Schelde. En in maart 1945 werd hij Acting Sergeant. 

Regiment de Maisonneuve in Terborg. Foto: Lieut. Michael M. Dean / Canada. Dept. of National Defence / Library and Archives Canada / PA-131712

Toen stond hij klaar om met zijn regiment vanuit de omgeving van Emmerik naar het noorden te trekken om het oosten van Nederland te bevrijden. Via Terborg, Doetinchem en Hummelo trok zijn regiment naar Almen. Begin april stak Amede het Twentekanaal over.

Op 4 april 1945, bij de uitbreiding van het bruggenhoofd ten noorden van het Twentekanaal bij Laren, kwam Amede opnieuw onder zwaar vuur te liggen.

Om zes uur ’s avonds liepen de soldaten van het Regiment de Maisonneuve het Twentekanaal over bij Almen. Ze rukten op in de richting van Laren (Gld). Tegen acht uur stuitten ze op Duitse troepen, die de aanval probeeerden af te slaan. De gehele nacht werd er harde strijd geleverd. Bij de aanval op Laren (Gld) in de nacht van 4 op 5 april 1945 telde het regiment 23 doden en gewonden. Amede Letourneau was een van hen. Deze keer bleef hem het ergste niet bespaard. Hij was op slag dood.

Een dag later, op 6 april 1945, werd hij begraven op een tijdelijke begraafplaats langs de Scheggertdijk ten noorden van het Twentekanaal bij Almen, samen met een aantal van zijn gesneuvelde kameraden: Fernard BarilEdgar Ross, Wellie BertrandRoger DufortArmand Gionet en Gerard Pilon. Later werd hij herbegraven op de Canadese militaire begraafplaats in Holten in plot II, rij E, graf 9.

Wellie Bertrand trof hetzelfde lot als zijn oom

Van Wellie Bertrand zijn gelukkig verschillende foto’s bewaard gebleven. Hij had een stevige dos golvend donker haar, een geprononceerd, beetje vierkant gezicht. Op een van de foto’s poseerde hij trots en in vol ornaat in zijn uniform, zijn linkerhand nonchalant en ontspannen om een kinderhand gevouwen.

Wellie Bertrand; zijn linkerhand nonchalant en ontspannen om een kinderhand gevouwen. Bron: Françoise Vincent

Het kind dat niet op de foto staat is zijn neefje. Op de oorspronkelijke foto stond ook nog een zwager van Wellie, de echtgenoot van zijn zus Medora. Wellie was ongetrouwd en had geen kinderen.

Op een andere foto staat Wellie met zijn zus Rhea en diens echtgenoot Laurian Chenier. Chenier heeft niet in Europa gediend.

Als Wellie uit dienst zou gaan, had hij graag boer willen worden. Op het formulier dat hij invulde bij zijn indiensttreding in het Canadese leger, gaf hij aan een toekomst als op een gemengd bedrijf (akkerbouw en veehouderij) na te streven. Zover kwam het echter nooit. Zijn vader had geen boerderij. Vader Michel Bertrand was werkzaam in de bosbouw, net als Wellies broer Lorenzo.

Wellie Bertrand in zomers outfit. Foto via Françoise Vincent

De doopnaam van de op 28 april 1917 geboren Wellie Bertrand was William. Hij had zijn naam te danken aan zijn oom William Bertrand, die op 9 april 1917 op twintigjarige leeftijd was overleden. William sneuvelde in de Eerste Wereldoorlog. Hij ligt begraven in Pas de Calais (Frankrijk).

Wellie was al bijna 27 toen hij zijn handtekening zette onder het Occupational History Form dat hij moest invullen bij zijn indiensttreding. Op dat moment was hij werkzaam bij de International Nickel Company in Sudbury, Ontario. Hij wilde eventueel terugkeren bij de werkgever in Sudbury.

Bertrand had blauwe ogen, woog 67 kilo en was van top tot teen 1 meter 64 centimeter. Hij was kerngezond bij zijn medische keuring. De enige bijzonderheid was een litteken op zijn rechtervoet.

Wellie Bertrand, links, met zijn zus Rhea en zwager Laurian Chenier. Bron: Françoise Vincent

Wellie kwam uit een omvangrijk gezin met vier broers (Lorenzo, John-Eddy, Rodolphe en Gérald) en drie zusters (Medora, Rhéa en Mariette). Ze woonden in het Franstalige Notre Dame du Laus, Quebec, Canada, zo’n honderd kilometer ten noorden van de Canadese hoofdstad Ottawa.

Moeder Bertrand was in 1921 op 34-jarige leeftijd overleden, bij de geboorte van Mariette. In hetzelfde jaar stierf ook een van de broers van Wellie – nog geen tien jaar oud.

Wellie met zijn zus Médora. Foto via Françoise Vincent.

De drie oudere broers van Wellie, Lorenzo, Rodlophe en Gerald woonden en werkten allemaal thuis op de boerderij. Zijn zussen Medora, Rhéa en Mariette waren getrouwd en het huis uit.

Wellie trad in dienst in april 1944. Na zijn militaire opleiding ging hij per schip naar het VK. Op 18 november 1944 verliet hij zijn geboorteland, om er nooit weer terug te keren.

Wellie met zijn zus Rhéa. Foto via Françoise Vincent

In het nieuwe jaar, op 12 januari 1945, werd Wellie ingedeeld bij het Regiment de Maisonneuve onder leiding van majoor Charlebois. Bijna twee maand later werd Wellie gepromoveerd tot lance corporal bij de A-compagnie van het regimentEen maand daarna sneuvelde hij. Wellie was betrokken bij de gevechten die ontstonden na het oversteken van het Twentekanaal bij Almen. In de corridor tussen het Twentekanaal en de spoorlijn Zutphen-Hengelo kwam zijn compagnie plotseling onder Duits vuur te liggen. Hoewel de B-compagnie van zijn regiment met ondersteuning van de tanks van Fort Gary Horse te hulp schoot, kwam de hulp voor Bertrand te laat. Wellie overleed op 5 apil 1945. Zo trof hem hetzelfde lot als zijn oom William, naar wie hij was vernoemd in 1917: gedood op het slagveld.

Een dag later werd hij begraven op een tijdelijke begraafplaats langs de Scheggertdijk ten noorden van het Twentekanaal bij Almen, samen met een aantal van zijn gesneuvelde kameraden: Fernard Baril, Edgar Ross, Amede Letourneau, Roger Dufort, Armand Gionet en Gerard Pilon. Later werd hij herbegraven op de Canadese militaire begraafplaats in Holten in plot II, rij E, graf 13.

Wellie’s graf op de begraafplaats in Holten. Foto via Françoise Vincent.
  • Bronnen:
  • Boek: *Gerard Marchand – Le Régiment de Maisonneuve vers la Victoire;
  • Archief: *Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 25449
  • Persoonlijk gedeelde informatie: *Françoise Vincent, Canada

©2019 Jan Braakman

Jean Paul Belanger mankeerde niets

De achttienjarige Jean Paul Belanger was zo gezond als een achttienjarige kan zijn, toen hij in mei 1944 tekende voor het Canadese leger. Het enige bijzondere dat bij de medische keuring werd opgemerkt was een moedervlek op zijn rug.

