Charles Lloyd, geveld door een sluipschutter

Door Jan Braakman

Toen Charles (Henry Oswald) Lloyd in maart 1941 werd ingeschreven voor actieve dienst in het Canadese leger werd als beroep genoteerd: trumpeter, RCMP. De trompettist moest de verschillende trompetsignalen van de Royal Canadian Mounted Police kennen en kunnen laten horen. Maar hij was niet meer actief bij de Canadese politie – de Mounties. De 19-jarige Lloyd was op dat moment zonder werk en hij zei dat hij wel een carrière in het leger ambieerde.

Lloyd hield van paardrijden, schaatsen en hij vond het ook leuk om softball te spelen. Maar zijn rol als trompettist was hem wellicht het meest lief. De opleiding was er een beetje bij in geschoten, liet hij weten – dat kwam omdat hij misschien wel vijf keer was verhuisd in de tijd dat hij naar school ging.

Desalniettemin maakte hij een goede indruk. Hij was een gezellige jongen die goed kon vertellen, oordeelde Lieutenant F. Whewell in 1942. Whewell vond dat Lloyd nog wel extra training nodig had om goed te functioneren in het 8th Recce regiment.

Lloyd meldde zich in Regina (Saskatchewan, Canada), waar hij in 1941 woonde. Hij was 19 jaar eerder geboren in de plaats Morden (Manitoba, Canada) als zoon van Gladys en Cyrill Lloyd. Gladys en Cyrill waren vanuit Engeland naar Canada gekomen. Zij waren in 1916 in Engeland getrouwd. Vader Cyrill kwam in maart 1938 te overlijden op 50-jarige leeftijd.

Lloyd werd ingedeeld bij het 8th Recce regiment (14 Hussars). De 1,77 lange en 57 kilo zware jongwas een tijdje brildragend geweest. Maar in 1941 had hij geen bril meer nodig voor zijn grijze ogen.

Na drie maanden dienst in Canada werd hij al verscheept naar het Verenigd Koninkrijk, waar hij successievelijk van gewoon soldaat werd gepromoveerd tot sergeant en korporaal.

In juli 1944 ging hij naar het Europese vasteland. Hij bleef ongeschonden in de strijd tot hij begin april 1945 in de omgeving van Laren (Gld) kwam. Zijn regiment zag hoe de bruggen over het Twentekanaal door de Duitsers werden opgeblazen, terwijl ze met hun voertuigen tot op enkele honderden meters waren genaderd.

Een paar dagen later trok hij in de richting van Holten. Zijn regiment moest verkenningen uitvoeren over de Schipbeek. Op 6 april 1945, om tien uur in de ochtend, viel Lloyd neer. Hij was getroffen in de maagstreek – mogelijk door een Duitse scherpschutter. De kogel was dwars door hem heen gegaan.

De hospik die hem hielp noteerde dat Lloyds conditie nog redelijk goed was, hoewel hij een zwakke pols had bij een hoge hartslag. Lloyd werd naar het ziekenhuis in Lochem gebracht waar op dat moment tal van gewonde Canadezen werden geholpen. Daar kwam hij om kwart over 12 aan. Zijn toestand verslechterde zienderogen en om 13.40 uur stelde de arts vast dat hij was overleden.

Telegram aan Gladys Lloyd overde dood van haar zoon. Bron: Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 26383

Zijn moeder, die inmiddels in Winnipeg (Manitoba, Canada) woonde, kreeg op 9 april 1945 een telegram met de melding dat haar zoon was overleden als gevolg van verwondingen die hij had opgelopen. In een toelichtende brief van een week later las ze dat Charles was overleden als gevolg van een schotwond in de buik, bloedverlies en shock.

Charles werd tijdelijk begraven op de algemene begraafplaats aan de Zutphenseweg in Lochem. Later kreeg hij zijn definitieve rustplaats op de Canadese Begraafplaats in Holten: plot 3, rij C, graf 6.

