Winterse patrouille werd John Kendzierski fataal

Door Jan Braakman

John Kendzierski was een gezonde jongen uit Rorketon, een plaatsje in de prairies van de Canadese provincie Manitoba. Zijn ouders waren Oekraïens van geboorte. Ze hadden hun bestaan opgebouwd in Rorketon. Het was een drukke huishouding. Kendzierski had zes broers en twee zussen. De twee oudste zussen waren getrouwd en inmiddels het huis uit; twee van zijn broers hadden ook dienst genomen in het leger.

John Kendzierski, geboren op 26 oktober 1924, was nog 19 toen hij de handtekening zette onder het aanmeldingsformulier voor het Canadese leger. Vlak voor zijn twintigste verjaardag, in september 1944, werd hij vanuit het Verenigd Koninkrijk naar het front gebracht in Nederland. Hij was toen net een maand in Engeland geweest. Hij werd ingedeeld bij de Queen’s Own Cameron Highlanders of Canada.

Het was koud in de tweede week van januari 1945. Er lag sneeuw. Soldaten van de Queen’s Own Cameron Highlanders of Canada hulden zich in witte camouflagekleding als ze op patrouille gingen. Het regiment lag in de omgeving van Mook, ten zuiden van Nijmegen. Niet ver weg lag de Duitse vijand, die zich had ingegraven. Het Canadese regiment voerde regelmatig verkenningspatrouilles uit om te zien welke posities de Duitsers hadden ingenomen en wat de sterkte van de troepen was.

John Kendzierski. Bron Informatiecentrum Canadese Begraafplaats

De nachtelijke verkenningen hadden ook tot doel Duitsers krijgsgevangen te maken, zodat via hen informatie kon worden ingewonnen. Bijna elke nacht waren er verkenningen, onder andere in de richting van de Noord-Brabantse buurtschap Middelaar vlakbij de plek waar de provincies Gelderland, Noord-Brabant en Limburg elkaar in een drieprovincies-punt raken.

Daar, in Middelaar, werd rond een groepje huizen steeds Duitse activiteit werd waargenomen.

In de nacht van 12 op 13 januari werd een patrouille van de Camerons op pad gestuurd met de opdracht een huis in te nemen of te vernietigen aan wat nu de Elzenstraat in Middelaar is. De patrouille keerde terug zonder die opdracht te hebben uitgevoerd, al was het wel tot een vuurgevecht gekomen. De Camerons werden beschoten met een Schmeisser, aldus een patrouille-rapport dat werd opgemaakt. Een van de Camerons raakte gewond aan de schouder. Later wierpen de Duitsers granaten om de Canadese troepen te verjagen.

De volgende nacht, van 13 op 14 januari, ging een patrouille naar wat op de Canadese stafkaarten werd aangeduid als Middelaarhuis. De patrouille bleef op ruime afstand, omdat rond de gebouwen mijnen lagen. In november 1944 waren daar drie mannen ernstig gewond geraakt, toen ze op een mijn liepen. Een andere patrouille ging opnieuw naar het groepje huizen rond wat nu de Elzenstraat is. Opnieuw kwam het tot schermutselingen bij het groepje huizen. De patrouilleleider Lt R.C. Ross maakte een Duitser krijgsgevangen op de Witteweg, die nu de Mookerplas in tweeën snijdt. Toen was de Mookerplas er nog niet, althans niet in de huidige omvang. Ross gooide een handgranaat in de loopgraaf waar vermoedelijk nog twee of drie Duitse soldaten zaten.

De Duitsers vuurden in de richting van de Canadese patrouille waarna een hevig vuurgevecht losbarstte. Lt Ross en zijn gevangene raakten in het tumult uit het oog en toen de rust was weergekeerd, bleek Ross onvindbaar. Er werd aangenomen dat hij door de vijand gevangen was genomen.