Belanger had blauwe ogen, bruin haar; hij woog net 58 kilo bij een lengte van 1,57 meter. Wat viel er verder van te zeggen? Weinig. Jean Paul woonde nog bij zijn ouders aan de Rue Henri Julien in Montreal (Quebec, Canada). Hij werkte als assistent-scheikundige bij Canada Drug Company in Montreal. Vier jaar al, op zijn veertiende was hij er begonnen.

Hij ging na zijn indiensttreding naar het trainingskamp in Sherbrooke. Na twee weken moest hij naar het ziekenhuis. Zijn legerdossier vermeldt wel dat hij van 22 mei 1944 tot 30 mei 1944 in het militaire ziekenhuis in Sherbrooke was, maar niet waarom. Op 30 mei werd hij uit het ziekenhuis ontslagen.

Waarschijnlijk was hij daarna korte tijd uit dienst, want later werd vastgelegd dat Belanger op 5 september 1944 in dienst was gekomen. In de maanden daarna kreeg hij de vereiste vaccinaties om op het strijdtoneel in Noordwest-Europa te worden ingezet. Op 18 december 1944 werd hij ingescheept om per vliegtuig naar het Verenigd Koninkrijk te vertrekken, waar hij de volgende dag aankwam. Ruim een maand later, op 29 januari 1945 werd hij ingedeeld bij het Regiment de Maisonneuve, een Franstalig regiment.

Het regiment werd ingezet in bij het slaan van een bruggenhoofd over de Rijn. Vervolgens trokken Belanger en zijn maten noordwaarts via Terborg, Doetinchem, richting Twentekanaal bij Almen. Het regiment van Belanger werd op 5 april ingezet bij de bevrijding van het Gelderse Laren. Het Regiment de Maisonneuve kreeg tot taak het bruggenhoofd in de richting van Laren uit te breiden, zodat het regiment van de Black Watch vervolgens het dorp kon innemen.

Graf van Jean Paul Belanger. Foto Harm Kuijper

Het liep iets minder voorspoedig. De tegenstand van de Duitse troepen was zwaarder dan voorzien. Voor Jean Paul Belanger was de Duitse weerstand fataal. Hij werd getroffen, dodelijk.

De volgende dag werd hij begraven op een grasveld in Almen, waar ook 39 maten van hem een tijdelijke rustplaats kregen. Er was een korte ceremonie waarbij legerkapelaan T.P. Tait voorging.

Zijn persoonlijke bezittingen werden naar zijn moeder gestuurd. In de korte tijd dat hij had gediend had hij bijna alleen het hoogst noodzakelijke bij zich: een sigarettenaansteker, een Waterman pennenset, een rozenkrans, brieven, foto’s, een gebedenboek en 2 munten.

Later werden de stoffelijke resten van Belanger herbegraven op de Canadese militaire begraafplaats in Holten. Hij ligt in plot III, rij B, graf 8.

© 2018 Jan Braakman

Frederick Parkinson, kleurenblind maar vol ambitie

Frederick Parkinson wilde graag een bijdrage leveren aan de strijd tegen de Duitsers. De geboren Brit woonde in Montreal (Quebec, Canada) met zijn vrouw en twee kinderen toen hij in april 1944 het leger in ging. Hij had toen al verschillende pogingen gedaan om bij de marine of de luchtmacht te worden aangenomen.

Parkinson als jonge jongen. Bron: Canadian Virtual War Memorial

Hij had zich gemeld bij de Royal Canadian Airforce, maar daar was hij geweigerd. De marine wilde hem niet aannemen omdat hij kleurenblind was. Hij deed een tweede poging bij de marine, om als stoker te worden aangenomen. Opnieuw werd hij afgewezen, omdat hij niet genoeg ervaring had.

Parkinson was als jongen door zijn vader naar het opleidingsschip Wellesley gebracht. Het schip was vooral bedoeld voor weesjongens. Parkinsons vader leefde nog, maar zijn moeder was overleden toen hij nog klein was. Zijnvader wist niet hoe hij het gezien draaiende moest houden en daarom besloot hij Frederick naar het opleidingsschip te sturen.

Na de opleiding was hij meer dan zeven jaar werkzaam in de koopvaardij. Toen hij in 1935 trouwde met Margaret Murphy ging hij aan land. Margaret en Frederick woonden in Rosemount (Quebec). Ze kregen twee kinderen: Margaret Joan (1935) en Barbara Ann (1937). Frederick werkte als machine monteur voordat hij in dienst kwam bij het oliebedrijf McColl Frontenac. Daar vervulde hij verschillende functies. Hij stapte over naar Canadian Vickers waar hij aanvankelijk schilder was, maar later als lader en losser in de haven werkte.

Bron: Canadian Virtual War Memorial

Hij was al 35 toen hij toch nog in dienst werd genomen. Niet bij de luchtmacht of de marine, maar bij de landmacht. Frederick maakte indruk. “Hij heeft de goede aanleg en de juiste instelling” schreef captain R.A. Wendt in een beoordeling. “Hij werkt hard en doet het goed bij de oefeningen.” Frederick wilde het liefst schutter zijn. “Hij is slim en heeft een militaire uitstraling”, oordeelde Wendt.

In oktober 1944 werd Parkinson verscheept vanuit Canada naar het Verenigd Koninkrijk. Het laatste oorlogsjaar was al begonnen toen Frederick op 6 januari werd overgebracht naar het strijdtoneel in Noordwest-Europa. Eind februari werd hij ingedeeld bij de Black Watch, het Royal Highland Regiment of Canada.

Zijn regiment was betrokken bij zware gevechten in het Hochwald, begin maart, toen bij Rees (Duitsland) een bruggenhoofd over de Rijn werd gerealiseerd. Daarna kon het regiment in de omgeving van Nijmegen op adem komen. Eind maart, begin april begon het regiment de opmars naar het noorden, via Terborg, Doetinchem, Hummelo, richting Twentekanaal bij Almen. Nadat ze het kanaal waren overgestoken zou het Regiment de Maisonneuve het bruggenhoofd uitbreiden richting het Gelderse Laren, zodat het regiment van de Black Watch daarna de aanval (5 april 1945) op Laren kon overnemen.

Bron: Virtual War Memorial

Het werd een onverwacht harde strijd, waarbij de Black Watch het zwaar te verduren kregen. En voor Parkinson sloeg het noodlot toe.

Parkinson werd geraakt. Hij raakte zwaar gewond aan zijn hoofd. Een kogel had hem precies op zijn kruin geraakt. Hij had een gapende wond bovenop zijn schedel. Maar hij leefde nog. Hospiks noteerden om zeven uur ’s avonds een polsslag van 42 slagen per minuut en een hoog ademhalingsritme van 28 ademhalingen per minuut. Hij was bewusteloos. Ze gaven hem een anti-tetanus-serum en lieten hem afvoeren naar het ziekenhuis in Nijmegen. Toen hij daar om elf uur ’s avonds aankwam was Parkinson overleden.

Frederick Parkinson werd tijdelijk begraven vlakbij het ziekenhuis in Nijmegen. Later kreeg hij een definitieve rustplaats op de Canadese militaire begraafplaats in Groesbeek: plot V, rij E, graf 4.

