Een sportieve boerenzoon, gesneuveld tussen Wehl en Didam

Door Jan Braakman

Alexander James (kortweg Jim) Miller was een sportief type. Toen hij in maart 1943 op negentienjarige leeftijd werd gekeurd, noteerde Lieutenant W. M. Pecover, die de keuring deed, dat de fysieke fitheid van Miller in alle opzichten in orde was. Hij had een goede gezondheid, een goede lichaamsbouw, een perfecte lengte en gewicht. Die combinatie vormde, aldus Pecover “de belangrijkste troef van deze man als soldaat.” 

Jim Miller (rechts). Bron: privécollectie Janette Fehr.

Maar er zat ook een minpuntje aan Miller, aldus Pecover. “Hij heeft spierkracht te over, maar niet een erg groot mentaal vermogen.” Toch was Miller voldoende intelligent om een trainbaar soldaat te zijn. Al zou hij de top van zijn niveau wel bereiken bij het uitvoeren van “algemene routinetaken van manuele aard.” 

Miller was de oudste van drie kinderen. Hij was geboren op 8 januari 1924 in High River, in de Canadese provincie Alberta. Zijn ouders (Alexander en Mary Miller) hadden een boerderij, waar hij als oudste zoon hard meewerkte. Een acht jaar jongere zus (Jean) en een drie jaar jongere broer (Robert) werkten eveneens mee op het bedrijf van zijn vader, dat een omvang had van 320 acres (130 hectare). De boerderij was zoals de meeste bedrijven in Alberta gemengd: een groot deel was bestemd voor de teelt van granen, die deels werden gevoederd aan het vleesvee. Het bedrijf van de Millers was voor de provincie Alberta van gemiddelde omvang. Het bedrijf beschikte over een trekker, en er waren ook paarden en schapen. Twee van de paarden waren eigendom van zoon Jim Miller. Zijn vader had het bedrijf gekocht nadat hij ongeschonden terugkeerde van de Eerste Wereldoorlog,

De negentienjarige Miller wilde graag zijn vader opvolgen op het bedrijf. Dat hij zich in 1943 toch aanmeldde voor het Canadese leger verklaarde hij met de woorden dat hij ervan uitging dat hij sowieso wel opgeroepen zou worden.

In mei 1943, een paar maanden na zijn indiensttreding leek zijn gezondheid toch minder goed, dan bij de keuring was vastgesteld. Miller kreeg last van zijn longen en hij raakte bovendien besmet met de mazelen. Voor de dienstdoende legerarts reden om hem voor een periode van twee weken naar huis te sturen met ziekteverlof. 

Hij keerde terug in de gelederen en werd gezond bevonden. Hij volgde de trainingen en kreeg in november 1943 te horen dat hij zou worden verscheept naar Europa. Begin december kwam hij in het Verenigd Koninkrijk aan.

Jim Miller werd ingedeeld bij het Canadian Scottish Regiment, waarmee hij op 22 juli 1944 naar het slagveld in Frankrijk ging. Hij kwam de eerste maanden zonder vermeldenswaardige kleerscheuren door. Maar in november van 1944 kregen zijn ouders een verontrustend bericht. Hun zoon was gewond geraakt, meldde het telegram. Maar over de aard en de ernst van de verwondingen kon verder niets worden vermeld.

Jim was in zijn voet geschoten. Maar dat gebeurde niet op het slagveld. Het was een ongeluk. Miller was ingekwartierd in het Belgische Gent, samen met anderen, die hij niet persoonlijk kende. Hij was binnen het regiment net in een andere eenheid geplaatst. Een andere soldaat, van de C-company, was zijn wapen aan het schoonmaken en toen hij het magazijn in het wapen plaatste, ging het per ongeluk af. De kogel raakte zijn rechtervoet. Maar de verwonding was niet heel ernstig.

Vier weken later werd hij hersteld verklaard en kon hij zich weer aansluiten bij zijn regiment.

