Roderick Malcolm MacDonald neergeschoten bij Groesbeek, stierf in krijgsgevangenschap

Door Jan Braakman

Ella MacDonald-Yates was nog geen jaar getrouwd met Roderick Malcolm MacDonald toen hij in juni 1944 werd ingescheept om in Europa zijn bijdrage te leveren aan de oorlog tegen Duitsland. Roderick was in januari 1943 in dienst gegaan. Hij maakte een goede indruk op zijn meerderen en werd al 1943 tot Lieutenant bevorderd.

Jonge Canadese mannen werden op verschillende manieren aangemoedigd het leger in te gaan. Bron: Library and Archives Canada 1983-030 X PIC, 01249, Box number: A162/X3
Jonge Canadese mannen werden op verschillende manieren aangemoedigd het leger in te gaan. Bron: Library and Archives Canada 1983-030 X PIC, 01249, Box number: A162/X3

Ella werkte in het Royal Jubilee ziekenhuis in Victoria (British Columbia), terwijl Roderick als verkoper een korte carrière had opgebouwd. Voordat hij het leger in ging, was hij in dienst geweest bij zijn vader, die een schoenenhandel bestierde. Zijn vader zou later Minister of Mines worden in de provincie British Columbia

Roderick kwam uit een gezin met vier kinderen. Hij had een oudere zus (Evelyn) en twee jongere broers (Donald en Walter).

Lt. Roderick Malcolm MacDonald, Empress Hotel, Victoria, BC, ca. 1943. Foto bron: Veterans.gc.ca

Nog geen half jaar nadat Ella en Roderick tijdens een kort ‘embarkation leave‘ afscheid van elkaar hadden genomen, kreeg Ella een alarmerend telegram. Haar man was gewond geraakt, las zij. Hij had een lichte hersenschudding opgelopen op 21 oktober, meldde het bericht dat was verzonden op 26 oktober 1944. Maar Ella had nog twee brieven van hem ontvangen van 23 en 25 oktober, waarin Roderick met geen woord repte over wat hem was overkomen.

Ella maakte zich ongerust. Zij probeerde meer duidelijkheid te krijgen en schakelde daarvoor parlementslid en latere minister Robert W. Mayhew in. Die schreef een brief aan de Casualty Officer van het Canadese leger in Ottawa. Mayhew kreeg in december een brief terug. Roderick MacDonald was inderdaad licht gewond geraakt, maar had zich na enkele dagen al weer gemeld bij zijn eenheid.

Ella MacDonald werd gerustgesteld

Ella MacDonald kon gerustgesteld worden. Waarschijnlijk had ze ondertussen ook al meer brieven van Roderick gehad, waaruit ze kon opmaken dat het goed met hem ging. Roderick had evenwel in zijn brieven niets geschreven over wat hem was overkomen. Mayhew veronderstelde dat Roderick diens vrouw niet nodeloos ongerust had willen maken.

Wat er was gebeurd, valt aan de hand van de gegevens in zijn persoonlijk dossier in combinatie met de war diary wel te achterhalen. Roderick MacDonald had in een loopgraaf gelegen bij Hinkelenoord, een gehucht ten westen van Woensdrecht (Noord-Brabant). Het hoofdkwartier was ‘Wolfert’s farm’. Op 21 oktober rond kwart over negen in de ochtend ontplofte een mortiergranaat vlak bij hem. MacDonald werd met een legerambulance afgevoerd naar een veldhospitaal. Drie dagen later, op 24 oktober, verklaarde een arts hem fit genoeg om weer naar het front te gaan. In zijn dossier werd een aantekening gemaakt, dat hij zijn eerste verwonding had opgelopen.

Ook in de war diary werd MacDonalds verwonding opgetekend: “Lt MacDonald was evacuated shell-shocked early in the day when an enemy mortar bomb alighted directly on his slit trench.

In de daaropvolgende winter was Roderick MacDonald met zijn regiment gelegerd in Groesbeek, waar ze probeerden met nachtelijke patrouilles posities van de Duitsers te verkennen en Duitse militaire krijgsgevangen te maken.

Op patrouille om krijgsgevangen te maken

In de nacht van 4 op 5 januari 1945 ging Roderick MacDonald op patrouille om een Duitse militair krijgsgevangen te maken. MacDonald had al eerder die nacht verkend hoe de situatie was. Om half vier in de ochtend gingen Lt MacDonald, twee onderofficieren (cpls Cherrington en Loyie) en negen man op pad. Ze baanden zich een weg door het bosrijke gebied rond de Molenbeek bij De Plasmolen, op de grens van Gelderland en Limburg, ten zuiden van Groesbeek en ten oosten van Cuijk.

De vijand had het gebied afgeschermd met twee draadversperringen. Het eerste obstakel kon de patrouille zonder veel problemen passeren, maar 50 meter verder kwamen ze in de afdaling van de heuvel een volgende versperring tegen, die moeilijk te nemen was – ook omdat de Duitsers ze bestookten met granaten.

Toch lukte het MacDonald en drie van zijn mannen (Cunningham, Craig en Wiebe) de vijandelijke posities te bereiken. De war diary van de Calgary Highlanders beschrijft wat er gebeurde: “Luitenant MacDonald en drie mannen kwamen door het obstakel heen en bereikten de vijandelijke posities, waar ze extreem zwaar vuur ontmoetten. Luitenant MacDonald werd geraakt evenals twee van zijn mannen. De twee mannen wisten terug te komen, maar ze konden luitenant MacDonald niet helpen. De rest van de patrouille keerde terug naar haar eigen linies.”