Bron: Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second
World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 26383

©2020 Jan Braakman

Bestel hier uw exemplaar van Verhalen van het Slagveld.

Bevrijding Oost-Nederland begon met doorbraak over de Rijn

Door Jan Braakman

De lange winter van 1944-1945 kwam uiteindelijk toch ten einde. In februari en maart hadden de geallieerden de druk op de Duitse vijand voortdurend opgevoerd. Het Canadese Eerste Leger en het Britse Tweede Leger drongen de Duitse tegenstand langs de westoever van de Rijn weg, terwijl het 9e Amerikaanse Leger vanuit het zuiden de Duitsers de aftocht liet blazen.

De Amerikanen konden zelfs een bruggenhoofd over de Rijn slaan bij Remagen. Dat was meer te danken aan toeval dan aan tactisch of strategisch militair inzicht. De Duitsers slaagden er eenvoudigweg niet in om in de haast de brug zodanig te ondermijnen dat de oeververbinding onbruikbaar werd. De geallieerden konden tien dagen van de gehavende brug gebruik maken, voor hij alsnog instortte. Ondertussen was er een flink bruggenhoofd geslagen tussen Bonn en Koblenz.

Het Rijnlandoffensief dat in februari en maart de Duitse troepen terugdrong achter de Rijn, eiste wel zijn tol. Canadese, Britse en Amerikaanse troepen noteerden een verlies van 23000 manschappen – gewond of gedood. Aan Duitse zijde was het verlies zeker 38.000 doden en gewonden, volgens Geallieerde gegevens. De geallieerden maakten daarnaast nog eens ruim 51.000 krijgsgevangenen.

De tol die van het 1e Canadese Leger was gevraagd was groot. De Duitsers hadden zich kunnen concentreren op de tegenstand tegen de Canadezen, omdat de overstromingen van de Roer in het Zuiden de Amerikanen hadden tegen gehouden. Dwight Eisenhower, opperbevelhebber van de geallieerde troepen, stuurde een persoonlijk bericht aan de Canadese Generaal Crerar om hem te complimenteren voor zijn inspanningen, vanaf 8 februari tot de dag dat de Duitsers bij Wesel tot achter de Rijn waren terug gedrongen.

Probably no assault in this war has been conducted under more appalling conditions of terrain than was that one. It speaks volumes for your skill and determination and the valor of your soldiers, that you carried it through a successful conclusion.” (Waarschijnlijk is er in deze oorlog geen aanval meer onder erbarmelijke terreinomstandigheden uitgevoerd. Het spreekt boekdelen dat je dit tot een goed einde hebt gebracht met je vaardigheid en vastberadenheid en de moed van je soldaten.)

Bron: C.P. Stacey; The Victory Campaign.

Crerar bedankte met de woorden dat geen enkele commandant met zulke goede soldaten had kunnen falen.

Terwijl nog hard gevochten werd om de Duitsers tot achter de Rijn terug te dringen, werden plannen voorbereid voor de volgende fase. De oversteek van de Rijn bij Emmerik, Rees en Xanten. De plannen kregen de codenaam Plunder mee. Aanvankelijk was de planning om de operatie op 31 maart in tezetten, maar toen het Rijnlandoffensief was afgerond, bleek het mogelijk de stap een week eerder te zetten.

De operatie Plunder begon met het innemen van de stad Wesel, die op de kruising ligt van de rivieren Rijn en Lippe.

De Canadese opperbevelhebber kreeg de opdracht de lijn langs de Rijn en de Maas ten oosten van Emmerik tot aan de zee te verzekeren, waarbij in elk geval het bruggenhoofd bij Nijmegen overeind moest blijven.

Vervolgens moest de aanval in de richting van de IJssel worden ingezet, waarbij de Duitse verdediging in de rug (vanuit het oosten) werd aangevallen. Vervolgens moest de IJssel worden overgestoken, Apeldoorn worden ingenomen en de hoge zandgronden tussen Apeldoorn en Arnhem.