Kaart van de omgeving Middelaar, gemaakt door Sergeant Lessard van de Black Watch. Bron: Library and Archives of Canada; War Diaries – Queen’s Own Cameron Highlanders of Canada, Canadian Active Service Force

Een van de Canadese mannen, die Duits kon verstaan, hoorde de vijand roepen: “We hebben er hier een te pakken.” De vijand had zich goed gepositioneerd rond de dijkweg, waardoor er voor de Camerons geen doorkomen aan was. Ze konden hun patrouilleleider niet bereiken en trokken zijn achter hun eigen linies terug, met een gewonde.

De volgende nacht – van 14 op 15 januari – trok opnieuw een patrouille naar het groepje huizen rond de Elzenstraat. Nu was het de bedoeling om te zien met hoeveel de Duitsers daar zaten en welke posities ze innamen. De patrouille observeerde vooral. Ze zagen bij een van de huizen drie of vier Duitse soldaten gekleed in witte camouflagepakken. Ze hoorden dat er planken of ander zwaar materiaal van een huis naar een ander werd gesleept door twee of drie mannen. Voor een van de huizen stond een soldaat stampvoetend op wacht. Bij een ander huis werden meerdere stemmen gehoord en verderop hoorden ze een paard en wagen.

Toen een van de Canadezen een hoest niet meer kon onderdrukken, opende de vijand meteen het vuur. Maar de patrouille keerde ongehavend terug, waarna alsnog de posities van de vijand onder vuur werden genomen.

Op dinsdagavond 15 januari werd opnieuw besloten een observatie uit te voeren. De patrouille kwam terug en bevestigde wat de vorige dag was vastgesteld.

In de nacht van woensdag 17 op donderdag 18 januari was het opnieuw onaangenaam koud. De temperatuur lag rond het vriespunt, en de wind maakte het guur. De gevoelstemperatuur lag een paar graden lager.

Opnieuw ging een patrouille van de Camerons naar het groepje huizen rond de Elzenstraat. Opnieuw was het doel om de posities en de sterkte van de vijand vast te stellen en krijgsgevangenen te maken. John Kendzierski was een van de mannen die mee op patrouille ging. Nu probeerden ze de huizen vanuit het noorden te benaderen. Eerst observeerden ze vier huizen. Bij twee huizen werd geen activiteit waargenomen, een derde huis bleek leeg en bij het vierde huis hoorden ze stemmen van Duitsers.

Toen openden de Duitsers opeens het vuur. De patrouille werd hard getroffen. De patrouilleleider en twee anderen werden geraakt. Een van hen was dood: John Kendzierski. Hij bleef liggen op de plaats waar hij was getroffen.

De twee gewonde mannen kropen terug naar de rest van de eenheid. Ondertussen werden de vijandelijke posities met mortiervuur bestookt.

Een groot aantal huizen langs de Elzenstraat en de Eindweg was na de oorlog zodanig gehavend, dat ze moesten worden herbouwd.

Kendzierski werd vermist verklaard. Op 13 februari 1945 werd zijn stoffelijk overschot alsnog begraven. Padre Captain Tom Davies van de Queen’s Own Cameron Highlanders of Canada leidde de ceremonie. Kendzierski’s tijdelijke graf was gelegen ten noordwesten van Milsbeek langs wat nu de Rijksweg N271 is.

Na de bevrijding werd hij herbegraven op de Canadese Begraafplaats in Holten: plot IV, rij H, graf 16. Waarom hij niet in Groesbeek is begraven, zoals de meeste van zijn maten die in de omgeving van Groesbeek omkwamen in de winter van 1944/1945, is niet bekend.

Bronnen:
* Library and Archives of Canada, War Diaries, Queen’s Own Cameron Highlanders of Canada; RG24-C-3, Volume number: 15163, File number: 193
* Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 26243
* Informatiecentrum Canadese Begraafplaats Holten

© 2024 Jan Braakman

Van Moerbeke naar Holten, Robert Sorenson en John Edmund Stennett

Door Jan Braakman

Sommige militaire acties zijn overzichtelijk en verlopen volgens plan. Andere keren reageert de vijand anders dan verwacht of voorspeld en wordt een minutieus voorbereid plan een chaotisch slagveld met louter verliezers.