MacDonald viel voorover in de loopgraaf

Pte Cunningham verklaarde dat hij samen met MacDonald en de soldaten Craig en Wiebe de vijandelijke loopgraaf (V-trench) had benaderd. “De V-trench werd bezet door ongeveer drie Duitsers. Lieutenant MacDonald stond aan de rand van de loopgraaf en schoot een salvo van Sten-geweervuur op een van de vijanden, maar een Schmiesser schoot op hem en hij viel voorover in de loopgraaf. Pte Craig en Pte Wiebe, leden van onze sectie, probeerden hem te redden, maar raakten daarbij gewond. Als gevolg van hevig vuur waren we gedwongen ons terug te trekken, waardoor de heer MacDonald in de vijandelijke V-trench achterbleef.”

Ella MacDonald kreeg weinig te horen over wat her met haar man was gebeurd. Een telegram van 11 januari, bijna een week na het incident, meldde dat Lt MacDonald gewond was geraakt. Over de aard van zijn verwonding was nog niets bekend, aldus het telegram. Een week later kwam er een volgende bericht: MacDonald, was niet alleen gewond – hij was op 7 januari ook nog als vermist geregistreerd.

Voor Ella was het nogal verwarrend, zeker toen ze aan het eind van januari nóg een standaardbrief kreeg waarin stond dat haar man al sinds 5 januari vermist werd. Het kon nog erger, want op 12 maart kwam per telegram de onheilstijding dat Roderick MacDonald al op 9 januari in krijgsgevangenschap aan zijn verwondingen was overleden.

Ella klampt zich vast aan strohalm

Welke verwondingen haar man noodlottig waren geworden, kreeg Ella niet te horen. Ze klom in de pen en vroeg om opheldering. De informatie die ze had gekregen was te summier en onbevredigend, stelde ze. Ella MacDonald realiseerde zich dat ze zich vastklampte aan een strohalm “in de hoop dat dit een geval van identiteitsverwisseling kan zijn. Ziet U, ik ben verpleegster en als ik meer zou weten over de verwondingen van mijn man zou ik misschien beter kunnen begrijpen en beseffen waarom hij moest sterven.”

De Duitse Wehrmacht had de dood van MacDonald netjes geregistreerd. Hij was op 9 januari 1945 om 4 uur ’s morgens overleden als gevolg van een verwonding aan de ruggenwervel, een dwarslaesie en een longontsteking. Hij was begraven op de katholieke begraafplaats in Haldern. Die gegevens werden uiteindelijk gedeeld met Ella MacDonald, evenals het relaas van Pte Cunningham.

Duitse registratie van overlijden en begrafenis van MacDonald. Bron: Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 30559

Na de bevrijding werd het stoffelijk overschot van MacDonald opgegraven. Hij kreeg op 12 augustus 1946 een definitief graf op de Canadese Begraafplaats in Holten (Plot XII, rij H, graf 16).

Op zijn grafsteen staat:
He gave his life
That others might live

© 2024 Jan Braakman

Bronnen:
* Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 30559
* Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; War Diary Calgary Highlanders; RG24-C-3, Volume number: 15021, File number: 192
* Veterans.gc.ca
* Commonwealth War Graves Commission

Duitse trein werd Victor James Emsley fataal

Door Jan Braakman

Het soldier’s service book van Victor James Emsley heeft er alle sporen van dat het in het water heeft gelegen. Op sommige bladzijden is de vulpeninkt doorgelopen en rond de nietjes zitten bruine roestvlekken.

Roestvlekken en doorgelopen inkt in het soldier’s service book. Bron: service file Victor Emsley, Library and Archives, Canada

Victor James Emsley werd op 13 december 1925 geboren in Edmonton (Alberta, Canada). Hij was de oudste van de twee kinderen van Francis en Anna Emsley. Victor had één zus, de drie jaar jongere Geraldine.

Victor liet zich in de zomer van 1944 in Calgary als achttienjarige rekruteren in het Canadese leger. Hij had 10 jaar op school gezeten. Daar had hij geleerd hoe hij metaal en leer moest bewerken. Maar toen hij aan het werk ging ging hij toch een ander vak in. Hij noteerde dat hij één jaar ervaring had als porter (kruier) bij de nationale spoorwegen (Canadian National Railway), waar zijn vader als wisselwachter werkte. Hij wist hoe het leven op stations was, en hoe de treinen kwamen en gingen. Zijn werkgever had hem beloofd dat hij terug kon komen bij het spoor, als hij uit het leger kwam.

Hij was slank. Hij woog 64 kilo en was 1,79 meter lang. Hij was geen uitgesproken sportief type. Na de school had hij niet meer aan sport gedaan, al hield hij wel van fietsen, vertelde hij aan de militairen die hem beoordeelden bij de keuring. Hij ging naar de kerk en las het weekblad Liberty, dat ook literaire stukken publiceerde zoals Sherlock Holmes-verhalen van Arthur Conan Doyle en het boek The Postman Always Rings Twice van James M. Cain.

Hij zag er niet heel netjes uit , maar dat zou wel kunnen verbeteren als hij in het leger gedisciplineerd zou worden, meende de Army Examiner. Emsley werd geschikt bevonden om als chauffeur te worden ingezet, zowel van vrachtvoertuigen als van rupsvoertuigen.

Na twee maanden legeropleiding leek Emsley een behoorlijke afkeer tegen de infanterie-training te hebben ontwikkeld, zo concludeerde Army Examiner J.J. Carpenter. Emsely achtte zich niet geschikt voor het fysieke werk. Bij de training had hij geen goede indruk gemaakt. “Enigszins nerveus. Onhandig en langzaam. Gebrek aan ambitie”, schreef de Training Officer.

Een vriendelijk dwingende hand

Emsley had een vriendelijk dwingende hand nodig om hem op het goede spoor te brengen, aldus Carpenter. Anders zou Emsley wel eens moeilijkheden kunnen gaan geven. Emsley had een voorkeur om te dienen bij de Royal Canadian Ordnance Corps, maar daar leek hij niet terecht te kunnen vanwege het beperkte aantal plaatsen. De Army Examiner gaf de aanbeveling om Emsley een training te geven op mechanisch gebied, omdat dat meer in lijn lag met diens eigen interesses.