Op 2 april 1945 ging het alsnog mis, toen hij met het Canadian Scottish Regiment de opmars door de Gelderse Achterhoek maakte.

De C-company van het Canadian Scottish Regiment nam het voortouw, toen ze rond de middag de opdracht kregen om vanuit Wehl westwaarts te trekken naar Didam. De war diary van het regiment meldt dat de C-company op de eerste Duitse tegenstand stootte in de bossen halverwege Didam. Ook de D-company kwam onder vuur. “Na een kort hard gevecht waarin de vijand vier slachtoffers maakte”, zo meldt de war diary, maakten de CanScots 20 Duitse krijgsgevangenen. Een van die vier slachtoffers was waarschijnlijk Jim Miller.

Kaart (detail) gebruikt door Canadian Scottish Regiment. Bron: Library and Archives of Canada

Twee dagen later werd hij op het kerkhof van Kilder begraven. Zijn ouders kregen op 9 april per telegram bericht van de dood van hun zoon.

Het bedrijf van de Millers werd door Jims broer Robert overgenomen. Jims vader stierf in 1971, zijn moeder in 1988. Zijn broer Robert Miller en diens vrouw Isobel Mae Hardonk brachten zes kinderen groot op het boerenbedrijf. Tot vlak voor diens dood knutselde Robert aan een John Deere oldtimer trekker. Robert overleed in november 2021. Zus Jean overleed in juni 2006.

In 1946 werden werden de stoffelijke resten van Jim Miller herbegraven op het Canadese ereveld in Groesbeek. Alexander James Miller ligt in plot 19, rij C, graf 8. 

Bronnen:
* Service File Alexander James Miller: Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 26614
* War diary Canadian Scottish Regiment: Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Reference:RG24-C-3. Volume/box number: 15042. File number: 734(400). The Canadian Scottish Regiment
* Obituary Robert Miller: https://necrocanada.com/obituaries-2021/robert-gray-miller-november-16-2021
* Foto Jim Miller: Janette Fehr via Edwin van der Wolf

© 2022 Jan Braakman

Albert Bouma kreeg een Friese naam, maar had Duitse wortels

Door Jan Braakman

Albert Bouma sneuvelde als Canadees soldaat op 23 april 1945 bij Wagenborgen in Groningen. Afgaande op de naam, gaat het om een Canadese jongen met Friese wortels. Maar niets is minder waar – zo blijkt.

Krantenbericht over Albert Bouma

Albert George Bouma heeft een gecompliceerde familiegeschiedenis. Hij werd in De Bilt (provincie Utrecht) geboren als zoon van Rosa Raab en Albert George Wittelsbach. Beide ouders waren van Duitse komaf. Zijn moeder was in Rosenbach (Beieren) geboren, en zijn vader kwam ook uit die regio. Hoewel zijn beide ouders Duits waren, kreeg Albert de Nederlandse nationaliteit.

Alberts biologische vader (Wittelsbach) overleed rond het geboortejaar van Albert (1923). De jonge weduwe Raab trad enkele jaren later in het huwelijk met de in het Friese Woudsend geboren Auke (August Johannes) Bouma. Hij gaf zijn achternaam aan zijn stiefzoon. Hoe Alberts moeder en stiefvader elkaar leerden kennen is een raadsel. De uit Friesland afkomstige Auke was al in 1921 naar Canada geëmigreerd. Zijn eerste contact in Canada was de familie Stavast in White Beach (Saskatchewan).

In 1926 was hij kennelijk naar de Verenigde Staten geweest en keerde hij terug in Vancouver (BC, Canada), waar hij opgaf dat zijn vrouw R. Bouma was. In 1929 keerde hij korte terug naar Nederland. In de korte tijdspanne dat Auke in Nederland was, trouwde hij met Rosa Raab. Zonder haar keerde hij terug in Canada. Toen hij voor de tweede keer in Canada arriveerde meldde hij dat hij van 1921 tot 1929 als boerenknecht aan het werk was geweest in Saskatchewan.

