Door Jan Braakman
De lange winter van 1944-1945 kwam uiteindelijk toch ten einde. In februari en maart hadden de geallieerden de druk op de Duitse vijand voortdurend opgevoerd. Het Canadese Eerste Leger en het Britse Tweede Leger drongen de Duitse tegenstand langs de westoever van de Rijn weg, terwijl het 9e Amerikaanse Leger vanuit het zuiden de Duitsers de aftocht liet blazen.
De Amerikanen konden zelfs een bruggenhoofd over de Rijn slaan bij Remagen. Dat was meer te danken aan toeval dan aan tactisch of strategisch militair inzicht. De Duitsers slaagden er eenvoudigweg niet in om in de haast de brug zodanig te ondermijnen dat de oeververbinding onbruikbaar werd. De geallieerden konden tien dagen van de gehavende brug gebruik maken, voor hij alsnog instortte. Ondertussen was er een flink bruggenhoofd geslagen tussen Bonn en Koblenz.
Het Rijnlandoffensief dat in februari en maart de Duitse troepen terugdrong achter de Rijn, eiste wel zijn tol. Canadese, Britse en Amerikaanse troepen noteerden een verlies van 23000 manschappen – gewond of gedood. Aan Duitse zijde was het verlies zeker 38.000 doden en gewonden, volgens Geallieerde gegevens. De geallieerden maakten daarnaast nog eens ruim 51.000 krijgsgevangenen.
De tol die van het 1e Canadese Leger was gevraagd was groot. De Duitsers hadden zich kunnen concentreren op de tegenstand tegen de Canadezen, omdat de overstromingen van de Roer in het Zuiden de Amerikanen hadden tegen gehouden. Dwight Eisenhower, opperbevelhebber van de geallieerde troepen, stuurde een persoonlijk bericht aan de Canadese Generaal Crerar om hem te complimenteren voor zijn inspanningen, vanaf 8 februari tot de dag dat de Duitsers bij Wesel tot achter de Rijn waren terug gedrongen.
“Probably no assault in this war has been conducted under more appalling conditions of terrain than was that one. It speaks volumes for your skill and determination and the valor of your soldiers, that you carried it through a successful conclusion.” (Waarschijnlijk is er in deze oorlog geen aanval meer onder erbarmelijke terreinomstandigheden uitgevoerd. Het spreekt boekdelen dat je dit tot een goed einde hebt gebracht met je vaardigheid en vastberadenheid en de moed van je soldaten.)
Crerar bedankte met de woorden dat geen enkele commandant met zulke goede soldaten had kunnen falen.
Terwijl nog hard gevochten werd om de Duitsers tot achter de Rijn terug te dringen, werden plannen voorbereid voor de volgende fase. De oversteek van de Rijn bij Emmerik, Rees en Xanten. De plannen kregen de codenaam Plunder mee. Aanvankelijk was de planning om de operatie op 31 maart in tezetten, maar toen het Rijnlandoffensief was afgerond, bleek het mogelijk de stap een week eerder te zetten.
De operatie Plunder begon met het innemen van de stad Wesel, die op de kruising ligt van de rivieren Rijn en Lippe.
De Canadese opperbevelhebber kreeg de opdracht de lijn langs de Rijn en de Maas ten oosten van Emmerik tot aan de zee te verzekeren, waarbij in elk geval het bruggenhoofd bij Nijmegen overeind moest blijven.
Vervolgens moest de aanval in de richting van de IJssel worden ingezet, waarbij de Duitse verdediging in de rug (vanuit het oosten) werd aangevallen. Vervolgens moest de IJssel worden overgestoken, Apeldoorn worden ingenomen en de hoge zandgronden tussen Apeldoorn en Arnhem.
Maar dat was allemaal van later zorg. Op 24 maart werden ten noordoosten van Wesel luchtlandingstroepen neergelaten.
In een van de gliders van de Britse Royal Air Force zat Hubert Charles Cox. De Canadese lieutenant van het Royal Canadian Infantry Corps was toegevoegd aan het Britse Devonshire Regiment.
De in Welland (Ontario, Canada) geboren Charlie Cox had zich als negentienjarige in 1939 gemeld bij het Canadese leger. Huberts moeder was overleden. Zijn vader was hertrouwd. Met zijn stiefmoeder kon hij goed overweg.
Hij werd beschreven als een feestbeest, iemand die hield van feesten en partijen.
Hij doorliep voorspoedig de rangen tot hij in juni 1943 tot lieutenant werd gepromoveerd. Vlak daarna trouwde hij in London, Ontario (Canada) met Gladys June uit Stratford. Hij kreeg veertien dagen betaald verlof.
In mei 1944 werd hij verscheept naar Europa. In het Verenigd Koninkrijk maakte hij deel uit van de zogenoemde Canloans, de verzamelnaam van Canadese officieren die werden uitgeleend aan het Britse leger. Cox kwam bij het Devonshire Regiment.