Source: Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 26760

©2018 Jan Braakman

Donald Morrison, gesneuveld vlak voor het eind van de oorlog

Donald Morrison and Nan Swinton kenden elkaar amper anderhalf jaar, toen ze in december 1943 besloten te trouwen.

Donald as a young child at Silver Mine, his grandfather Donald MacDonald’s farm. Bron: Wendy MacDonald

Donald was geboren als zoon van Schotse ouders die met hun ouders naar Canada waren geëmigreerd. Hij had drie zussen die nog bij zijn ouders woonden in Sydney, Nova Scotia, Canada. Zijn vader werkte in de haven: laden en lossen.

Morrison ging in dienst op 1 mei 1942 in de plaats New Glasgow in Nova Scotia. Daarvoor was hij werkzaam geweest als monteur van koelinstallaties en airconditionings. De Schots-Canadese Donald vertrok in juli 1942, twee maand nadat hij in het leger was gegaan, al naar Europa, waar hij in de buurt van het Schotse Glasgow bij het 17th Duke of York (Royal Canadian) Hussars Regiment was gelegerd.

Donald Morisson en Nan Swinton op hun huwelijksdag. Bron: Stewart Swinton

Vlak daarna kwam hij in contact met Nan Swinton, die voluit Agnes Edward Fyffe Swinton heette. Zij was dochter van een politieman in Glasgow. Ze werkte als typist bij de luchtmacht (Women’s Auxiliary Air Force). Zij was vier jaar jonger dan Donald. Ze trouwden op 23 maart 1944. Drie maand later werd hij verscheept naar Frankrijk, waar hij werd ingezet bij de bevrijding van het Europese vasteland.

Cpl Donald Morrison; Oct. 5, 1920- May 4, 1945. Bron: Wendy MacDonald

Zij schreef hem regelmatig, en hij haar. Een van haar brieven hield hij constant bij zich, had hij geschreven aan zijn Nan. Dinsdag 1 mei 1945 pakte Nan haar vulpen en een luchtpostvel van het leger om haar ‘Donny’ te schrijven. “Behalve dat ik constant naar je verlang, mijn liefste, voel ik me top; iedereen is in goed humeur (ik ben geen uitzondering) en vraagt zich af hoe lang de Mof het volhoudt tegen ons. Liefste, ik weet zeker dat we niet veel langer ver van elkaar zullen zijn. Ik verlang er wanhopig naar voor altijd bij je te zijn, dat je me thuis alle plekken laat zien . . . om gewoon ‘de heer en mevrouw’ te zijn.”

Ze sloot haar brief af met: “Ik zie je snel liefste Donny. God bless you my own, your ever loving wife. Nan.”

Het was haar laatste brief aan hem. En waarschijnlijk heeft hij hem nooit gelezen. Cpl Donald Morrison sneuvelde drie dagen nadat Nan haar lieve woorden had geschreven.

In de war diary van zijn regiment is beschreven hoe Morrison om het leven kwam. “As a patrol approached the bridge at MR 998410 it was blown and the enemy opened fire from across the Ems-Jade Canal. In this skirmish Cpl Morrison was killed and Sgt Dabbs later died of wounds. At 1430 hrs an envoy under a flag of truce, purporting to be from the garrison comdr at Aurich was conducted to 8Cdn Inf Bde H. The Squadron [A] was ordered not to cross the canal.”

Cpl Morrison werd dodelijk getroffen in schermutselingen die ontstonden nadat de Duitsers een brug over het Ems-Jadekanaal hadden opgeblazen. Sgt Harold Dabbs, werd zo ernstig verwond, dat hij later aan zijn verwondingen overleed.

Vlak daarna kwam een Duitse gezant met een witte vlag namens de garnizoenscommandant van de vijand in Aurich. Daarop werd besloten het kanaal niet over te steken. Enkele uren later kwam het bericht dat een wapenstilstand tussen Duitsland en de geallieerden zou zijn overeengekomen.

Morrison werd tijdelijk begraven bij de kerk in het plaatsje Aurich (Duitsland). Een paar dagen later was de oorlog in West-Europa definitief voorbij.

Nan ging in 1945 naar Canada, om de ouders van haar geliefde Donny te ontmoeten. Ze besloot in Canada te blijven en hertrouwde later met William Eden. Ze overleed in 1999.

In maart 1946 werden Donalds stoffelijke resten in Aurich opgegraven en herbegraven op de Canadese Militaire Begraafplaats in Holten. Donald Morrison ligt in plot XII, rij A, graf 2.

Bronen: Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 26659; Wendy MacDonald; Stewart Swinton

© 2019 Jan Braakman

Een militair echtpaar begraven in Holten

Dat een echtpaar begraven is op een militaire begraafplaats is uitzonderlijk, zo niet uniek. Op de Canadese begraafplaats in Holten ligt het echtpaar Brewster begraven. Edward John Brewster en Winifred Lilian Wright trouwden op 26 januari 1946 in Edmonton, Middlesex in Engeland.

Hij kwam uit Lakeview, Ontario. Hij had verschillende baantjes gehad voor hij in dienst ging, waarvan de laatste als bezorger van telegrammen. Hij woonde samen met zijn twee zussen Marjorie en Ethel bij zijn ouders.

Zij was geboren in Windsor, Ontario. In 1932 ging ze als zevenjarig meisje met haar ouders mee naar Engeland, waar haar vader onderhoudsmonteur was. Winifred trad in november 1943 in dienst bij het Canadian Women’s Corps.

Winifred en Edward leerden elkaar naar eigen zeggen kennen in het voorjaar van 1943. Edward maakte deel uit van het Royal Canadian Ordnance Corps, de eenheid die zorgde voor de uniformen, de wapens en ander spullen die de militairen nodig hebben. In 1946 was hij ‘wireless operator’ bij zijn eenheid.

Webster was nog maar zestien toen hij zich in 1942 aanmeldde bij het leger.  Eigenlijk te jong. Maar hij zei dat hij al achttien was.  Hij gaf 1924 als geboortejaar op in plaats van 1926.

Winifred Brewster-Wright. Bron: Library and Archives Canada; Service Files of the Second World War; War Dead, 1939-1947.
Edward, Winifred en een vriendin in Apeldoorn. Bron: Library and Archives Canada; Service Files of the Second World War; War Dead, 1939-1947.

Hij werd in 1943 verscheept naar Engeland, waar Winifreds vader woonde. In  april 1944 moest hij naar het ziekenhuis, vanwege een oude verwonding aan het hoofd die op de zenuwen leek te werken.  Toen bleek dat hij zich ouder had voorgedaan dan hij werkelijk was. “Onvolwassen”, werd in zijn dossier genoteerd.

Vlak voor het einde van de oorlog in april 1945, werd hij naar het Europese vasteland overgebracht met zijn eenheid. Daar verleende hij ondersteunende werkzaamheden in Nederland en later in Noord-Duitsland.

Op 15 april 1946 moest Edward een opdracht uitvoeren. Hij kreeg toestemming Winifred mee te nemen. Zij had vrij en wilde graag van de gelegenheid gebruik maken om haar tante te bezoeken, die in Meldorf, vlak bij Hamburg woonde. Ze kregen de jeep mee van Captain Surry.