In januari 1930 vertrok Rosa met haar zesjarige zoontje Albert via Liverpool naar St John in New Brunswick. Zij monsterde aan op het schip de Minnedosa onder de naam Rosa Bouma en ze meldde bij aankomst aan de immigratiedienst dat ze op weg was naar haar man Auke Bouma, die in Columbia Gardens (British Columbia) woonde.

Nadat zijn moeder hertrouwd was met Auke Bouma kreeg Albert er drie halfzusjes bij: Augustina Rosa (1931), Mary Patricia (1935) en Gladyearle (1939).

Voor Albert was de lange zeereis op jonge leeftijd allerminst een traumatische ervaring geweest. Toen hij zelf begin jaren veertig als achttienjarige aan het werk ging kwam hij als ‘porter‘ (kruier) terecht op schepen die voeren tussen Victoria (British Columbia, Canada) en Seattle (Washington State, VS). Hij voer in augustus en september 1941 op de SS Princess Kathleen en de SS Princess Alice.

Het was dan ook niet onlogisch dat Albert zich in november 1941 aanmeldde om bij de marine te dienen, als lid van de Royal Canadian Naval Volunteer Reserve. De dienstdoende recruiting officer deed navraag bij de inlichtingendienst van de Royal Canadian Mounted Police over de betrouwbaarheid van Albert. Zijn vader en moeder waren immers van Duitse afkomst en er konden twijfels zijn over de betrouwbaarheid van Albert. De Division E van de RCMP in Vancouver schreef op basis van ingewonnen informatie dat Albert “is considered to be a reliable, loyal citizen with no record of subversive or radical tendencies“.

In 1942 maakte Albert zijn testament op, waarin hij zijn moeder als enige erfgename aanwees. Opmerkelijk op dat document is dat hij de naam van zijn moeder noteerde als Rosa von Lima Bouma. Haar beroep: ‘weduwe’. Zij was toen gescheiden van haar man Auke Bouma en inderdaad weduwe van haar eerste echtgenoot Albert George Wittelbach.

Albert meende dat hij recht had op een hoger soldij, omdat haar moeder en zijn drie stiefzussen van hem afhankelijk waren. Maar na enig onderzoek werd dat verzoek afgewezen. Zijn moeder was immers gescheiden. Er was dus nog een vader van de drie kinderen van zijn moeder.

Het marineleven ging niet over rozen. Twee keer werd Albert betrapt op diefstal. De eerste keer op 26 februari 1942 toen hij op het schip Naden werd betrapt op het stelen van 6 ozs (ongeveer 0,2 liter) gin. De straf was niet mild: 60 dagen detentie. Nog geen half jaar later werd hij weer betrapt, opnieuw op diefstal van sterke drank. Deze keer kreeg hij 30 dagen detentie en ontslag van ‘His Majesty’s Service‘.

In mei 1943 werd hij overgeplaatst naar de infanterietroepen. En toen hij op 23 mei 1943 na een bootreis van tien dagen in het Verenigd Koninkrijk aankwam, werd hij ingedeeld bij het Canadian Scottish Regiment.

Albert George Bouma sneuvelde in het land waar hij was geboren, in de strijd tegen het land waar zijn ouders waren geboren en opgegroeid en in dienst van het land waar hij het merendeel van zijn leven woonde.

Na zijn training in het Verenigd Koninkrijk moest hij op 3 juni 1944 inschepen om op 6 juni 1944 met het Canadian Scottish Regiment te worden ingezet op D-Day. Zijn persoonlijk dossier vermeldt weing wetenswaardigheden, behalve dan dat hij op 1 september 1944 vermist was. Die notitie werd twee dagen doorgehaald en vervangen door de vermelding dat hij afwezig was zonder verlof.