Op 24 maart maakten hij en zijn maten zich klaar voor de strijd in Duitsland. Cox zou met een glider van de Royal Air Force achter de frontlinie worden gedropt bij Wesel. Het Devonshire Regiment had de taak de plaats Hamminkeln te veroveren.
Cox werd tijdelijk begraven in Hamminkeln. Op 12 augustus 1946 werden zijn stoffelijke resten overgebracht en herbegraven op de Canadese begraafplaats in Holten. (Plot 4, rij H, graf 1). Op zijn grafsteen staat dat hij 25 was. De gegevens die hij verstrekte bij zijn indiensttreding vermelden dat hij was geboren op 12 september 1920. Dus hij was in maart 1945 nog 24.
James Cochrane was net als Cox ook ‘uitgeleend’ aan het Britse leger. De op 9 juni 1918 geboren Cochrane werd in april 1942 opgeroepen door het Canadese leger. Hij was geen liefhebber van het leger, maar hij vond dat het zijn plicht was om dienst te doen. Hij werkte liever als meubelmaker in het dorp waar hij geboren was, Milliken (Ontario, Canada). In het leger ontwikkelde hij zich als innovatieve en ideeënrijke militair, die tal van verbeteringen aan wist te brengen, stelde een van zijn superieuren in een beoordeling vast.
In de provincie Nova Scotia volgde hij zijn opleiding om ingezet te worden bij luchtlandingen. Net als Cox doorliep hij ook de rangen tot hij bevorderd was tot lieutenant.
Cochrane werd in het VK toegevoegd aan het Oxfordshire & Buckingham Regiment. Hij nam deel aan drie luchtlandingen: in augustus 1944 bij Falaise in Normandië, in december bij het Ardennenoffensief en in maart 1945 bij de doorbraak over de Rijn. Cochrane sneuvelde bij de luchtlandingen op 24 maart 1945 bij Hamminkeln. Zijn bataljon kreeg net als Cox de taak om Hamminkeln te veroveren. Het specifieke doel was de spoor- en verkeersbruggen over de Issel in Hamminkeln veilig te stellen. De verliezen waren groot bij de landingen. Het Oxfordshire & Buckingham Regiment telde aan het eind van de dag 400 verliezen, van wie 103 waren gesneuveld.
Cochrane werd tijdelijk begraven in Hamminkeln, vlakbij de spoorlijn en het station. Zijn stoffelijke resten werden later herbegraven in Holten. Hij ligt naast Charlie Cox (Plot 4, rij H, graf 2).
Anderson Rodger (geboren in 1913) was jurist en vliegtuiginspecteur. Hij had kunnen studeren dankzij een legaat van zijn grootmoeder van moeders kant. Zijn ouders waren gescheiden. Toen hij zich in 1942 meldde bij het leger had hij zijn vader al twintig jaar niet gezien. Roger was in september 1942 getrouwd met Mariette Marie Rodger. Door zijn superieuren werd hij in januari 1943 beschreven als een welbespraakte kandidaat met veel zelfvertrouwen, die in alle omstandigheden de zonnige kant ziet. Bij de trainingen bleek dat hij moeite had met schieten. Hij kon niet goed richten, omdat hij niet een oog kon sluiten, zonder ook het andere dicht te doen.
Nadat Rodger was hersteld kwam hij bij het Britse infanterieregiment Gordon Highlanders. Het regiment had op 24 maart 1945 de opdracht de stad Rees te veroveren. Daarbij kwam lieutenant Rodger om.
Hij werd tijdelijk begraven aan de oever van de Rijn in Rees (Duitsland). Hij werd op 14 augustus 1946 herbegraven op de Canadese begraafplaats in Holten. Rodger ligt naast Cox en Cochrane. (Plot 4, rij H, graf 3).
Frederick Gordon Kay (geboren op 13 september 1911) meldde zich in februari 1940 bij het Canadese leger. Hij werkte zich net als Cox, Cochrane en Rodger op tot lieutenant.
Hij werd beoordeeld als een harde stille werker, ijverig en volhardend, behulpzaam, gewetensvol in het nakomen van zijn verplichtingen; kortom, een gewaardeerde soldaat die ook bij zijn collega’s goed viel.
Kay trouwde op 29 april 1944 met Evelyn Lloyd in Saskatoon (Saskatchewan, Canada). In de daaropvolgende zomer werd hij naar Europa verscheept. In september werd hij bij de verkenningstroepen in Frankrijk ingezet. Hij werd als lieutenant aangesteld bij het 8th Recce Regiment.
In februari 1945 raakte hij bij een actie tijdens het Rheinland offensief vermist. Hij was krijgsgevangen genomen door de vijand, zo kreeg zijn vrouw te horen. Veel later hoorde ze dat Frederick Kay in krijgsgevangenschap was gesneuveld op 24 maart, als gevolg van een geallieerde luchtaanval.
©2020 Jan Braakman