Major General Harry Foster had op 13 september 1944 duidelijk aangegeven wat er ging gebeuren. Het Algonquin Regiment zou om 22:00 uur die avond het Leopoldkanaal en het daarnaast gelegen Afleidingskanaal van de Leie oversteken en een bruggenhoofd vormen bij Moerkerke. Daarna zouden de engineers een brug over het kanaal bouwen, waarna de 4e Canadese Armoured Division richting Nederland zou kunnen doorstoten naar Fort Frederik Hendrik bij Breskens in Zeeuws-Vlaanderen.

Doel van de operatie was uiteindelijk de Westerschelde vrij te krijgen, zodat de haven van Antwerpen door de geallieerden kon worden gebruikt.

En, ook niet onbelangrijk, als de zuidoever van de Westerschelde in Canadese handen was gevallen, zaten Duitse troepen op de Zeeuwse eilanden (Walcheren, Noord- en Zuid-Beveland) als ratten in de val. Ten oosten van de eilanden, in West-Brabant, was de route richting Duitsland al door de geallieerden afgesneden. Zo’n 100.000 Duitse soldaten op de eilanden zouden geen kant meer op kunnen. Nu konden ze de veerpont Vlissingen-Breskens nog gebruiken als vluchtroute – en daar maakten ze volgens de inlichtingenrapporten ook danig gebruik van.

Een kaart met daarop de eenvoudige weergave van de taak van de vier company’s (A,B,C,D) van het Algonquin Regiment. Bron: War Diary Algonquin Regiment, Library and Archives Canada; Ottawa, Canada

De inschatting van de Duitse tegenstand aan de noordzijde van het Leopoldkanaal bleek achteraf niet accuraat. De Canadese inlichtingenrapporten spraken over ongeorganiseerde, gedemoraliseerde en minimaal getrainde Duitse troepen, die in elk geval niet veel weerstand zouden bieden.

Lieutenant-Colonel Robert Bradburn van het Algonquin Regiment kreeg in de ochtend van 13 september de opdracht een bruggenhoofd te vormen. Toen de duisternis was ingevallen trok de eenheid naar Moerkerke, waar met aanvalsboten, verkenningsboten en nog een paar boten van burgers de oversteek over het Leopoldkanaal zou worden gemaakt. Onderwijl werden vijandelijke posities aan de overkant bestookt met mortier- en artillerievuur. Om half twaalf ’s avonds begonnen de Algonquins aan de oversteek, daarbij ondersteund door de Lincoln and Welland Regiment, die hielpen bij de overtocht en met de lege boot zouden teruggaan om de volgende groep over het kanaal te brengen.

De mannen droegen de boten door de smalle steegjes van Moerkerke naar de plaats waar ze de overssteek zouden maken. De vier company’s, ieder 90 man, hadden vier oversteekplaatsen aangewezen gekregen. De twee rechtercompany’s moesten het gehucht ’t Molentje innemen, dat bestond uit een groep van ongeveer 15 huizen.

Toen de eerste boten te water gingen, barstte Duits geweervuur los.

De twee kanalen werden door een kale dijk van elkaar gescheiden, waarover de boten moesten worden gesleept. Eenmaal aan de overkant bleek dat in sommige boten te weinig manschappen van het Lincoln en Welland Regiment zaten de terugtocht te maken, de boten waren te zwaar om met twee man over de dijk te slepen.

En lang niet alle boten haalden de overkant. Sommige bleven steken op de tussendijk, vanwege de sterke Duitse oppositie met een 20 mm machinegeweer. Verschillende boten werden lek geschoten en manschappen sneuvelden of raakten gewond. Sommigen wisten zwemmend te ontkomen.

John Edmund Stennett Bron: Veterans.gc.ca. Taken from Branch 185 Royal Canadian Legion 60th Anniversary Book published in 1990

John Edmund Stennett was een van de mannen die de overkant haalde. Hij had ruim een week geleden zijn 22e verjaardag gevierd, een moment om even terug te denken aan zijn broer Mac, en zijn zusters Marion en Dorothy, die hij nu al meer dan een jaar niet meer gezien had.