Met het Canadian Scottish Regiment vocht hij mee aan de bevrijding van delen van Frankrijk, België en Nederland. Op maandag 23 april 1945 streed Albert met de ‘A’ Company in Wagenborgen, waar hij door vijandelijk vuur sneuvelde. Albert George Bouma sneuvelde in het land waar hij was geboren, in de strijd tegen het land waar zijn ouders waren geboren en opgegroeid en in dienst van het land waar hij het merendeel van zijn leven woonde.

Alberts moeder, inmiddels verloofd met de vijftien jaar jongere Rudolph Dancsok, meldde aan de lokale krant dat haar zoon was omgekomen, een maand voor zijn 21e verjaardag aldus de krant. Maar dat was een vergissing. Het was een maand voor de 22e verjaardag van Albert. In zijn laatste brief aan zijn moeder schreef Albert Bouma: “Well, mom, I’ve come along so far without a scratch; maybe my luck will continue till it’s over.”

Rosa von Lima Bouma kwam nog wel met een verrassing. Uit de brieven van Albert had zij opgemaakt dat hij met een zekere Rita Griffith had willen trouwen in Engeland, toen Rita in verwachting raakte. Maar zij weigerde met hem in het huwelijk te treden, meldde Alberts moeder. “Ze gaf de baby aan vreemden, die het adopteerden.”

Het graf van Bouma in Holten

Albert zou maandelijks $25 opzij zetten voor de moeder van zijn kind, nog steeds volgens Alberts moeder. En toen zij weigerde met hem te trouwen, had hij besloten dat geld te laten overmaken aan zijn eigen moeder. Maar, zo meldde Alberts moeder, zij had dat geld nooit gehad.

Rudolph Dancsok en Rosa von Lima Bouma trouwden in juli 1945. Alberts stiefvader bleef gefrustreerd achter. Hij bleef als boer werkzaam in British Columbia, waar hij in 1979 overleed.

Alberts moeder Rosa overleed in 1975.

Albert werd direct nadat hij was gesneuveld tijdelijk begraven bij Siddeburen, met meer dan 20 gevallen kameraden. Later, op 15 februari 1946, kreeg hij zijn definitieve rustplaats op de Canadese militaire begraafplaats in Holten. Plot III, rij G, graf 9.

©2020 Jan Braakman

Bronnen

  • Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 29025
  • The National Archives at Washington, D.C.; Washington, D.C.; Manifests of Alien and Selected U.S. Citizen Arrivals at Anacortes, Danville, Ferry, Laurier, Lynden, Marcus, Metaline Falls, Northport, Oroville, Port Angeles, and Sumas, Washington, May 1917-Novembe; Record Group Title: Records of the Immigration and Naturalization Service, 1787 – 2004; Record Group Number: 85; Series Number: A3403; Roll Number: 007
  • Passenger Lists, 1865–1935. Microfilm Publications T-479 to T-520, T-4689 to T-4874, T-14700 to T-14938, C-4511 to C-4542. Library and Archives Canada, n.d. RG 76-C. Department of Employment and Immigration fonds. Library and Archives Canada Ottawa, Ontario, Canada. Series: RG 76-C; Roll: T-14855
  • Library and Archives Canada; 1908-1935 Border Entries; Roll: T-15350
  • Website Canadian Scottish Regiment

Alex Serediak, vergeten bevrijder van Zwolle

Door Jan Braakman

Alex Serediak heeft geen straatnaam in Zwolle, zoals Leo Major. Er is geen plantsoen naar hem genoemd, zoals voor Welly Arsenault. Toch droeg hij in niet geringe mate bij aan de bevrijding van de Overijsselse hoofdstad in april 1945. Hij verloor er zijn leven.

Alex Serediak (links) en zijn vader.. Bron: Patricia Farrus

Net als Thom Thomas is Serediak bij Zwolle gesneuveld, maar zijn naam komt nauwelijks terug in de Zwolse annalen, terwijl het verhaal van ‘bevrijder’ Leo Major tot mythische proporties is gegroeid.