Maar dat was allemaal van later zorg. Op 24 maart werden ten noordoosten van Wesel luchtlandingstroepen neergelaten.

In een van de gliders van de Britse Royal Air Force zat Hubert Charles Cox. De Canadese lieutenant van het Royal Canadian Infantry Corps was toegevoegd aan het Britse Devonshire Regiment.

Charlie Cox

De in Welland (Ontario, Canada) geboren Charlie Cox had zich als negentienjarige in 1939 gemeld bij het Canadese leger. Huberts moeder was overleden. Zijn vader was hertrouwd. Met zijn stiefmoeder kon hij goed overweg.

Hij werd beschreven als een feestbeest, iemand die hield van feesten en partijen.

Hij doorliep voorspoedig de rangen tot hij in juni 1943 tot lieutenant werd gepromoveerd. Vlak daarna trouwde hij in London, Ontario (Canada) met Gladys June uit Stratford. Hij kreeg veertien dagen betaald verlof.

In mei 1944 werd hij verscheept naar Europa. In het Verenigd Koninkrijk maakte hij deel uit van de zogenoemde Canloans, de verzamelnaam van Canadese officieren die werden uitgeleend aan het Britse leger. Cox kwam bij het Devonshire Regiment.

Op 24 maart maakten hij en zijn maten zich klaar voor de strijd in Duitsland. Cox zou met een glider van de Royal Air Force achter de frontlinie worden gedropt bij Wesel. Het Devonshire Regiment had de taak de plaats Hamminkeln te veroveren.

Cox werd tijdelijk begraven in Hamminkeln. Op 12 augustus 1946 werden zijn stoffelijke resten overgebracht en herbegraven op de Canadese begraafplaats in Holten. (Plot 4, rij H, graf 1). Op zijn grafsteen staat dat hij 25 was. De gegevens die hij verstrekte bij zijn indiensttreding vermelden dat hij was geboren op 12 september 1920. Dus hij was in maart 1945 nog 24.

James Cochrane

James Cochrane was net als Cox ook ‘uitgeleend’ aan het Britse leger. De op 9 juni 1918 geboren Cochrane werd in april 1942 opgeroepen door het Canadese leger. Hij was geen liefhebber van het leger, maar hij vond dat het zijn plicht was om dienst te doen. Hij werkte liever als meubelmaker in het dorp waar hij geboren was, Milliken (Ontario, Canada). In het leger ontwikkelde hij zich als innovatieve en ideeënrijke militair, die tal van verbeteringen aan wist te brengen, stelde een van zijn superieuren in een beoordeling vast.

In de provincie Nova Scotia volgde hij zijn opleiding om ingezet te worden bij luchtlandingen. Net als Cox doorliep hij ook de rangen tot hij bevorderd was tot lieutenant.

Cochrane werd in het VK toegevoegd aan het Oxfordshire & Buckingham Regiment. Hij nam deel aan drie luchtlandingen: in augustus 1944 bij Falaise in Normandië, in december bij het Ardennenoffensief en in maart 1945 bij de doorbraak over de Rijn. Cochrane sneuvelde bij de luchtlandingen op 24 maart 1945 bij Hamminkeln. Zijn bataljon kreeg net als Cox de taak om Hamminkeln te veroveren. Het specifieke doel was de spoor- en verkeersbruggen over de Issel in Hamminkeln veilig te stellen. De verliezen waren groot bij de landingen. Het Oxfordshire & Buckingham Regiment telde aan het eind van de dag 400 verliezen, van wie 103 waren gesneuveld.

Cochrane werd tijdelijk begraven in Hamminkeln, vlakbij de spoorlijn en het station. Zijn stoffelijke resten werden later herbegraven in Holten. Hij ligt naast Charlie Cox (Plot 4, rij H, graf 2).