Op de terugweg, op de avond van de 15e april 1946. ging het mis. Een gedeelte van de weg tussen Hamburg en Bremen was in gebruik als opslagplaats van legervoertuigen. Kennelijk zag Edward niet de verkeersborden die aangaven dat de rijbaan naar links was verlegd, vanwege de geparkeerde voertuigen aan de rechterkant.

De jeep waarin Edward en Winifred zaten botste frontaal op de voorste van een aantal DUKW-amfibievoertuigen die deels op de rijbaan stonden.

Een getuige was snel ter plekke. Hij zette het gecrashte voertuig in het licht van zijn koplampen. Hij zag dat beide inzittenden er ernstig aan toe waren. Hij reed naar de dichtstbijzijnde telefoon en liet een legerambulance komen.

Hulp kwam echter te laat. De verwondingen van Edward en Winifred waren dodelijk. Toen ze met de ambulance in het militaire ziekenhuis in Hamburg arriveerden, waren ze al overleden.

Graven van Winifred en Edward Webster vlak na de teraardebestelling. Bron: Library and Archives Canada; Service Files of the Second World War; War Dead, 1939-1947.

Amper drie maanden na hun huwelijk waren ze beiden op dezelfde dag omgekomen. Winifred en Edward zijn op 16 april 1946,  een dag na hun overlijden, begraven op de Canadese Begraafplaats in Holten in plot 10, rij H, graven 7 en 8.

©2018 Jan Braakman

Bestel hier uw exemplaar van Verhalen van het Slagveld.

Het oor was genezen, het hart gebroken

Russ Sutton leek nog wel plezier te hebben in het leven. Eind december 1945 kwam hij uit het ziekenhuis. Een maand had hij daar gelegen: van 28 november tot 28 december. Hij had een middenoorontsteking gehad en zijn neusamandelen waren verwijderd. Hij moest voor controle wel terugkomen bij de dokter.

Russ maakte deel uit van het 2/203rd Inf. Ordnance Sub. Park, 
Royal Canadian Ordnance Corps.

Op oudejaarsavond 1945 danste hij samen met zijn maten het jaar uit. Tegen twee uur ’s nachts werd hij nog opgemerkt. Hij stond aan de bar, alleen, te kijken naar de dansende soldaten.

De volgende dag fietste Heinrich Suhr vanuit Zwischenahn naar Oldenburg. Heinrich had een nieuwjaarsbezoek aan zijn ouders gebracht. Op de terugweg zag hij iets donkers liggen in de greppel langs de Stichstrasse. Toen hij dichterbij kwam zag hij dat het een geallieerde soldaat was. Hij zag dat de man ernstig verwond was aan het hoofd. Tegen diens hoofd lag een .303 Lee Enfield geweer. Hij was dood, zelfmoord.

De plek waar Sutton gevonden werd (aangegeven met een rode x). Bron: Library and Archives Canada; Service Files of the Second World War- War Dead, 1939-1947; Volume 27150

Het duurde een tijdje voordat duidelijk was dat het ging om Russ Sutton. De verwondingen waren zo ernstig, dat hij niet meteen werd herkend.

In zijn persoonlijke spullen werd een briefje gevonden:

Aan iedereen
2/203 S/P
Dec 31/45
Ik ben heel ongelukkig. God bless you all.
Russ
Mijn geld en alles gaat naar mijn moeder.

Russ had de laatste tijd aan zijn naaste collega’s laten weten dat hij er genoeg van had kok te zijn in het Canadese leger. Het liefst ging hij weer naar huis.

In zijn spullen werd een brief gevonden van zijn vriendin, die hij waarschijnlijk had ontvangen tijdens zijn verblijf in het ziekenhuis. Met kerst had hij geen bezoek gehad van zijn collega’s, wat hem teleurstelde. En de brief van zijn vriendin deed hem misschien ook geen goed. Zijn oren waren hersteld, maar wellicht was zijn hart gebroken.

17 december 1945

Lieveling,

Ik voel me vannacht zo verlaten, dat ik niet weet wat ik met mezelf moet doen. Ik weet niet waarom – het is gewoon zo. Ik maak wel een beetje lol in de weekends, maar dat lijkt niets uit te maken. Ach ja, ik raak deze stemming ook wel weer kwijt.

Het lijkt aslof jij je vermaakt in Europa, afgezien van de korte episode in het ziekenhuis, die niet ernstig was (en dan denk ik niet aan de laatste keer dat jij in het ziekenhuis was). Ik heb er nooit aan gedacht, totdat jij het noemde.

In die nacht van 17 november, toen jij gin met sinaasappelsap dronk, was ik bij het ballet en genoot ik van Graziani, Aleko an Princes Aurora. Het was prachtig en ik dacht “als mijn ‘man’ eens bij mij was.”

[…]

Ik heb een paar affaires gehad sinds de laatste keer dat ik je schreef, maar net als die van jou zijn ze voorbij en vervlogen. Er is iemand – een echte man – die ik elke week zie en met wie ik een heerlijke tijd heb, maar er is verder niets met hem.

Het is pure seks, maar ik verlang naar echte liefde.

Hij heeft geen gevoelens voor mij, omdat hij een man is die niet lief heeft. Het is pure seks, maar ik verlang naar echte liefde. Kun je dit begrijpen? En als je het begrijpt wil je dan genereus zijn, en niet boos op me? We hebben elkaar beloofd dat we eerlijk zouden zijn, of niet?

[…]

Het wordt al verschrikkelijk laat en ik moet weer zo vroeg op morgenochtend dat ik deze korte brief hier eindig. Ik wens je een heel, heel, heel fijn Kerstmis en ik hoop dat je de volgende kerst thuis kan doorbrengen.

Pas op jezelf en zorg dat je uit het ziekenhuis komt.

Liefs

C[…].

Russ werd tijdelijk begraven bij een groepje boerderijen in Osterscheps.

Later kreeg hij zijn definitieve rustplaats op de Canadese begraafplaats in Holten plot VII. rij A. graf 6.

©2018 Jan Braakman

Bestel hier uw exemplaar van Verhalen van het Slagveld.

Nieuwjaarsdag eindigt in onthutsend incident

1 januari 1946. De eerste nieuwjaarsdag na het einde van de oorlog. Het zou een mooie dag moeten worden, een dag om nooit te vergeten. Maar het liep anders voor de collega’s van Donald Oscar Robertson. Het werd geen mooie dag – maar een trieste onthutsende dag. Een dag die ze – inderdaad – nooit zouden vergeten.

Private Donald Oscar Robertson, ‘Robby’ voor zijn maten, was geboren op 11 juni 1924 in het dorpje Ripples (New Brunswick, Canada). Hij kwam uit een gezin met zes zusters en één broer. Ze werkten op de boerderij van hun vader. Moeder Robertson was al overleden, toen Robby in 1940 het leger in ging. Robby’s één jaar oudere broer Chester was ook in dienst van het Canadese leger.