In 2019 stak Edwin van der Wolf veel tijd in de zoektocht naar familie van Alex Serediak, die op 14 april 1945 de dood vond bij Ittersum. Van der Wolf is een van de hardwerkende vrijwilligers van het Informatiecentrum Canadese begraafplaats in Holten.

Om Serediak te vinden belde hij alle mensen met die achternaam in de omgeving van Edmonton in Canada. De belronde langs meer dan 20 Canadezen bleef vruchteloos. Niemand was bekend met het in Zwolle omgekomen familielid. Pogingen om via het genealogie-platform Ancestry in contact te komen met stamboomonderzoekers bleven vruchteloos. De onderzoekers die Serediak in hun stamboom hadden opgenomen, reageerden niet op herhaalde verzoeken om informatie. Soortgelijke zoekslagen via Facebook waren net zo vruchteloos.

Van der Wolf zocht vervolgens hulp van de regionale afdeling van de nationale Canadese omroep CBC. Dat leidde tot resultaat. CBC traceerde Patricia Farrus, achternicht van Serediak. Alex Serediak is de oom van haar moeder. 

Farrus kende het verhaal van haar oudoom en haar familie had het graf van Alex in Holten al bezocht, in 2016. Desalniettemin was ze diep getroffen door de moeite die Van der Wolf had gedaan om haar te traceren. 

Farrus wist dat haar oudoom op de Canadese Begraafplaats in Holten was begraven. Dat is lang niet altijd het geval. Familieleden weten vaak wel iets, maar vaak zijn de gegevens over de laatste rustplaats uit het collectieve geheugen gewist – en soms zijn de verhalen over de manier waarop iemand is gesneuveld niet meer dan een gekleurde en fantasievolle invulling van een vervaagde herinnering. 

In 2016 stelde Canadese nationaal archief (Library and Archives Canada) in 2016 de ‘service files’ van de in de Tweede Wereldoorlog gesneuvelde militairen beschikbaar stelde voor genealogisch onderzoek. De dossier bevatten geselecteerde documenten uit de dossiers die vaak vele honderden pagina’s omvatten.

Alexander Serediak, Bron ICB Holten

In het verleden moesten gerichte verzoeken worden gedaan bij Libray and Archives in Ottawa om dossiers van soldaten in te zien. Het kon weken tot maanden duren voordat de dossiers beschikbaar kwamen. Nu is een betrekkelijk eenvoudige zoekslag via ancestry.ca genoeg om dossiers van soms wel 100 pagina’s te kunnen inzien met verrassende details over de betrokken militairen.

Het genealogiepakket van Serediak omvat 64 pagina’s. Uit het dossier komt het beeld naar boven van een jongen van Oekraïense komaf. Bruine ogen, bruin haar, 1.76 meter lang en 73 kilo zwaar. In zijn dossier staan verschillende geboortedata vermeld. Serediak zelf meldt bij zijn aanmelding in 1944 en in zijn soldijboekje 25 juli 1920 als zijn geboortedag.

Alex was op zijn 14e van school gegaan om op de boerderij en later in de mijnen aan het werk te gaan. Later kreeg hij een baan als elektricien bij de vliegtuigfabriek Boeing in Vancouver.

Hij had geen bijzondere interesses en bij zijn keuring vielen ook geen capaciteiten op, die hem geschikt maakten voor bijzondere legeronderdelen. Geschikt als infanterist, vond officier E.J. Kebblewhite bij de keuring op 3 mei 1942.

Het telegram aan de vader van Alex Serediak waarin hij las dat zijn zoon was gesneuveld. Bron: Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 27010 

Hij had zich in augustus 1941 gemeld, toen hij was opgeroepen op basis van de nationale Canadese mobilisatie. In februari 1943 werd hij ontslagen uit de dienst, toen hij in Nanaimo (British Columbia) in het ziekenhuis lag om aan zijn ontstoken keelamandelen te worden geholpen. “Unable to meet required military physical standard”, werd in zijn dossier vermeld op 30 januari 1943. 