In december 1944 bleek dat Emsley genoeg vorderingen had gemaakt en dat hij kon worden ingezet bij de infanterie. De volgende maand was hij per troepenschip onderweg naar het Verenigd Koninkrijk. En nog ruim een maand later, op 24 februari 1945, werd hij ingezet op het Europese vasteland. Hij werd ingedeeld bij het regiment van de Calgary Highlanders. Zijn regiment was betrokken bij de bevrijding van Oost-Nederland. In april 1945 werd Emsley om medische redenen van het front gehaald, maar zijn dossier vermeldt niet wat er met hem aan de hand was. Op 16 juni 1945, toen de oorlog al meer dan een maand ten einde was, werd hij overgeplaatst naar het Regina Rifle Regiment.

Bij de Regina Rifles werd hij in januari 1946 ingezet in Emden, waar de spoorbrug over het Borßumer kanaal werd door de militairen werd bewaakt. Het Regina Rifle Regiment had die taak een dag eerder overgenomen van een Belgisch regiment. De militairen stonden daar om voetgangers te controleren als ze de brug over wilden, en bovendien moesten ze voorkomen dat de brug door sabotage beschadigd zou raken.

Emsley meldde zich in de vroege ochtend van 5 januari. Hij loste Rifleman J. Bostock af, die van drie tot zes uur in de nacht dienst had gehad. Bostock had die nacht drie treinen zien passeren over de brug. Hij maakte zijn plaats in het schildwachtershuisje vrij voor Emsley. Toen Emsley drie uur later vervangen moest worden door Rifleman R. Ford trof die een enorme ravage aan. Er lag een trein deels in het Borßumer kanaal en Rifleman Emsley was in geen velden of wegen te bekennen. Het schildwachtershuisje was van de kade verdwenen.

Linkerbeen praktisch geamputeerd

Het spoorwegpersoneel had een wapen gevonden, dat aan Emsley toebehoorde, maar Emsley zelf was in geen velden of wegen te bekennen. Er werd gedregd in het kanaal. Tegen de middag werd het lichaam van Emsley gevonden. Ford was degene die Emsley herkende. Bij onderzoek naar het stoffelijk overschot stelde Captain J.M. Dickout van het 4 Bn Regina Rifle Regiment vast dat Emsley als gevolg van verschillende ernstige verwondingen was overleden. Zijn onderkaak was op verschillende plaatsen gebroken, hij had ernstige verwondingen aan zijn hoofd, hij had beide benen op verschillende plaatsen gebroken en zijn linker been was praktisch geamputeerd vanaf de knie.

Wat was er gebeurd? Lokomotiv Führer Wilhelm Peters was erbij geweest, toen de trein rond half acht de ravage veroorzaakte. Peters legde uit dat het station Emden deels een Sackbahnhof (kopstation) is en dat de trein pas verder kon rijden als de trein op het doodlopende spoor was ‘omgezet’.

Aan het eind van het spoor waar de trein had stilgestaan, stond een eenvoudig stootblok, en daarachter was het schildwachthuisje neergezet.

Te weinig druk in de ketel

Peters had gezien dat de keteldruk van de locomotief nog 7 Atmosfeer bedroeg en hij had zijn stoker gevraagd nog extra kolen op het vuur te gooien. Ondertusssen had Peter zelf ook gepoogd het vuur op te stoken om de keteldruk te verhogen. Toen het signaal op het spoor aangaf dat de trein kon gaan rijden, zette Peters de lokomotief in beweging.

Situatieschets van de plaats van het ongeluk aan de kade van het Borßumer Kanaal. Bron: Service File Victor Emsley.

Hoofdconducteur Ottto Cramer vertelde aan Kriminal Sekretär Lutjens dat hij meteen merkte dat de trein de verkeerde kant op reed. Even later voelde hij een schok, en daarna nog twee schokken. Heel snel kwam de trein weer tot stilstand. Cramer rende naar de achterkant van de trein en zag dat mensen probeerden uit een van de wagons te komen. Spoorwegopzichter Hellmers zei dat de conducteurs Bakker en Claassen nog in een vrachtwagon zaten, die in het water lag. Cramer sloeg een van de ruiten van die wagon kapot en hielp de twee mannen uit hun benarde positie.

Verblind door het vuur

Peters verklaarde tegenover politieman Freese: “Ik was zo verblind door het vuur dat ik niet merkte dat de trein achteruit reed in plaats van vooruit.” De trein reed door het stootblok, nam het schildwachthuisje mee en duwde die het kanaal in. Peters zei dat hij zo in beslag werd genomen door zijn pogingen het vuur aan te wakkeren en dat hij er zo op gebrand was op tijd te vertrekken, dat hij had vergeten de rijrichting van de locomotief om te zetten.

Kevin Lambie van de Regina Rifles website (www.reginarifles.ca) heeft in Ottawa (Library and Archives Canada) toegang gehad tot meer gegevens over het ongeval. Lambie onderzocht onder andere de vraag of Emsley iets te verwijten viel. Het onderzoek van het Canadese leger leverde niets verwijtbaars op.

In het dossier vond Lambie gegevens over een veertienjarige Duitse jongen, die ook bij het ongeluk omgekomen zou zijn. Die jongen is niet in het water gevonden. Lambie: “Het Court of Inquiry concludeerde dat de machinist schuldig was en dat er een aanklacht tegen hem was ingediend. Er was op 6 januari 1945 geen lichaam geborgen van de 14-jarige. Om precies te zijn was er geen specifieke informatie dat Emsley de 14-jarige kende of ontmoette, alleen dat bekend was dat de jongen altijd in de buurt van de post was en er vuurtjes stookte.”

Omdat de 14-jarige niet meer werd gezien, rees het vermoeden dat er iets met hem was gebeurd. Maar dat vermoeden werd in de dossiers niet verder onderbouwd.