Stennett had zich begin 1943 gemeld bij het leger. Hij was in juli 1943 naar Engeland gebracht en in juli 1944 was hij met zijn regiment in Frankrijk aangekomen om te helpen West-Europa te bevrijden.

Nu leek het alsof hij in de hel was beland. Weliswaar lukte het om aan de overkant posities in te nemen, maar dat duurde niet lang. Tegen het ochtendgloren op 14 september zetten de Duitsers een tegenaanval in. De tegenstand van de vijand was sterker dan voorzien en de Algonquins zaten zonder voldoende munitie. Het lukte maar niet om nieuwe munitie aan te voeren. Lt-Col Bradburn vroeg om munitie per parachute te droppen, maar er waren geen vliegtuigen beschikbaar. Twee pogingen om ammunitie per boot aan te voeren mislukten. De boot haalde de overkant niet vanwege het hevige vijandelijke vuur. De bouw van een brug door de genietroepen moest worden gestaakt.

Na twaalf uur vechten besloot de divisiecommandant de aanval te beëindigen en terug te trekken onder dekking van een rookgordijn. Alle boten werden ingezet om de Canadese soldaten te ontzetten. Vier Duitse krijgsgevangenen hielpen de Canadezen daarbij.

De Canadezen hadden krijgsgevangenen gemaakt, maar de Duitsers ook. Toen de balans werd opgemaakt bleek dat er tientallen mannen vermist, gewond of gedood waren. Sommigen waren zwemmend teruggekeerd, met achterlating van al hun materieel.

John Edmund Stennett werd aanvankelijk als vermist opgegeven.

Het zou meer dan een maand duren voordat Canadese troepen Breskens bereikten. Op 6 oktober 1944 werd definitief een bruggenhoofd ten noorden van het Leopoldkanaal gevestigd, waarna de troepen richting Zeeuws-Vlaanderen konden optrekken.

Na enige tijd was duidelijk dat Stennett gevangen was genomen en afgevoerd naar het krijgsgevangenenkamp Stalag XIIA. Hij wist nog een bericht te sturen aan zijn moeder met een korte mededeling aan zijn moeder. “We have a Canadian Club formed now, and starting to form a library. I am fine.”

Dat was het laatste levensteken dat zijn moeder ontving, nadat ze had gehoord dat haar zoon vermist was en later dat hij in krijgsgevangenschap was.

In februari kwam het bericht dat John Edmund op 19 januari 1945 was overleden aan difterie en een ontstoken hartspier. Aandoeningen die regelmatig hand in hand gaan. Uit de dossiers blijkt dat hij ondertussen was overgeplaatst naar een ander krijgsgevangenenkamp: Stalag IVB. Hij werd begraven op de begraafplaats Neuburxdorf bij Mühlber a/d Elbe. Van de begrafenis zijn nog foto’s gemaakt, zo meldt een brief aan de Wehrmachtsauskunftstelle für Kriegsverluste und Kriegsgefangene van het Oberkommando der Wehrmacht in Saalfeld. Een kopie van de brief is bewaard gebleven, maar de foto’s zaten er niet meer bij.

John Edmund Stennett is na de oorlog herbegraven op de Canadese begraafplaats in Holten. Hij ligt in plot IV, rij D, graf 8.

Niet ver van hem ligt Robert Sorenson, een in Denemarken geboren Canadees, die ook deel uit maakte van het Algonquin Regiment. Sorensen werd niet krijgsgevangen gemaakt, maar hij sneuvelde bij de oversteek van het Leopoldkanaal bij Moerbeke. Zijn lichaam werd niet – zoals dat van de meeste bij Moerbeke gesneuvelde Canadezen – begraven op de Canadese begraafplaats in Adegem. Sorensons stoffelijke resten werden vanuit Vlaanderen overgebracht naar Holten, waar hij is begraven in plot 4, rij G, graf 3.

©2022 Jan Braakman

Bronnen:
* Mark Zuehlke; Terrible Victory, Madeira Park BC, 2007
* Service file John Edmund Stennett: Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 27116
* Service File Robert Sorenson: Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 27093
* War Diary Algonquin Regiment: Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; RG24-C-3, Volume number: 15000, File number: 1052
* Gegevens begrafenis Stennet: ITS Bad-Arolsen; Lists of names pertaining to foreigners who were registered respectively employed on the former territory of the Reich.