Anderson Rodger

Anderson Rodger (geboren in 1913) was jurist en vliegtuiginspecteur. Hij had kunnen studeren dankzij een legaat van zijn grootmoeder van moeders kant. Zijn ouders waren gescheiden. Toen hij zich in 1942 meldde bij het leger had hij zijn vader al twintig jaar niet gezien. Roger was in september 1942 getrouwd met Mariette Marie Rodger. Door zijn superieuren werd hij in januari 1943 beschreven als een welbespraakte kandidaat met veel zelfvertrouwen, die in alle omstandigheden de zonnige kant ziet. Bij de trainingen bleek dat hij moeite had met schieten. Hij kon niet goed richten, omdat hij niet een oog kon sluiten, zonder ook het andere dicht te doen.

Nadat Rodger was hersteld kwam hij bij het Britse infanterieregiment Gordon Highlanders. Het regiment had op 24 maart 1945 de opdracht de stad Rees te veroveren. Daarbij kwam lieutenant Rodger om.

Hij werd tijdelijk begraven aan de oever van de Rijn in Rees (Duitsland). Hij werd op 14 augustus 1946 herbegraven op de Canadese begraafplaats in Holten. Rodger ligt naast Cox en Cochrane. (Plot 4, rij H, graf 3).

Frederick Gordon Kay

Frederick Gordon Kay (geboren op 13 september 1911) meldde zich in februari 1940 bij het Canadese leger. Hij werkte zich net als Cox, Cochrane en Rodger op tot lieutenant.

Hij werd beoordeeld als een harde stille werker, ijverig en volhardend, behulpzaam, gewetensvol in het nakomen van zijn verplichtingen; kortom, een gewaardeerde soldaat die ook bij zijn collega’s goed viel.

Kay trouwde op 29 april 1944 met Evelyn Lloyd in Saskatoon (Saskatchewan, Canada). In de daaropvolgende zomer werd hij naar Europa verscheept. In september werd hij bij de verkenningstroepen in Frankrijk ingezet. Hij werd als lieutenant aangesteld bij het 8th Recce Regiment.

In februari 1945 raakte hij bij een actie tijdens het Rheinland offensief vermist. Hij was krijgsgevangen genomen door de vijand, zo kreeg zijn vrouw te horen. Veel later hoorde ze dat Frederick Kay in krijgsgevangenschap was gesneuveld op 24 maart, als gevolg van een geallieerde luchtaanval.

©2020 Jan Braakman

Allan Morrison wilde voor de troepen uit

detailMorrison
Registratie en beoordeling van Allan Donald Morrison (detail). Bron: Canada, WWII Service Files of War Dead, 1939-1947

In de nacht van 2 op 3 april 1945 waagde de 4th Infantry Brigade van de 2nd Canadian Division de oversteek van het Twentekanaal bij Almen.

De snelheid waarmee de Canadese troepen in de dagen daarvoor waren opgerukt, was voor de Duitse Wehrmacht nauwelijks bij te benen. De Canadese geschiedschrijvers verhalen letterlijk dat Duitse troepen in hun slaap werden verrast toen de mannen van The Royal Hamilton Light Infantry (RHLI, meestal kortweg aangeduid als Rileys) als eerste in hun bootjes de oversteek over het kanaal hadden gemaakt. De eerste Duitse krijgsgevangen waren geen gevechts- maar genietroepen. De Duitse mannen waren bezig verdedigingswerken op te zetten en wachtten op verse aanvoer van manschappen, die de vijand moesten tegenhouden.

Toen de oversteek was gemaakt moest het bruggenhoofd worden vastgehouden en uitgebreid. Verkenningstroepen van het 8th Reconnaissance Regiment (14th Canadian Hussars) behoorden tot de eersten die na de Rileys het kanaal overstaken en aan hun verkenningswerk begonnen.