Victor Emsley werd eerst begraven in Osterscheps, op een begraafplaats in boerenland, waar 78 Canadese militairen een tijdelijk graf kregen. Later werd zijn stoffelijk overschot herbegraven op de Canadese Begraafplaats in Holten. Hij ligt in plot VII, rij A, graf 4.

©2024 Jan Braakman

Bronnen:
* Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 25826
* Kevin Lambie – correspondentie per e-mail (niet openbaar)

Het Apeldoornse alcoholschandaal

Door Jan Braakman

Wat begon als een lucratief handeltje in Apeldoorn eindigde in een drama: binnen één week vielen er drie doden en drie ernstig zieken, van wie één met blijvende gezondheidsschade.

In een ingezonden brief beklaagde een inwoner van Zwolle zich over het gedrag van dronken Canadese militairen in de stad. Zwolse Courant, 25 augustus 1945 via Delpher.nl

We schrijven eind juli 1945. Nederland leeft nog met de naweeën van vijf jaar bezetting. Aan alles is gebrek, en overal in het land verblijven nog geallieerde soldaten. Soldaten hebben geld en sigaretten. Zij kunnen handelen en dat doen ze ook. Sommigen verkopen hun eigen militaire kledij, ze ruilen hun sigaretten voor drank of ze verkopen het geallieerde linnengoed dat niet meer nodig is; anderen gaan met legervoertuigen op plundertocht door het verslagen Duitsland en verkopen de buitgemaakte waar in Nederland.

In de weekeinden zoeken de geallieerden vertier, onder andere in Apeldoorn, waar de Canadese rekruten met bussen vanuit hun legerkampen naartoe gaan om uit te gaan. De Canada Club in Apeldoorn was een populaire gelegenheid voor de jonge soldaten, die zich soms stierlijk verveelden in de legerkampen. In de regimentsdagboeken wordt de leegheid van het bestaan soms poëtisch beschreven, zoals in het dagboek van het 4th Medium Regiment in het Overijsselse Markelo: “There is nothing very exciting about life in Markelo: Except for the fluttering of leaves and the singing of lonely birds, everything seems to float in a dead silence. At least, we have a Dental Officer attached to us.”

Als het ritselen van de bladeren en de zang van eenzame vogels tot de hoogtepunten van de dag behoren, gaan de soldaten op zoek naar iets anders. Dat ze in de weekeinden vertier zoeken in grotere plaatsen als Apeldoorn is logisch.

28 juli 1945 was voor de mannen van de Calgary Highlanders een enerverende dag. Om acht uur ’s ochtends vertrokken 44 man van de A- en B-company van hun legerkamp in Vierhouten op de Veluwe voor een trip naar Den Haag. Heel eenvoudig was de reis niet, want ze arriveerden pas vijf uur later in Den Haag. Desalniettemin waardeerden ze de trip en pas laat in de avond kwamen ze weer terug. De mannen waren enthousiast na het bezoek aan ‘this interesting city’. Voor de mannen die niet naar Den Haag gingen was er vervoer geregeld naar Apeldoorn voor een recreatieve dag.

Private William Dale Bates. Bron: Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 25399

Voor twee mannen van het regiment werd het een dodelijke dag. Voor een aantal anderen een dag met een bittere nasmaak.

Het begon vrolijk en onschuldig. Aan het begin van de middag, rond twee uur, arriveerden de soldaten in Apeldoorn. Soldaat V.J. Cape verklaarde later dat hij samen met zijn vriend, soldaat A.E. Kerstein, een biertje wilde drinken. Vlakbij het Apeldoorns station streken ze neer in een café, die ze de Corner Stone noemden. De twee vonden dat het te lang duurde voordat ze bediend werden en ze vertrokken weer, op zoek naar drank. In de Stationsstraat kwamen ze een burger tegen die – toevallig – een fles cognac had. Ze kochten de fles.

Met de fles cognac gewapend gingen Kerstein en Cape op zoek naar ander vertier. Soldaat Bates voegde zich bij het gezelschap, evenals enkele mannen van een ander regiment, het Régiment de Maisonneuve. De mannen belandden in de Canada Club in Apeldoorn waar ze veel plezier hadden. Tegen half elf stond de bus klaar om de mannen terug te brengen naar hun kampement in Vierhouten. Kerstein, Bates en Cape maakten de fles cognac soldaat in de bus.

Kerstein was danig in de olie, en de volgende dag ook behoorlijk ziek. Hij wist zich later niet heel veel te herinneren van het verloop van de dag. Wat hij nog wel kon vertellen was dat soldaat Bates helemaal niet zoveel gedronken had van de cognac.

Kaart uit dossier van Joseph Gaston Comeau met vermelding van zijn doodsoorzaak (alcohol poisoning). Bron Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 25622

Bates was de volgende dag echter bijna van de wereld, zo ziek. Hij bleef de hele dag in zijn tent. En toen soldaat McKay poolshoogte nam, schrok hij. “Bates lag in bed. Hij kreunde en had zijn ogen wijd open.” McKay sloeg alarm. Een kwartiertje later kwam de hospik, die soldaat Bates meteen liet afvoeren voor medische behandeling. Het mocht niet baten. Bates overleed korte tijd daarna.

Patholoog major E.C. Fielden onderzocht het lichaam van Bates. Hij constateerde dat de dode een man was aan wie op het eerste gezicht niets mankeerde. Zijn organen waren ongeschonden, hij was niet gewond. Fielden kwam tot de conclusie dat Bates waarschijnlijk was overleden aan een vergiftiging. De Royal Canadian Mounted Police werd ingeschakeld om laboratoriumonderzoek te doen op bloed- en urinemonsters en op de maaginhoud. Uit dat onderzoek bleek de doodsoorzaak: vergiftiging door methyl-alcohol.