Richard Carignan, krijgsgevangen in Normandië, begraven in Holten

Door Jan Braakman

Richard Carignan was 23 toen hij zich op 27 januari 1943 meldde voor het Canadese leger. Hij wilde elektricien worden, vermeldde hij op de aanmeldingsformulieren. Voor hij zich meldde had hij al een paar maanden gewerkt als hulp bij Shawinigan Power Company in Drummondville, in de Canadese provincie Québec.

Hij woonde nog bij zijn ouders in Drummondville, net als zijn jongere broer Jacques en twee oudere zussen Yvette en Edna. Hij had geen vaste verkering, rookte en dronk weinig. Op de vraag of hij hobby’s had wist hij er geen te noemen. Hij las wel af en toe: kranten en tijdschriften, en hij hield van honkbal ijshockey en skiën.

Bij zijn keuring werden hem geen leiderschapskwaliteiten toegeschreven. Hij zou zich verdienstelijk kunnen maken in een ondersteunende administratieve rol.

De fysieke training leverde hem al snel een blessure op. Hij verrekte spieren in de rug, waarvoor hij twee dagen in het St. Jerome Militair Hospital terecht kwam.

In augustus 1943 werd hij met veel van de andere rekruten verscheept naar Engeland. Hij verbleef in de legerplaats Farnham.

Richard werd ingedeeld bij Les Fusiliers Mont Royal, die samen met The Queens Own Cameron Highlanders of Canada en de South Saskatchewan Regiment de 6e Infantry Brigade vormden.

Op 6 juni 1944 zetten geallieerde troepen in Normandie voet aan land. Een maand later werden Les Fusiliers Mont Royal per schip vanuit het Verenigd Koninkrijk naar Frankrijk overgebracht. Vanuit Newhaven, voeren ze via de Thames over het Kanaal naar het Europese vasteland. Op 8 juli 1944 zette Richard voet op bevrijde Franse bodem. Nu kwam het erop aan. Er werd een zware slag gestreden in Frankrijk, waar Duitse troepen nog hevig tegenstand boden.

De eerste weken was het nog betrekkelijk rustig voor Carignan en zijn maten. Ze kregen les over mijnen en andere wapens. Ze namen deel aan parades, hoorden bemoedigende woorden van Lieutenant-General Simonds, die met de troepen sprak en zich tevreden toonde over de komst van de Fusiliers MR.

Op 20 juli kwamen ze in een eerste gevecht met de Duitse vijand terecht. Hoewel de Fusiliers uiteindelijk als winnaar uit de strijd kwamen, met gevangenneming van 149 Duitse krijgsgevangenen, ging het allerminst zonder slag of stoot. Vooral de Duitse Panzer-tanks met hun enorme vuurkracht maakten het de Canadezen heel lastig. Verschillende Canadese voertuigen gingen verloren. De troepen kampten met een tekort aan munitie, door een falende aanvoer, zo staat in de war diary van Les Fusiliers Mont Royal te lezen.

Nadat het stof was neergedaald, werd Richard Carignan bevorderd van private (pte) tot corporal (cpl). Echt rustig werd het nooit. De vijand bleef de Canadezen bestoken met hevig artillerie- en mortiervuur, wat soms ook tot slachtoffers leidde.

De Duitse troepen raakten in augustus 1944 bij Falaise, ten zuiden van Caen, van drie kanten ingeklemd door Amerikaanse, Britse en Canadese troepen. De Canadezen moesten de druk vanuit het noorden opvoeren, de Britten vanuit het westen en de Amerikanen vanuit het zuiden. Op 14 augustus kwamen Richard Carignan en zijn maten weer in actie.

De Fusiliers Mont Royal (FMR) trokken samen met The Queens Own Camerons of Canada en het South Saskatchewan Regiment op. De opmars van de twee andere regimenten verliep voorspoedig, maar de voorste troepen van de FMR raakten geïsoleerd.