Maar in mei 1944 werd hij alsnog fit genoeg bevonden om in de gelederen te worden opgenomen. In december 1944 werd hij naar het Verenigd Koninkrijk verscheept en twee maanden later, op 23 februari 1945, kwam hij op het Europese vasteland. Hij was ingedeeld bij het Canadian Scottish Regiment.

Op 14 april trokken de Canscots, zoals het regiment kortheidshalve werd genoemd, vanuit Den Nul in de richting van Zwolle. Het leek een leuk voorjaarstochtje, afgaande op de beschrijving in de war diary. “The trip was long and full of delightful scenery”, aldus de dagboekschrijver van het regiment. Het regiment verzamelde zich ten zuiden van Zwolle, waar de Zuthemerweg uitkomt op de Wijheseweg. De Canscots trokken achter Regina’s (Regina Rifle Regiment) de stad door, zonder enig oponthoud. De vijandelijke troepen hadden zich al terug getrokken naar het westen, over de IJssel. De Canscots namen posities in bij Frankhuis, ten noorden van de stad.

De laatste twee meldingen in de war diary op 14 april zijn: “Casualties Other Ranks: Killed 2 Wounded 2.”

De twee gesneuvelden zijn Alex Serediak en Thomas Thomas.

Hoe Serediak sneuvelde is niet duidelijk. Zijn stoffelijk overschot werd tijdelijk begraven in Raalte op de Protestantse Begraafplaats. Op 5 februari 1946 kreeg hij een definitieve rustplaats op de Canadese militaire begraafplaats in Holten.

Het graf van Alex Serediak op de Canadese Begraafplaats in Holten. Bron: Jan Braakman

Patricia Farrus, de achternicht van Alex Serediak, wist niet zo veel over haar oudoom te vertellen. Ze had haar moeder wel eens over Alex horen praten, maar eigenlijk hadden ze geen enkele informatie. “Mijn moeder vertelde dat er foto’s van hem waren, maar dat was het zo ongeveer. Ze hebben nooit gehoord wat er gebeurd was. Ze hoorden alleen maar dat hij in de oorlog overleden was”, vertelde ze vorig jaar aan CBC-nieuws, nadat Edwin van der Wolf haar had gevonden.

Thomas Thomas kreeg in 2020 een plaquette in wijkcentrum Het Anker in Westenholte. Voor Alex Serediak werd een plaquette geplaatst bij het monument voor gesneuvelde piloten aan de Pilotenlaan in Zwolle-Zuid. Pas 75 jaar na de bevrijding van Zwolle.

Serediak ligt in Holten in plot 5, rij B, graf 5.

Dit is een bewerkte versie van een artikel van mijn hand in het Zwols Historisch Tijdschrift.

©2020 Jan Braakman

Een Amerikaan van Welshe afkomst in het Canadese leger

De hoofdstad van Overijssel was bevrijd. In de Zwolse binnenstad was het begin van het feestgedruis al een beetje op gang aan het komen. Maar de schermutselingen waren nog niet ten einde.

In Voorst, ten noorden van Zwolle, viel aan het begin van de avond op de 14e april 1945 een serie Duitse mortiergranaten. Het 1st Btn van het Canadian Scottish Regiment had er posities ingenomen in het zojuist bevrijde noordelijke deel van Zwolle. Private Thomas Llewellyn Thomas bleef roerloos liggen. Zijn helm was doorboord. Hij was dodelijk getroffen.

Een week na zijn dood schreef kapelaan R.L. Seaborn een brief aan Tom’s moeder. Seaborn vertelde wat er gebeurd was: “He was killed in action in the evening of April 14th on the northern outskirts of Zwolle in Holland. We had just occupied this area when the enemy dropped a number of mortar bombs on it: a fragment from one of them pierced Tommie’s helmet and caused his death.”