Willem Vloon sr (links), zijn zoon Daan (midden) en zoon Willem (rechts) voor hun café aan de Hoofdstraat in Apeldoorn. Bron: Fotoarchiefapeldoorn.nl

Ondertussen was niet alleen Bates ziek geworden van de drank. Soldaat Comeau was eraan overleden, terwijl soldaat Cape, soldaat Kerstein en soldaat M. Beaudoin in het ziekenhuis behandeld moesten worden. Voor Beaudoin betekende de vergiftiging dat hij waarschijnlijk zijn leven lang blind zou blijven, constateerden de dokters.

De Canadese militaire politie en de Apeldoornse gemeentepolitie trokken samen op in deze kwestie. Het politieonderzoek leidde naar de 22-jarige Apeldoorner Willem Vloon, zoon van de gelijknamige eigenaar van een distilleerderij, gevestigd aan de Brinklaan in Apeldoorn. Op 31 juli deed de Apeldoornse gemeentepolitie in samenwerking met de Special Investigation Section Canadian Provost Corps huiszoeking bij de bier- en wijnhandelaar Willem Vloon aan de Brinklaan in Apeldoorn. In het politierapport meldt agent van politie Alberts: “Vloon had ongeveer 3 weken geleden drank gekocht van ~Hollandsche militairen die hij gedeeltelijk had verkocht aan burgers, hem onbekend welke. De rest had hij meegenomen naar huis. Vijf Canadezen die hij uitnodigde bij hem te komen drinken zijn van dezen drank ziek geworden. Twee van hen zijn overleden, een derde is stervende terwijl de overige twee ernstig ziek zijn. De Provost verzoekt bijzondere aandacht te schenken aan sterfgevallen door vergiftiging. Zij zal deze zaak behandelen. Morgen om half twee komt de Provost terug om assistentie van Alberts.”

De Canadese militaire politie nam 500 sigaretten in beslag bij de huiszoeking.

De volgende dag, op 1 augustus 1945, werd Willem Vloon jr ingesloten op verdenking van handel in vergiftigde dranken. Bij zijn arrestatie had hij een aanzienlijk bedrag aan contant geld bij zich: f 97,00 aan papiergeld en 28 cent. Omgerekend naar de geldswaarde in 2021 toch de lieve som van ruim €600. De arrestatie van vader Vloon volgde een half uur later. Hij had minder geld bij zich : f 15,00 aan papiergeld, 2 zilveren rijksdaalders 2 gouden tientjes en nog wat rook- en schrijfspullen. Het papiergeld alleen al is in geldswaarde van 2021 meer dan €200. De twee werden in twee aparte cellen ingesloten. Later, na hun verhoren, mochten ze bij elkaar in dezelfde cel.

Vloon jr vertelde bij zijn verhoor de politie dat een oom (Mijnhout) met een bekende (Hilhorst) op donderdag 25 juli 1945 aan de zaak van zijn vader was gekomen met een proeffles alcohol. Hilhorst wilde de alcohol zwart verkopen. Vader en zoon Vloon testten de alcohol en constateerden dat het 96% puur alcohol was. Terwijl vader en zoon al begonnen cognac te maken met de alcohol, vertrokken Mijnhout en Hilhorst om een jerrycan met de rest van de alcohol op te halen.

De jonge Vloon verklaarde uitvoering over het verdere verloop van de gebeurtenissen. Oom Mijnhout en Hilhorst waren teruggekomen met een door de Duitsers achtergelaten brandstofcontainer, die was gevuld met alcohol. De vier mannen proefden ondertussen van de gin en cognac die vader en zoon Vloon hadden gemaakt. Vader Vloon vond het niet lekker. Volgens hem was de alcohol onhelder. Hij merkte een aparte geur op, die door Mijnhout werd verklaard. De geur kwam doordat de alcohol was vervoerd in een oude brandstofcontainer van het Duitse leger.

De container werd geleegd in vijftien literflessen. In totaal ging het om 14,5 liter. Vader en zoon Vloon begonnen meteen met de productie van cognac. Met één liter alcohol konden ze drie liter cognac maken. De alcohol werd aangelengd met water, en op smaak en kleur gebracht met siroop, een kleurstof en een smaakstof. Ze vulden er vier driekwart-liter flessen mee, die ze netjes afsloten – één met een oude dop waarop het merk De Erven Lucas Bols stond. Drie flessen werden voorzien van een blauw cognac-etiket.

Pas laat in de avond werd de transactie bezegeld. Uiteindelijk kocht Vloon 8 liter pure alcohol voor de prijs van f350 per liter. In totaal de lieve som van 2800 gulden – omgerekend in Euro’s van 2021 meer dan € 17.000. Vader Vloon ging er meteen mee aan het werk. Hij produceerde zeven flessen cognac en een fles gin.

Vloon verklaarde later aan de recherche: “Die avond, om 19:00 uur, ontmoette ik twee Canadese soldaten op de Markt in Apeldoorn. Ik vroeg ze of ze sigaretten te koop hadden. Zij antwoordden dat ze alleen wilden ruilen voor cognac. Ik nam ze mee naar huis en liet ze een van de flessen cognac zien. Ik liet ze de cognac proeven en zij zeiden dat de cognac goed was, en dus ruilde ik de cognac tegen 250 gram pijptabak, 60 sigaretten en een kleine zak shag. De soldaten dronken nog een fles bier en vertrokken daarna met de fles cognac.”

Daar bleef het niet bij. De twee Canadezen kwamen terug met een derde soldaat, die ook wel geïnteresseerd was in een fles cognac. Hij kreeg een fles voor drie repen chocola, een war dress overhemd die de soldaat ter plekke uittrok, en f 25.

Later op de avond ruilde hij nog een fles voor 300 sigaretten met een Canadese soldaat. Vloons vader ruilde twee kleinere (bier-)flessen met cognac voor twee vloerkleden en een drie rollen bruine linoleum. De koper was de Apeldoorner Hubert Thomas, die verderop aan de Stationsstraat woonde.