Ten zuiden van Tournebu zetten de FMR de aanval in, maar zonder succes. “We leden veel verliezen en sommige mannen werden krijgsgevangen gemaakt. Om 14.30 uur vielen RAF-bommenwerpers de vijandelijke posities aan met goed resultaat. De vijandelijjke artillerie en mortieren waren monddood gemaakt”, aldus de war diary van het regiment.

Het peloton waar Carignon deel vanuit maakte had de taak de voorste posities in te nemen, zodra de aanval was afgerond. De Duitsers boden stevig tegenstand met mortieren en machinegeweren. Het peloton van Carignon wist door de Duitse linies te breken, maar raakte daarna ingesloten. Het lukte niet het peloton te ontzetten.

Carignan was rond drie uur ’s middags het laatst gezien door private J.Y. Dube, die een bericht overbracht van de company commandant naar de pelotonscommandant.

Richard Carignan werd aanvankelijk als vermist werden genoteerd, en later als krijgsgevangene. Carignan werd afgevoerd naar het krijgsgevangenkamp Stalag VIIA in Moosburg.

Carignans ouders kregen daarvan bericht. Lange tijd hoorden ze niets, tot in februari het bericht kwam dat hun zoon was overleden. Carignan was, zo meldde het Rode Kruis op gezag van de Duitse autoriteiten, overleden aan een heupgewrichtsontsteking in combinatie met ‘uittering’. Dag van overlijden: 7 januari 1945. Twee dagen later was hij – met militair eerbetoon, zo meldde de dienstdoende Hauptmann – begraven op de Britse afdeling van het kerkhof Friesing-Neustift St. Peter und Paul in Thonstetten.

Toen de oorlog was beëindigd werd het graf van Carignan heropend. De stoffelijke resten zijn herbegraven op het Canadese ereveld in Holten. Emile Richard Carignan ligt in plot IV, rij E, graf 8.

Bronnen:
* Service file Richard Carignan: Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 25538
* War diary Fusiliers Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Mont Royal: RG24-C-3, Volume number: 15065, File number: 187
* Gegevens krijgsgevangenschap: Arolsen Archives https://collections.arolsen-archives.org/en/search/?s=carignan


© 2022 Jan Braakman

Een sportieve boerenzoon, gesneuveld tussen Wehl en Didam

Door Jan Braakman

Alexander James (kortweg Jim) Miller was een sportief type. Toen hij in maart 1943 op negentienjarige leeftijd werd gekeurd, noteerde Lieutenant W. M. Pecover, die de keuring deed, dat de fysieke fitheid van Miller in alle opzichten in orde was. Hij had een goede gezondheid, een goede lichaamsbouw, een perfecte lengte en gewicht. Die combinatie vormde, aldus Pecover “de belangrijkste troef van deze man als soldaat.” 

Jim Miller (rechts). Bron: privécollectie Janette Fehr.

Maar er zat ook een minpuntje aan Miller, aldus Pecover. “Hij heeft spierkracht te over, maar niet een erg groot mentaal vermogen.” Toch was Miller voldoende intelligent om een trainbaar soldaat te zijn. Al zou hij de top van zijn niveau wel bereiken bij het uitvoeren van “algemene routinetaken van manuele aard.” 

Miller was de oudste van drie kinderen. Hij was geboren op 8 januari 1924 in High River, in de Canadese provincie Alberta. Zijn ouders (Alexander en Mary Miller) hadden een boerderij, waar hij als oudste zoon hard meewerkte. Een acht jaar jongere zus (Jean) en een drie jaar jongere broer (Robert) werkten eveneens mee op het bedrijf van zijn vader, dat een omvang had van 320 acres (130 hectare). De boerderij was zoals de meeste bedrijven in Alberta gemengd: een groot deel was bestemd voor de teelt van granen, die deels werden gevoederd aan het vleesvee. Het bedrijf van de Millers was voor de provincie Alberta van gemiddelde omvang. Het bedrijf beschikte over een trekker, en er waren ook paarden en schapen. Twee van de paarden waren eigendom van zoon Jim Miller. Zijn vader had het bedrijf gekocht nadat hij ongeschonden terugkeerde van de Eerste Wereldoorlog,

De negentienjarige Miller wilde graag zijn vader opvolgen op het bedrijf. Dat hij zich in 1943 toch aanmeldde voor het Canadese leger verklaarde hij met de woorden dat hij ervan uitging dat hij sowieso wel opgeroepen zou worden.