1st-grave-Tom-voorst
Het tijdelijk graf van Thomas Llewellyn Thomas in Zwolle (Voorst). Bron: Rachel Williams

Op de plaatselijke begraafplaats waren eerder al vier bemannings-leden van de Royal Air Force begraven. Naast hen werd een plek vrijgemaakt voor Tommie. Bij de begrafenis was een groot aantal Zwolse burgers aanwezig om hun respect te tonen voor de gevallen Canadese bevrijder.

acrobat
Tom en zijn tweelingbroer Bill. Bron Rachel Williams

Tom Thomas was een buitenbeentje in het Canadese leger. Hij was Amerikaan van geboorte. Op 26 augustus 1919 had hij samen met zijn tweelingbroer Bill het levenslicht gezien in Milton, Oregon. Zijn ouders waren beiden vanuit Wales geëmigreerd naar de Verenigde Staten. Ze bleven daar echter niet heel lang. In 1926, Tom moest nog zeven worden, verhuisde het boerengezin naar Penticton, British Columbia, Canada. Daar gaf vader Stephen zijn beroep als boer op en verkoos hij een carrière in het Canadese leger.

Tom Thomas had er al een lange carrière als militair op zitten. Op 27 april 1940 was hij in dienst gekomen. In juni 1942 werd hij verscheept naar Engeland, en hij was erbij toen geallieerde troepen op D-Day de kusten van Normandië bestormden. Op 3 juni was hij aan boord gegaan van een van de vele schepen die de soldaten aanvoerden naar Frankrijk, op 6 juni bestormde hij met zijn maten van het Canadian Scottish Regiment het Europese vasteland.

ThomasThomas
Tom Thomas (rond 1940). Bron: Rachel Williams

Tom had een grillige loopbaan in het leger. Hij begon als private en eindigde als private, maar ondertussen had hij wel de rang van lance corporal en acting sergeant met de bijbehorende soldij gehad. Hij kneep er echter een paar keer tussenuit zonder toestemming, hij weigerde een opdracht uit te voeren en hij raakte spullen kwijt. Het leverde hem reprimandes, berispingen, inhoudingen van soldij en drie dagen licht arrest op. En uiteindelijk de definitieve degradatie tot private.

Tom-Thomas-in-Wales-1944
Tom Thomas in Wales op familiebezoek, 1944 Bron: Rachel Williams

Hij kwam de strijd betrekkelijk ongeschonden door, op ernstige kneuzing van zijn dij en een verstuikte enkel tijdens de trainingen in Canada na. Met de gekneusde linker dij lag hij in juni 1940 twaalf dagen in het ziekenhuis, voor de gezwollen enkel werd hij twee dagen opgenomen. Daar tussendoor lag hij nog eens zes dagen in het ziekenhuis met een steenpuist op zijn rug en acht dagen toen hij in september 1940 door de griep geveld werd.

Eenmaal op het strijdtoneel in Noordwest-Europa bleef hij ongeschonden. Na een half jaar kreeg hij even rust. Hij mocht negen dagen met verlof naar Engeland in februari 1945. Op 19 februari meldde hij zich weer bij zijn regiment. Hij begon eind maart aan de laatste militaire operatie die Duitsland op de knieën moest brengen. De route eindigde voor Thomas definitief in Zwolle.

Thomas Llewellyn Thomas uit Penticton, BC, werd in juni 1946 herbegraven op de Canadese Begraafplaats in Holten: Plot 9, rij H, graf 16. Bron: findagrave.com

De laatste melding op zijn persoonlijke kaart: “SOS 1 CSR wef 14 Apr 45 Killed in Action.” In gewoon Nederlands: Thomas maakt geen deel meer uit (SOS= struck off strength) van het 1e bataljon Canadian Scottish Regiment (1 CSR) sinds (wef=with effect from) 14 april 1945, hij was tijdens de strijd gedood.

Bestel hier uw exemplaar van Verhalen van het Slagveld.

© 2016 Jan Braakman met dank aan Rachel Williams.