De laatste cognacfles werd geruild voor 200 sigaretten. Een besnorde Canadese soldaat was de koper. Dat gebeurde op zaterdagmiddag 28 juli rond 17:00 uur, aldus de jonge Vloon.

Overlijdensbericht van Hubert Thomas. Bron: De Tijd, 2 augustus 1945 via Delpher.nl

Een Canadese soldaat die had aangekondigd op maandag terug te keren voor nóg een fles, zag Vloon niet weer. En op dinsdag 31 juli hoorde hij dat Hubert Thomas was overleden, waarschijnlijk als gevolg van vergiftigde drank. Toen sloeg de schrik hem om het hart. “Mijn vader en ik begrepen het niet. Maar nadat we het erover hadden gehad, besloot ik de 6,5 liter alcohol die we nog in bezit hadden, weg te gooien in de afvoer achter mijn huis.”

De 64-jarige Vader Vloon vulde aan dat het eerste contact was gelegd via een bekende van hem, caféhouder Muck Mulder. Die had Hilhorst bij hem geïntroduceerd. Hilhorst kwam uit het Limburgse Lutterade, niet ver van Geleen.

De Apeldoornse rechercheurs De Groot, Van Beek en Van Driel trokken op 7 augustus samen met een kapiteitn en een sergeant van de SIS voor onderzoek naar het Limburgse Lutterade, waar ze vier mannen uit Lutterade arrsteerden: de 29-jarige montagearbeider Hans Bergsma, de 34-jarige machinebankwerker David Scheuerman, de 28-jarige verzekeringsinspecteur Flippus Hofstede en 34-jarige mijnwerker Nicolaas Cramers. Het onderzoeksteam deeed verschillende huiszoekingen in Lutterade n Brunssum en nam daarbij ongeveer 32 liter alcohol in beslag. Monsters van de inbeslaggenomen alcohol en van de alcohol van de staatsmijn Maurits werden voor onderzoek naar de Keuringsdienst in Zutphen gebracht.

Hofstede, Cramers en Scheuerman werden overgedragen aan de mijnpolitie. Bergsma ging voor onderzoek mee naar Apeldoorn.

De 59-jarige Nicolaas Hilhorst was het brein achter de handel. Samen met zijn schoonzoon Gerard van den Berg (32) had hij alcohol gekocht van een vriend in Lutterade, zei hij tegen de militaire politie. Die vriend was de militair Hans Bergsma, die dienst deed bij de Gezagstroepen van het Nederlandse leger. Bergsma op zijn beurt vertelde hoe hij aan de alcohol was gekomen. Bergsma had in juni samen met twee maten, Flip Hofstede en David Scheuerman, wacht gelopen bij het Stikstofbindingsbedrijf (SBB) in Lutterade, een bedrijf dat hoorde bij de Staatsmijn Maurits. Hofstede en Scheuerman hadden die nacht, zo vertelde Bergsma, 54 liter alcohol gestolen van het SBB. De gestolen waar werd overgegoten in vier ijzeren watervaten van het Amerikaanse leger, waarvan manschappen verbleven bij de Staatsmijn Maurits. Bergsma had samen met een vierde man in het complot, Nicolaas Cramers, de vier watervaten aangereikt. Ze verdeelden de buit met zijn vieren. Bergsma goot de alcohol uit de watercontainer over in een jerrycan van het Duitse leger, die hij in huis had. Die jerrycan droeg hij later over aan Bergsma, voor een bedrag van 1200 tot 1400 gulden. Voor het geld kocht hij twee pistolen, een Browning kaliber 7.25 en een Mauser kaliber 7.25. De rest van het geld besteedde hij aan sigaretten.

Op zaterdag 11 augustus werden de verdachten Willem Vloon sr en Willem Vloon jr en Van den Berg, Hilhorst en de militair Bergsma voorgeleid aan de officier van justitie in Zutphen. Die gelastte de beide Apeldoornse bier- en wijnhandelaren (vader en zoon Vloon) vrij te laten, net als Van den Berg en Hilhorst. De militair Bergsma werd overgebracht naar zijn compagniescommandant in Lutterade. De stukken werden doorgestuurd naar de auditeur-militair (de militaire officier van justitie) in Endhoven.

Dagblad Trouw maakte op 23 augustus 1945 melding van het alcoholschandaal in Apeldoorn (via Delpher.nl

Geen van de betrokken had toegegeven te weten dat de gestolen waar giftige methylalcohol was en dus bij consumptie gevaarlijk was. De Canadese militaire autoriteiten hadden – zeker toen de gevechten nog gaande waren – regelmatig gewaarschuwd voor de consumptie van alcohol uit dubieuze bron. Duitse troepen lieten bij hun aftocht soms opzettelijk flessen alcohol achter, die ze hadden gemengd met de giftige methylalcohol.

Majoor F.H. Clarke, die al sinds de landingen bij Caen (Frankrijk) deel uitmaakte van het regiment Calgary Highlanders, vertelde dat al vanaf het begin het beleid was om soldaten erop te wijzen dat alcohol vergiftigd kon zijn. Al in Caen waren Canadese manschappen omgekomen, door te drinken van vergiftigde spiritualiën. “Toen we in Duitsland waren, is diverse keren gewaarschuwd. Bates maakte in die tijd deel uit van onze troepen”, aldus Clarke.

Commandant Stewart waarschuwt. Bron: Library and Archives Canada, Royal Canadian Infantry Corps – war diaries [textual record] (R112-6740-6-E)

Vlak na het incident in Apeldoorn waarschuwde de commandant D. C. Stewart van de Stormont, Dundas and Glengarry Highlanders andermaal, dat soldaten geacht werden geen drank aan te nemen of te kopen van burgers.

Vrije Volk 22 augustus 1945. Bron: Delpher.nl

De soldaten Comeau en Bates werden begraven op de Canadese begraafplaats in Groesbeek. Joseph Gaston Comeau ligt in Plot V, rij C, graf 15. William Dale Bates ligt in plot III, rij E, graf 13.