In mei 1943, een paar maanden na zijn indiensttreding leek zijn gezondheid toch minder goed, dan bij de keuring was vastgesteld. Miller kreeg last van zijn longen en hij raakte bovendien besmet met de mazelen. Voor de dienstdoende legerarts reden om hem voor een periode van twee weken naar huis te sturen met ziekteverlof. 

Hij keerde terug in de gelederen en werd gezond bevonden. Hij volgde de trainingen en kreeg in november 1943 te horen dat hij zou worden verscheept naar Europa. Begin december kwam hij in het Verenigd Koninkrijk aan.

Jim Miller werd ingedeeld bij het Canadian Scottish Regiment, waarmee hij op 22 juli 1944 naar het slagveld in Frankrijk ging. Hij kwam de eerste maanden zonder vermeldenswaardige kleerscheuren door. Maar in november van 1944 kregen zijn ouders een verontrustend bericht. Hun zoon was gewond geraakt, meldde het telegram. Maar over de aard en de ernst van de verwondingen kon verder niets worden vermeld.

Jim was in zijn voet geschoten. Maar dat gebeurde niet op het slagveld. Het was een ongeluk. Miller was ingekwartierd in het Belgische Gent, samen met anderen, die hij niet persoonlijk kende. Hij was binnen het regiment net in een andere eenheid geplaatst. Een andere soldaat, van de C-company, was zijn wapen aan het schoonmaken en toen hij het magazijn in het wapen plaatste, ging het per ongeluk af. De kogel raakte zijn rechtervoet. Maar de verwonding was niet heel ernstig.

Vier weken later werd hij hersteld verklaard en kon hij zich weer aansluiten bij zijn regiment.

Op 2 april 1945 ging het alsnog mis, toen hij met het Canadian Scottish Regiment de opmars door de Gelderse Achterhoek maakte.

De C-company van het Canadian Scottish Regiment nam het voortouw, toen ze rond de middag de opdracht kregen om vanuit Wehl westwaarts te trekken naar Didam. De war diary van het regiment meldt dat de C-company op de eerste Duitse tegenstand stootte in de bossen halverwege Didam. Ook de D-company kwam onder vuur. “Na een kort hard gevecht waarin de vijand vier slachtoffers maakte”, zo meldt de war diary, maakten de CanScots 20 Duitse krijgsgevangenen. Een van die vier slachtoffers was waarschijnlijk Jim Miller.

Kaart (detail) gebruikt door Canadian Scottish Regiment. Bron: Library and Archives of Canada

Twee dagen later werd hij op het kerkhof van Kilder begraven. Zijn ouders kregen op 9 april per telegram bericht van de dood van hun zoon.

Het bedrijf van de Millers werd door Jims broer Robert overgenomen. Jims vader stierf in 1971, zijn moeder in 1988. Zijn broer Robert Miller en diens vrouw Isobel Mae Hardonk brachten zes kinderen groot op het boerenbedrijf. Tot vlak voor diens dood knutselde Robert aan een John Deere oldtimer trekker. Robert overleed in november 2021. Zus Jean overleed in juni 2006.

In 1946 werden werden de stoffelijke resten van Jim Miller herbegraven op het Canadese ereveld in Groesbeek. Alexander James Miller ligt in plot 19, rij C, graf 8. 

Bronnen:
* Service File Alexander James Miller: Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 26614
* War diary Canadian Scottish Regiment: Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Reference:RG24-C-3. Volume/box number: 15042. File number: 734(400). The Canadian Scottish Regiment
* Obituary Robert Miller: https://necrocanada.com/obituaries-2021/robert-gray-miller-november-16-2021
* Foto Jim Miller: Janette Fehr via Edwin van der Wolf

© 2022 Jan Braakman