Robby’s carrière liep voorspoedig. Hij werd aanvankelijk ingedeeld bij bij het North Shore Regiment. Later kwam hij terecht bij de Royal Highland Light Infantry (RHLI). Hij promoveerde van private tot lance corporal en vervolgens tot corporal. Maar hij liet zich op eigen verzoek weer in de rangen terugplaatsen naar private, om later toch weer te promoveren tot lance corporal – maar dat was pas begin 1945.


Vlak nadat hij in 1943 als negentienjarige tot corporal was gepromoveerd kreeg hij toestemming te trouwen met de zestienjarige Anna Edith Matthews, die net als hij in L’Etete (New Brunswick) opgroeide. Hij kende haar vier maanden. Op 11 november 1943 trouwden ze. Na het huwelijk keerde Robby weer terug naar de legerbasis Utopia in New Brunswick.

Hij had het niet altijd gemakkelijk. Wellicht ging het hemzelf nog wel voorspoedig, maar hij had het er moeilijk mee dat zijn vrouw last had van lichte depressies. Hij kon niet bij haar zijn,  terwijl hij betrekkelijk vlakbij haar op de kazerne was. Bij een van de gesprekken met zijn meerderen werd vastgesteld, dat het misschien beter was dat hij snel vanuit Canada naar West-Europa zou worden overgebracht, zodat hij niet langer het gevoel had ‘zo dichtbij en toch zo ver weg’ te zijn van zijn vrouw.

In het voorjaar van 1944 had Robby een paar keer de gelegenheid om tijdens zijn verlof zijn vrouw op te zoeken. Zij raakte zwanger. Waarschijnlijk wist hij dat, toen hij op 25 juni werd overgevlogen naar Engeland, om een maand later naar het front in Frankrijk te worden verscheept.

Anna schreef hem trouw – soms wel twee keer in de week. Robby bewaarde de brieven bij zijn privéspulletjes.

De eerste dag aan het front viel hem zwaar. Aan het eind van de eerste dag viel hij uit vanwege uitputting (battle exhaustion).

Twee maand later werd hij bestraft, omdat hij afwezig was zonder verlof. Dat leverde hem een ‘ernstige reprimande’ op en kostte hem één dag soldij (Can$1,50).

In oktober 1944 viel hij opnieuw uit. Nu was hij ziek. Hij kwam niet terug bij de RHLI, hij werd in december van dat jaar overgeplaatst naar de militaire politie, 11 Canadian Provost Company. Die functie bleef hij behouden tot het eind van de oorlog in mei 1945 en ook daarna nog bij het Canadese bezettingsleger in Noord-Duitsland.

Op de laatste dag van 1944 kreeg hij mooi nieuws. Robby was vader geworden van een gezonde zoon: Donald Herbert Robertson was geboren op29 december 1944. Donald jr zou zijn vader echter nooit kennen.

Een jaar later, aan het eind van 1945 was Robby nog steeds gestationeerd in Duitsland.  Hij verbleef aan de Bahnhofstrasse in Varel in Noord-Duitsland. Hij deelde zijn kamer met twee collega’s: lance corporal Turnbull en lance corporal Watson.

Robby had sinds een paar maanden kennis aan een vrouw van het Canadian Women’s Army Corps, Jeannie Carbone, die – zo wist een van zijn maten – eind 1945 in het ziekenhuis lag. Wat er precies speelde tussen Robby en Jeannie bleef ook later onduidelijk, maar op de een of andere manier was Robertson er niet altijd met zijn hoofd bij. Op enig moment had Robby aan zijn maat lance corporal G. Turnbull gezegd dat hij moeilijkheden met haar had. Robby’s meerdere, die een goede indruk van hem had, merkte op dat Robby de laatste tijd snel geïrriteerd en heetgebakerd was – hij was niet goed gestemd, leek het.

Terug naar oudejaarsavond 1945. De drie vrienden Turnbull, Robertson en Watson hadden het laat gemaakt. Turnbull keerde als laatste van de drie om drie uur ’s nachts terug in zijn kamer. Robertson en Watson sliepen al. De volgende ochtend was Watson als eerste wakker. Hij stond rond negen uur op. Nadat hij zich had opgefrist en aangekleed, verliet hij de kamer. Pas tegen half twaalf kwam hij terug.

“Kijk Louise. Dit wapen doet niemand kwaad.”

Turnbull was om half elf wakker geworden. Hij ging naar het verblijf van private Louise Coombes, (Canadian Women’s Army Corps) en vroeg haar mee te gaan naar zijn kamer.

Tegen de tijd dat Turnbull met Coombes terugkwam in de kamer, werd Robertson wakker. Hij stond op, ging naar de badkamer, friste zichzelf op en keerde terug in de kamer. Coombes, Turnbull en Robertson praatten over ditjes en datjes. Toen Watson de kamer inkwam, waren de drie gezellig aan het kletsen. Watson ging naar zijn bed en ordende zijn kleren, die hij wilde opruimen. Hij vond dat de radio wat luid stond en bovendien vond hij de muziek niet de moeite waard. Hij draaide aan de zenderknop op zoek naar betere muziek.

Ondertussen had Robertson zijn pistool, een Browning 9mm, gepakt. Hij liet het wapen rond zijn vinger draaien, haalde het magazijn eruit, en deed het er weer in. “Kijk Louise”, zei hij. “Dit wapen doet niemand kwaad.”

Wat er daarna gebeurde kon niemand naderhand bevatten. Robertson zette het wapen tegen zijn rechterslaap en haalde de trekker over. De kogel doorboorde zijn schedel, raakte de wand van de kamer vlak bij het plafond, ketste terug en viel vlak naast Robertson op de grond.

“Corporal Knowles, that damn fool Robby just shot himself!”

Louise Coombes liet zich op haar bed vallen en draaide zich om. Ze wilde Robertson niet zien. Turnbull rende de kamer uit en waarschuwde corporal Knowles. “Corporal Knowles, that damn fool Robby just shot himself”, riep Turnbull.

Watson had gehoord wat er gebeurde, maar hij was te druk met de radio om iets gezien te hebben. Hij stond verschrikt op. Hij zag Robertson op de grond vallen.

Robertson lag op zijn buik, zijn gezicht naar rechts gedraaid. De schotwond in zijn slaap was duidelijk te zien. Op de vloer groeide een en plas bloed rond zijn hoofd.

Situatieschets van de kamer waar het schietongeluk plaats had. Bron:Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 27441

Watson rende naar beneden, net als Turnbull. Watson liet iemand de hospik bellen. Hij rende weer naar boven, zag dat iemand bij Robertson was. Rende weer naar beneden om een noodverband te halen en spoedde zich naar boven om het aan te brengen.

De dokters waren er snel. Zij legden een infuus aan om Robertson bloed toe te dienen.

Turnbull zag dat Louise Coombes volledig verschrikt op het bed lag. Hij stelde haar gerust en bracht haar terug naar haar eigen kamer.

Robertson werd naar het ziekenhuis gebracht, maar hij was niet te redden. Om tien over vier ’s middags werd zijn dood vastgesteld.