Gerelateerd:
Zes mannen bleven in de roes van de bevrijding
Jimmy Thomas:  van Monte Cassino naar Holten
Joe Brydon kon niet lang van de bevrijding genieten

Steve Motkaluk raakte de weg kwijt

© 2020 Jan Braakman

Amede Letourneau overleefde Normandië, sneuvelde in Laren (Gld)

Door Jan Braakman

Amede Letourneau was 23 jaar jong toen hij in augustus 1942 zijn handtekening zette onder het Attestation Paper van de Canadian Active Service Force. De in Ste Sabine (Quebec) geboren Letourneau woonde bij zijn vader in Welland, Ontario.

Amede Letourneau Bron: Veterans.gc.ca

Amede kwam uit een gezin met acht kinderen: drie jongens en vijf meisjes. Zijn oudste zus Maria was 32 toen hij het leger inging. Zijn jongste zus Therese was 9. Daartussen zaten de broers Ferdinand en Joseph en de zussen Germaine, Mari Louise en Marie Rose. Zijn moeder was overleden.

Voor Amede het Attestation Paper tekende had hij al dienst gedaan. Vanaf 15 januari 1942 was hij in verschillende opleidingskampen geweest.

In augustus 1942 werd hij als gunner ingedeeld bij het 1 Anti Aircraft Bataljon (1 AA Bty) in Dartmouth (bij Halifax), Nova Scotia. Later kwam hij wat dichter bij huis: in Brantford, Ontario bij het A23 Coast and Anti Aircraft Artillery Training Centre. Uiteindelijk kwam hij terecht bij het 26th Anti Aircraft Regiment.

Een paar weken na D-Day, op 20 juli 1944, ging hij aan boord van een troepenschip dat hem naar het Verenigd Koninkrijk zou brengen. Een week later, op 27 juli 1944 kwam hij daar aan. Letourneau meldde zich bij het 6 Canadian Infantry Reinforcement Unit. Toen hij op 11 augustus 1944 in Frankrijk voet aan wal zette maakte hij deel uit van het Regiment de Maisonneuve. Op dat moment trok het regiment samen op met de Calgary Highlanders, met het doel het dorp La Chesnaie, ten zuiden van Caen (Normandië, Frankrijk) in te nemen.

Het Regiment de Maisonneuve veranderde de plannen, liet La Chesnaie links liggen en rukte verder op via Tourneau, Gouvix, Villers Cavinet om enkele dagen later neer te strijken in Versainville. Vandaar trokken ze de volgende dagen verder naar Les Moutiers en Auge, waar ze het Regiment de la Chaudiere vervingen. Vandaar uit ging het verder oostwaarts via Vinoutiers, Camembert, Meulles en Orbec naar Vallaiserie.

Op 24 augustus was het doel Duranville. Letourneau’s regiment kwam net als eerder onder zwaar vuur te liggen. Amede raakte daarbij gewond. Hij werd afgevoerd naar een ziekenhuis in het Verenigd Koninkrijk (24 Canadian General Hospital).

Na bijna twee maand was Letourneau voldoende hersteld om zich met zijn te herenigen. Op 17 oktober was hij weer terug in Frankrijk. Vlak daarna werd hij gepromoveerd tot Lance Corporal. Hij vocht mee in Zuid-Beveland in de strijd om de Schelde. En in maart 1945 werd hij Acting Sergeant. 

Regiment de Maisonneuve in Terborg. Foto: Lieut. Michael M. Dean / Canada. Dept. of National Defence / Library and Archives Canada / PA-131712

Toen stond hij klaar om met zijn regiment vanuit de omgeving van Emmerik naar het noorden te trekken om het oosten van Nederland te bevrijden. Via Terborg, Doetinchem en Hummelo trok zijn regiment naar Almen. Begin april stak Amede het Twentekanaal over.

Op 4 april 1945, bij de uitbreiding van het bruggenhoofd ten noorden van het Twentekanaal bij Laren, kwam Amede opnieuw onder zwaar vuur te liggen.

Om zes uur ’s avonds liepen de soldaten van het Regiment de Maisonneuve het Twentekanaal over bij Almen. Ze rukten op in de richting van Laren (Gld). Tegen acht uur stuitten ze op Duitse troepen, die de aanval probeeerden af te slaan. De gehele nacht werd er harde strijd geleverd. Bij de aanval op Laren (Gld) in de nacht van 4 op 5 april 1945 telde het regiment 23 doden en gewonden. Amede Letourneau was een van hen. Deze keer bleef hem het ergste niet bespaard. Hij was op slag dood.

Een dag later, op 6 april 1945, werd hij begraven op een tijdelijke begraafplaats langs de Scheggertdijk ten noorden van het Twentekanaal bij Almen, samen met een aantal van zijn gesneuvelde kameraden: Fernard BarilEdgar Ross, Wellie BertrandRoger DufortArmand Gionet en Gerard Pilon. Later werd hij herbegraven op de Canadese militaire begraafplaats in Holten in plot II, rij E, graf 9.

Jean Baptiste Turcotte droeg de foto van een onbekende vrouw bij zich

turcotte
De onbekende vrouw van wie de foto in de nalatenschap van Turcotte werd gevonden. Bron Bron: Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 27232

Jean Baptiste Turcotte had geen vriendin toen hij in maart 1944 het Canadese leger inging. Maar toen hij ruim een jaar later sneuvelde lag er bij zijn persoonlijke bezittingen een fotootje van een jonge vrouw in militaire kleding.

Het was een bijzondere foto, niet zozeer vanwege de vrouw die er op stond, maar vanwege het feit dat het plaatje van de vrouw was afgesneden of geknipt van een als ansichtkaart gedrukte foto. De foto was verweerd en beschadigd. De vrouw staat vriendelijk lachend te poseren op de foto, een rond gezicht, golvend donkerblond haar. Zij stond voor een houten gebouw, mogelijk een militaire barak. Waarschijnlijk in Engeland, gezien een deel van een aantekening die nog zichtbaar is op de achterzijde. De persoon naast haar is zorgvuldig van het beeld geknipt of gesneden.