Allan Donald Morrison was een van de mannen van de Hussars. Toen hij in 1942 voor het leger tekende, gaf hij al aan dat hij graag voor de troepen uitging. Hij had een motorfiets en hij droomde ervan om op zijn motorfiets verkenningswerk te doen. De Hussars die het Twentekanaal overstaken hadden versterkte voertuigen, zogenoemde Humbers.

Morrison was geboren op 31 augustus 1922. Zijn vader, Allan McGillivray, was Schot van geboorte, zijn moeder Violet Grace was Canadese. Zij had uit een eerdere relatie een oudere zoon, Hugh Molyneaux.

Allan Morrison was geboren in Victoria, British Columbia. Maar toen hij het leger in ging woonde hij in noordelijker gelegen kustplaatsje Atlin dat alleen via zee te bereiken was. Atlin had in de eerste helft van de twintigste eeuw grote populariteit onder toeristen.

Atlin was ooit de uitvalsbasis voor gelukzoekers in de mijnbouw. Allan Morrison had enige tijd in de mijnbouw gewerkt, voordat hij het leger inging. Zijn werkgever, Spruce Creek  Mining Company, wilde hem wel weer aannemen als hij terug kwam uit het leger.

Morrison had tot zijn zestiende op school gezeten, maar daar was hij geen uitblinker. Hij vertelde dat hij veel school had gemist, omdat hij vaak ziek was. Toen hij 9 jaar was had hij een tijdje in het ziekenhuis gelegen vanwege een blindedarmontsteking. Daar was hij zonder complicaties uitgekomen. Toen hij vijftien was brak hij zijn linker been. Het been genas zonder dat hij er nog last van had. Hij had een bril gedragen.

Morrison maakte hij geen ongezonde indruk bij de keuring, al blonk hij verder nergens in uit.

In de nacht van 2 op 3 april 1943 behoorde hij tot de groep mannen die als eersten het kanaal overstaken bij Almen. De Duitsers hadden inmiddels door wat er gaande was en zetten zwaar geschut in, om de oversteek te bemoeilijken. Het werk van de Canadese genietroepen om een vaste verbinding over het kanaal te bouwen, werd er zwaar door bemoeilijkt.

44485_83024005507_0618-00407
De kaart waarop de tijdelijke begraafplaats van Morrison staat geregistreerd: Holland Farmyd. Later is hij herbegraven in Holten. Bron: Canada, WWII Service Files of War Dead, 1939-1947

Toch slaagden de Canadese troepen erin een oeververbinding te bouwen en het bruggenhoofd vast te houden.

Maar aan het eind van de avond op 3 april werden zes mannen van het 8 Canadian Reconnaissance Regiment vermist, onder wie Allan Morisson. In de war diary van het regiment werd opgetekend dat ze vier voertuigen verloren en dat om 20 uur nog steeds zes mannen werden vermist.  “Some are believed to be wounded. As contact had been lost this is still unconfirmed.”

Twee dagen later, in de ochtend van 5 april stond vast dat Tpr Morrison van het B Squadron was omgekomen.  “He was one of the six that were trapped and pinned down by enemy machine gun fire. The other five are still missing”,  aldus de war diary. Morrisons eenheid was  klemgezet door vijandelijk vuur – hij was daarbij omgekomen.

Terugkijkend werd vastgesteld dat dat met relatief weinig verliezen de oversteek over het Twentekanaal was gemaakt. Maar ondertussen had Allan Morrison wel zijn leven verloren. Waar hij precies aan zijn eind kwam is onduidelijk, maar waarschijnlijk werd hij dodelijk getroffen in de strijd die gevoerd werd in het gebied waar de spoorlijn Zutphen-Hengelo en de weg van Zutphen naar Laren elkaar kruisen. Daar boden de Duitsers zware tegenstand.

Allan Donald Morrison is op het Canadese ereveld in Holten begraven in plot 2,  rij E,  graf 4.

Bestel hier uw exemplaar van Verhalen van het Slagveld.

© 2016 Jan Braakman