Waarom had hij zich door het hoofd geschoten? Het bleef een raadsel. Niemand vond dat hij zo’ n neerslachtige indruk maakte dat hij tot zelfmoord in staat was. Hij had die signalen niet afgegeven. De thuissituatie gaf er ook geen aanleiding toe. Het stapeltje brieven van zijn vrouw werd geïnspecteerd – niets wees er op dat Robby in de put zat of dat er familieproblemen waren.

De conclusie was dat Robertson, in de veronderstelling dat zijn wapen ongeladen was, de trekker had overgehaald. Zijn dood werd officieel geregistreerd als: overleden aan de gevolgen van een schiet-ongeluk.

Het graf van ‘Robby’ Robertson op de Canadese begraafplaats in Holten.  Bron : Online-begraafplaatsen.nl

Robby’s vrouw Anna Robertson kreeg de nalatenschap, waaronder een harmonica in een koffer, 9 Duitse munten, 8 Duitse badges en natuurlijk de brieven en foto’s die hij zou trouw had bewaard.

Anna hertrouwde met Roy Hope. Robby’s enige zoon Donald Herbert trouwde met Patricia Moore. Zij kregen twee zoons en drie dochters. Donald Herbert stierf in juli 2017 op 72-jarige leeftijd.

Donald Oscar (Robby) Robertson werd tijdelijk begraven in Oosterscheps (Duitsland). Hij kreeg zijn definitieve rustplaats op de Canadese begraafplaats in Holten. Plot 7, rij A, graf 14.

©2018 Jan Braakman

Bestel hier uw exemplaar van Verhalen van het Slagveld.

Het huwelijk van Richard Baker met Elizabeth ging niet door

Voor Richard Carey Baker verliep de tijd die hij in het leger doorbracht eigenlijk heel voorspoedig. Hij was ingedeeld bij het hoofdkwartier van de 3e Canadese infanteriedivisie als chauffeur.

Richard Baker. Bron: Archief Informatiecentrum Canadese Begraafplaats Holten

De op 1 februari 1922 geboren Baker uit Woodstock (New Brunswick) had tot hij in dienst ging als botermaker gewerkt bij de zuivelfabriek General Dairies in zijn woonplaats. Hij hield van schaatsen, zwemmen, honkbal en ijshockey – zoals elke gezonde Canadese jongen van zijn leeftijd.

Thuis had hij het niet gemakkelijk. Zijn vader was al jong (op zijn 46e in 1927) overleden. Eigenlijk was zijn vader de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog nooit te boven gekomen, zou zijn moeder later zeggen.

Baker was een prettige, nette, betrouwbare vent, die op zijn plek was in de functie van chauffeur. Die rol kreeg hij al in mei 1941 en zou hij houden tot het eind van de oorlog – en daarna ook nog. Hij reed in 1945 als chauffeur met majoor-generaal Chris Vokes, die de leiding had over de 3e Canadese infanteriedivisie.

Baker schreef brieven aan zijn zuster Dorothy en zijn moeder Ruby Baker. Tot januari 1944. Toen stokte opeens de brievenstroom. Zijn moeder maakte zich ongerust toen ze na een half jaar nog steeds geen bericht had gehad. Brieven bleven onbeantwoord, er kwam geen reactie op toegezonden pakketjes en sigaretten. Ze stuurde een brief naar het ministerie van defensie. “Hij schreef altijd regelmatig tot 6 januari 1944. Sindsdien hebben noch zijn zuster, noch ik iets van hem gehoord”, schreef zijn moeder. “Kunt u me iets laten weten over zijn verblijfplaats?”

Chris Vokes (rechts) bij de Duitse plaats Sögel. Vokes was de majoor-generaal die door Richard Baker werd rondgereden. Bron: Library and Archives; Foto Capt. Alex M. Stirton / Canada. Dept. of National Defence PA-159242

Het dossier van Baker geeft niet prijs of er een antwoord is gekomen op de brief van ma Baker. Maar het is zeker dat er met haar zoon nog niets mis was. Hij was inmiddels gepromoveerd van trooper tot lance corporal. Op 24 juli 1944 werd hij vanuit Groot-Brittannië verscheept naar Frankrijk.

Richard wilde trouwen, maar het huwelijk ging niet door.

Richard ontmoette in het najaar van 1944 in België een meisje op wie hij smoorverliefd werd. Elizabeth DeLie uit Putte-Kapellen en hij waren zo verkikkerd dat ze serieuze trouwplannen hadden. Na negen maand vroeg Baker officieel toestemming bij de militaire autoriteiten om met Elizabeth te trouwen. De vader van Elizabeth had al ingestemd. Major-general Vokes gaf persoonlijk toestemming voor het huwelijk. Maar het kwam er niet van. “Huwelijk had niet plaats”, staat in een aantekening op het officiële certificaat waarin toestemming voor het huwelijk werd gegeven, dat zich in het dossier van Baker bevindt.

De jaarwisseling van 1945/1946 werd uitbundig gevierd. Het was de eerste jaarwisseling zonder oorlog in zes jaar. Een dik uur nadat het nieuwe jaar was ingegaan gaf captain H.W. Mulherin toestemming aan Vokes’ chauffeur om met een aantal mensen naar Bad Zwischenahn te rijden.

Baker heeft zijn passagiers afgezet in Bad Zwischenahn en is in de zwarte Maybach Sedan weer terug gereden over de provinciale weg in de richting van Oldenburg, waar de officiersmess was. Net voorbij Haarenstroth, een dorpje ten westen van Bad Zwischenahn op de regionale weg naar Oldenburg, raakte Baker met zijn auto van de weg. Hij botste aan de linkerkant van de straat frontaal tegen een boom.

Even na drie uur zag major G.J.W. Proctor de auto aan de kant van de weg staan, toen hij samen met captain Blackstone terugkwam van een nieuwjaarsfeest in de McNaughton Club in Oldenburg. “De auto stond aan de verkeerde kant van de weg, koplampen aan en geheel gesloten”, verklaarde Proctor later. “Ik kon voeten en benen van een soldaat zien liggen onder het stuurwiel. Nadat ik een ruit had ingeslagen ontdekte ik het lichaam van een soldaat liggend over de stoelen. Ik herkende hem als Richard Baker. Ik voelde geen polsslag meer, maar zijn pols was nog warm. Hij ademde niet. Ik nam aan dat hij dood was.”

Proctor sloot de auto af, en keek samen met Blackstone of er verder iets op de weg lag dat te maken kon hebben met het ongeluk. Ze verlieten de ongevalsplek om een telefoon te zoeken. Zij informeerden de militaire autoriteiten.

Schets van corporal Kitchen van het ongeval op de weg van Bad Zwischenahn naar Oldenburg. Bron: Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 25372

Corporal F. Kitchen was een uur later ter plekke. Hij stelde een onderzoek in. Hij zag dat de Maybach Sedan aan de voorzijde bijna een halve meter ingedeukt was. De auto stond nog in de hoogste versnelling. Hij zocht naar slip- of remsporen, maar vond ze niet.

Het onderzoek naar de dood van Baker mondde uit in de conclusie dat hij als gevolg van een tragisch ongeval was omgekomen.

Drie dagen later, op 4 januari 1946, werd Baker begraven. Hij kreeg een rustplaats op de tijdelijke begraafplaats in Oldenburg. Een groot aantal van zijn kameraden woonde de begrafenis bij, er werden kransen gelegd, een eresaluut gegeven en een kruis op het graf gezet met Bakers naam en voorletters, zijn nummer en rang.