44485_83024005507_0676-00150
Voorzijde foto. Bron Bron: Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 27232

44485_83024005507_0676-00151
Achterzijde foto. Bron Bron: Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 27232

Wie de vrouw op de foto was, is tot op heden een raadsel. En waarom de negentienjarige Jean Turcotte de foto bij zich had toen hij op 5 april 1945 in Laren (Gld) sneuvelde, zal mogelijk altijd een vraag blijven.

Jean Turcotte was op 28 juni 1925 geboren in Regina (Saskatchewan, Canada) als negende kind in een gezin met twaalf kinderen. Hij woonde net als de meeste van zijn broers en zussen in de provincie Quebec, in de omgeving van Montreal. Zijn vader was weliswaar theologisch geschoold, maar werkte tot zijn dood in 1937 vooral als boer en als handelaar. Na het overlijden van zijn echtgenoot (1934) had hij nog weinig omgekeken naar zijn kinderen. Jean kreeg onderdak bij zijn zus.

Twee van Jeans broers waren ook in het leger, van wie één in Europa vocht in het regiment Fusiliers Mont Royal.

Jean werkte als jongen van vijftien al in de mijnen. De stap naar het leger was zijn mogelijkheid aan die zware arbeid te ontkomen.

Bij zijn eerste beoordeling na de aanmelding in het leger, schreef luitenant R. Chalifour dat Jean een energiek gezonde jonge vent was, met goede manieren, joviaal met een open blik en vol zelfvertrouwen. Enige minpuntje, zijn verschijning was niet al te netjes.

Jean werd beschreven als gevoelig, onbezorgd, maar zonder ambitie en met weinig idee over de toekomst. “He is light of character, and never has been interested in learning any trade. He appears nevertheless honest and sober”, oordeelde Chalifour.

In het leger bleek hij een snelle leerling. Hij volgde met succes de chauffeursopleiding. Hij had de kwaliteiten om de leiding te nemen. Toch had hij tegenslag. Hij raakte gewond aan een van zijn benen en moest daarvoor naar het ziekenhuis. Later had hij rugklachten en last van zijn longen. De fysieke ongemakken weerhielden hem en zijn meerderen er echter niet van om Jean geschikt te achten voor de strijd in Europa.

Op 14 oktober werd hij verscheept naar Engeland. Op 2 januari 1945 werd hij naar het strijdtoneel in Noordwest-Europa gebracht, waar hij was ingedeeld bij het regiment van de Black Watch (Royal Highland Regiment of Canada). 

Vanaf begin april maakte Turcotte de opmars mee door Oost-Nederland. Via Terborg, Doetinchem, Hummelo trok zijn regiment op naar het Twentekanaal bij Almen, waar ze op 3 april overstaken. De 4e brigade had daar al een bruggenhoofd gevormd.

De taak van de Black Watch was om samen met het Regiment de Maisonneuve en de Calgary Highlanders het bruggenhoofd uit te breiden in noordoostelijke richting en het dorp Laren (Gld) te veroveren. De oversteek van het kanaal was beangstigend, vanwege onophoudelijk vijandelijk vuur. Maar de Black Watch leden er geen verliezen.

Schermafbeelding 2016-07-28 om 12.32.40
De bevrijding van Laren in kaart. Bron: REPORT NO. 32, HISTORICAL SECTION (G.S.) ARMY HEADQUARTERS, THE CONCLUDING PHASE OF OPERATIONS BY THE FIRST CDN ARMY

Dat was een dag later anders, toen Laren (Gld) moest worden genomen.

Het plan was dat de Black Watch samen met het tankregiment Fort Garry Horse vanuit het westen (vanaf de richting Zutphen) het dorp zouden benaderen. Het Franstalige Regiment de Maisonneuve zou het dorp aan de noordzijde afsnijden, terwijl de Calgary Highlanders aan de zuidkant langs het Twentekanaal dekking zouden geven. Op die manier zou de Black Watch een ferme basis hebben om het dorp aan te vallen.

De Black Watch en de tanks van Fort Gary Horse waren nog maar nauwelijks begonnen met de opmars, of ze kwamen onder zwaar anti-tankgeschut. Het vuur kwam van een plek, die al door het Regiment de Maisonneuve zou zijn ingenomen en vanuit het dorp zelf. De mannen die op en achter de tanks zaten, moesten dekking zoeken in de sloot. De Black Watch leden zware verliezen en een van de tanks werd uitgeschakeld.

Waarschijnlijk heeft Jean Turcotte bij die actie het leven verloren. De weerstand van de Duitse troepen was te sterk. Het oorspronkelijke veroveringsplan werd afgeblazen. Eerst moest de weerstand van de Duitsers worden gebroken, met zware artilleriebeschietingen op het dorp. Die actie was succesvol. Zonder al te veel moeilijkheden konden de Black Watch alsnog het dorp innemen en om vier uur ’s middags had het Canadese leger de controle.

Jean Baptiste Turcotte werd na de strijd tijdelijk begraven in een boomgaard langs de Zutphenseweg in Laren (Gld), samen met zijn maten Michael Peter Brown, Frederick Taylor Forbes, Gordon Hume Hand, Gerald Paul MacKenzie, Howard Hector Muirhead, Chesley Edwin Nightingale, Ralph Piercey, James George Todd en Leslie Williams. Later kreeg hij een definitieve rustplaats op de Canadese begraafplaats in Holten: plot 1, rij E, graf 15.

De foto van de onbekende vrouw bleef in zijn dossier achter.

Bestel hier uw exemplaar van Verhalen van het slagveld.

Bron: Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 27232

©2016 Jan Braakman