Major General Vokes schreef een brief aan Bakers moeder, om haar zijn medeleven te tonen. Hij schreef dat Baker een goede jongen was. Niet voor niets was Richard “Mentioned in Despatches for distinguished service”, schreef majoor A.C. Chadwick in een brief aan moeder Ruby Baker.

Ruby had het zwaar. Ze schreef ettelijke brieven om het geld te krijgen dat haar kennelijk nog toekwam. “Mijn man is overleden en ik ben zelf niet in staat te werken”, schreef ze. Ze had het geld van haar overleden zoon hard nodig om rond te komen. “Hij aarzelde niet het leger te gaan, net als zijn vader dat in de Eerste Wereldoorlog heeft gedaan”, schreef ze. “Zijn vader Hartley S. Baker overleed vlak na de Eerste Wereldoorlog, nooit helemaal hersteld van de gevolgen ervan. Waarom laat u me langer wachten en houdt u mijn zoons geld vast?”, vroeg ze. Ze vreesde dat ze bij de gemeente voor hulp moest aankloppen, als het leger niet over de brug zou komen.

Graf van Baker. Bron: Archief Informatiecentrum Canadese Begraafplaats Holten.

Bakers lichaam werd later overgebracht naar de Canadese begraafplaats in Holten, waar hij zijn definitieve rustplaats kreeg: Plot 7 rij H graf 5.

©2018 Jan Braakman

Bron: Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 25372

Bestel hier uw exemplaar van Holtense Canadezen.

Arthur Jeffrey sneuvelde op Tweede Kerstdag

Op 5 maart 1945 doopte Eleanor Jeffrey de pen in de inkt. Het had nu lang genoeg geduurd, vond ze. Sinds Kerst 1944 had ze niets meer gehoord. Hoe zat het met al de spulletjes die zij en haar vijf jarige dochtertje nog tegoed hadden van haar man Arthur Francis Jeffrey?

Arthur Francis Jeffrey, tabakswerker uit Montreal, gehuwd met Eleanor en vader van Anne Carol, werd in september 1939 gerecruteerd voor het Canadese leger. Hij werd in 1940 opgenomen in de rangen van het Royal Highland Regiment of Canada (Black Watch).

Elanor herinnerde hoe haar man het leger in was gegaan, op de eerste dag van september 1939. En vanaf die dag was hij steeds in uniform geweest, schreef ze. Eerst was hij een paar maanden gelegerd geweest bij het

Armoury van de Black Watch in Montreal. Bron: Wikipedia

Soulanges Canal, in de buurt van Quebec (Canada). Daarna kwam hij terug naar zijn woonplaats Montreal, waar hij werd gelegerd in de Armoury van de Black Watch in Bleury Street. De dag na kerst 1939 vertrok hij naar Toronto. In mei van het volgende jaar verplaatste zijn bataljon naar Valcaltier, om vandaar met de boot naar New Foundland te gaan.

Na een paar maanden oefeningen in New Foundland kwam Arthur weer terug naar het Canadese vasteland, om in augustus van hetzelfde jaar verscheept te worden naar Schotland. Hij zou nooit meer thuis komen. Hij zou zijn dochter niet zien opgroeien.

Op 5 juli 1944 werd hij vanuit het Verenigd Koninkrijk verscheept naar het front in Frankrijk. Veertien dagen later liep hij zijn eerste verwonding op, bij de Franse plaats Ifs ten zuiden van Caen, waar zijn regiment onder zwaar granaat- en mortiervuur kwam te liggen. Hij werd teruggebracht naar Engeland waar hij in het ziekenhuis aan zijn verwondingen werd behandeld.

In november was hij zover opgeknapt dat hij weer kon deelnemen aan de gevechten. Hij ging terug naar zijn regiment, dat op dat moment in Walcheren verbleef. Het was een periode van betrekkelijke rust na de zware gevechten die in oktober hadden gewoed om de toegang tot de haven van Antwerpen en de Schelde. De soldij was uitbetaald en veel soldaten probeerden souvenirs te vinden voor hun geliefden thuis. De troepen kregen nieuwe uniformen. En Arthur Jeffrey werd gepromoveerd tot Corporal.

Een paar weken later, op 16 december zat hij met zijn compagnie in een loopgraaf ten zuiden van Groesbeek en ten oosten van Mook bij het dorpje Riethorst, toen ze plotseling door Duits geschut onder vuur werden genomen. Aanvankelijk vreesden de troepen dat een gerichte aanval werd uitgevoerd, maar later bleek dat het ‘gelukstreffer’ van de Duitsers was geweest. Jeffrey raakte echter opnieuw gewond – al was het deze keer niet zo ernstig dat hij naar het ziekenhuis moest.

In de dagen daarna vierden de troepen de voorbereidingen op Kerst met de lokale bevolking. Er werden filmvoorstellingen voor de kinderen georganiseerd en voor de troepen werden kerkdiensten gehouden op Eerste Kerstdag – een voor de katholieken en een voor de protestanten.

Een dag later lag Jeffrey opnieuw onder vuur. En deze keer was hij op slag dood: gesneuveld op Tweede Kerstdag. “Zijn dood kwam als een verschrikkelijke schok en is nauwelijks te dragen”, schreef zijn vrouw een paar maanden later aan Lt-Col Knox. “Hij was zo vaak gewond geraakt in december en toen was hij bijna gedood op Eerste Kerstdag en vervolgens sneuvelde hij op Tweede Kerstdag.”

Brief van Eleonore aan Lt-Col Knox van de Black Watch. De brief werd pas na maanden bezorgd. Bron: Canada, WWII Service Files of War Dead, 1939-1947

“Hij was al verschillende keren gewond geraakt en zou eigenlijk al naar huis moeten komen – vijf jaar is te lang voor iemand om van huis te zijn.”

Eleanor schreef dat ze “zeer, zeer verbitterd was, dat hij nooit thuis was geweest voor verlof – zelfs niet voor alleen maar 30 dagen. Hij had het zeker verdiend. Hij laat een grote kleine dochter na, die nog maar vijf jaar oud is, die voortdurend praat over haar vader die thuis zal komen. Wat jammer, wat verdrietig voor een kind om vaderloos achter te blijven.”

De spulletjes die Jeffrey had gekocht, kwamen uiteindelijk toch op de bestemde plek terecht, al ging er driekwart jaar overheen. Hij had souvenirs gevonden en bewaard: een lepel en een vork.

Jeffrey (hij stierf op 31-jarige leeftijd) kreeg zijn laatste rustplaats op de Canadese Begraafplaats in Groesbeek: 1 C 16.

©2018 Jan Braakman

Bestel hier uw exemplaar van Verhalen van het Slagveld.

Jimmy Thomas: van Monte Cassino naar Holten

Jimmy (James Oliver) Thomas was in mei 1944 in Italië krijgsgevangen gemaakt, ruim drie maand nadat hij vanuit het Verenigd Koninkrijk daar naartoe was verscheept.

Toen Jimmy dertien was ging hij van school, om zijn moeder te helpen op de boerderij na het overlijden van zijn vader. Hij kwam uit een gezin met negen kinderen: hij had zeven broers en één zus. Twee van zijn broers, Roney en Allan, waren ook in het Canadese leger.

Thomas was op 4 juli 1912 geboren in St Peters, Manitoba. De boerenzoon toonde zich bereid om alles aan te pakken wat hem werd aangeboden, Natuurlijk kende hij het boerenwerk. Maar hij werkte ook in een lokale garage, deed seizoenswerk, was als hulp in dienst bij een loodgieter, hielp bij het bouwen van huizen en werkte in de mijnen in Ontario en Manitoba.

In mei 1943 diende hij zich aan bij het leger. Zijn moeder was inmiddels niet meer van hem afhankelijk. In december 1943 werd hij verscheept naar het Verenigd Koninkrijk, waar hij meer dan een jaar voorbereidende oefeningen deed tot hij in februari 1944 werd verscheept naar Italië.

Op 23 mei stond het regiment waar Thomas bij diende, de Seaforth Highlanders, klaar om een doorbraak te forceren in noord-westelijke richting bij Monte Cassino.

De hooggelegen stad Monte Cassino lag aan het eind van de Liri-vallei. Franse en Amerikaanse troepen hadden al vanaf februari tevergeefs geprobeerd Monte Cassino te veroveren.

De situatie rond Monte Cassino op 23 mei 1944. Bron: Report No. 121 of the Historical Offr, CMHQ, concerning Cdn Operations in the Liri Valley, Italy, May – Jun 44. Klik op kaart voor het volledige rapport.

De rivier de Ortona en de rivier Garigliano waren lastig te nemen obstakels. Daarbij kwam dat de Duitsers zware defensieve stellingen hadden opgebouwd.

Op 15 februari 1944 werd een luchtaanval op Monte Cassino uitgevoerd, maar de geallieerde troepen slaagden er niet in de strategische positie in te nemen. In maart volgde een tweede offensieve golf, en opnieuw was de poging tevergeefs.

In april en mei werd een nieuwe strategie voorbereid, waarbij de Duitse vijand op het verkeerde been werd gezet. Het leek alsof een grootscheepse landing aan de westkant van de laars van Italië werd opgezet. De Duitse legerleiding hield een aantal divisies achter de hand om de invasie te kunnen tegenhouden. Dat was precies het doel van de geallieerden.

Ondertussen werden zeven geallieerde divisies opgebouwd om de doorbraak te forceren op land. De Duitsers hielden er echter ernstig rekening mee dat ze geconfronteerd werden met een schijnaanval en dat de echte aanval in hun rug aan de kust zou komen.

Detail uit bovenstaande kaart. Pijlen met doorgetrokken lijnen geven de opmars van Britse en Canadese troepen aan, stippellijnen met pijl betreffen de opmars van de Poolse troepen. Bron: Report No. 121 of the Historical Offr, CMHQ, concerning Cdn Operations in the Liri Valley, Italy, May – Jun 44.

Hoewel op 23 mei 1944 met een overmacht aan troepen een doorbraak tot stand kwam, liep het niet overal gesmeerd. De Seaforth Highlanders trokken samen met Princess Patricia’s Canadian Light Infantry en het tankregiment North Irish Horse ten aanval. Aanvankelijk werd goede progressie gemaakt, maar op een gegeven moment liep de aanval spaak. Mijnenvelden belemmerden de opmars van de tanks. Het zicht was beperkt door mist, rook en het stof dat door de strijd opwaaide. Het was moeilijk de situatie precies te doorzien. De Seaforth Highlanders leden grote verliezen. De vijand hield de aanval voorlopig tegen.

De tankslag werd uiteindelijk gewonnen, ondanks zware verliezen bij de Britten. Tegen 10 uur in de ochtend werd de Duitse linie doorbroken en een aantal vijandelijke tanks vernietigd.

Aan het eind van de dag waren meer dan 500 Duitse officieren en soldaten gevangen genomen, en een vergelijkbaar aantal tegenstanders was gedood. Maar aan Geallieerde kant waren de verliezen ook hoog. Vooral de 2nd Canadian Infantry Brigade waartoe ook de Seaforths behoorden, hadden het zwaar te verduren gehad. Achttien officieren en 495 anderen raakten vermist of gewond of waren gedood.

Aan eind eind van de dag bleek Jimmy Thomas vermist. Lang was onduidelijk waar hij gebleven was – zijn lichaam werd niet gevonden. Hij werd bij de vermisten geteld.

In augustus 1944 kwam de bevestiging dat Thomas krijgsgevangen was gemaakt en inmiddels was overgebracht naar Stalag VIIA in Moosburg. Zijn krijgsgevangenennummer: 131885.

Jimmy’s dossier bevat verwijzingen naar drie verschillende plaatsen van overlijden en vier verschillende begraafplaatsen. Hij is in het militair hospitaal in Thannhausen (Beieren) overleden en uiteindelijk in Holten begraven.

In het voorjaar van 1945 werden de Duitse krijgsgevangenenkampen ontruimd, vanwege de opmars van geallieerde en Russische troepen. Jimmy Thomas moest met zijn maten op transport – lopend en onder erbarmelijke omstandigheden. Eind april 1945 kwam de groep in Ettringen (Beieren) aan, waar ze werden bevrijd door de Amerikanen.

In de roes van de feestvreugde trof Thomas een triest lot. Hij deed zich – naar later bleek – tegoed aan drank van dubieuze kwaliteit, met het giftige methyl-alcohol. Hij ging nog naar het Amerikaanse hospitaal in Thannhausen, maar hulp kwam te laat. Hij overleed aan de vergiftiging en werd samen met zijn landgenoot Steve Motkaluk tijdelijk begraven in Reutti (Beieren, Duitsland).

Jimmy’s moeder kreeg in augustus 1945 nog een foutieve brief van de legerleiding dat Jimmy op 2 mei in het Middellandse Zeegebied (Mediterranean Theatre of War) om het leven was gekomen. In november van dat jaar schreef Margareth Thomas, de moeder van Jimmy, een brief aan het ministerie van defensie, waaruit blijkt dat zij wist dat Jimmy krijgsgevangen was gemaakt en werd vastgehouden in Stalag VIIA. Margareth vraagt in die brief hoe het staat met de nalatenschap van haar zoon, en ze wilde ook weten waar haar zoon was begraven.

In het dossier van Thomas bevindt zich een document (gedateerd 15 november 1945) waarin staat dat hij als gevolg van alcoholvergifiting in Nederland is overleden op 2 mei en dat hij in het Groningse Wirdum is begraven. Het is onduidelijk waarop dat document is gebaseerd. Mogelijk is Jimmy’s stoffelijk overschot vanuit Reutti overgebracht naar Wirdum.

In elk geval kreeg hij samen met Steve Motkaluk en vier anderen die ook door het giftige methyl-alcohol waren overleden, een laatste rustplaats op de Canadese begraafplaats in Holten. Hij ligt in Plot IV, rij E, graf 11. Daar is hij op 4 juni 1948 begraven.

©2017 Jan Braakman

Bestel hier uw exemplaar van Verhalen van het Slagveld.