Drie vrouwen claimden de erfenis van Paul Riopel

Door Jan Braakman

Er waren zes vrouwen belangrijk in het leven van Paul Riopel. Zijn moeder, drie zussen en twee vriendinnen. Drie van hen dachten aanspraak te maken op Pauls nalatenschap.

Dat bleek toen Paul – zeer onverwachts – op 29 mei 1945 overleed. Op dat moment verbleef zijn regiment (Seaforth Highlanders of Canada) aan de Mauritskade in Amsterdam in het Koloniaal Instituut (later herdoopt tot Koninklijk Instituut voor de Tropen).

Er was die avond voor vertier gezorgd. ’s Ochtends werden de troepen geïnspecteerd, ’s middags kwam een aantal soldaten terug van verlof en ’s avonds was er film – georganiseerd door het Leger des Heils – in het theater van het instituut en tegelijkertijd was er ook een show in het City Theater. Voor de officieren was er een feest in de Louis Seize-zaal, zo vermeldt de War Diary van het regiment.

Wat de 25-jarige Paulus Riopel daarvan meekreeg is verdwenen in de vergetelheid. Riopel overleed die dag aan een hartaanval als gevolg van het dichtslibben van een kransslagader, zo vermeld zijn persoonlijk dossier. Kort voor zijn overlijden, op 21 januari 1945, had Pauls moeder nog een brief geschreven aan het ministerie van defensie in Ottawa, waarin ze ervoor pleitte haar zoon naar huis te sturen. Ze zou blij zijn als ze hem na vijf jaar weer zou zien en het leek haar meer dan redelijk dat haar zoon zijn welverdiende rust kreeg, want er waren, vond ze, genoeg anderen die hem konden vervangen.

Paul had drie zussen (Pauline, Therese en Jacqueline), van wie er een in het klooster was gegaan en een invalide was. Een jongere broer was in 1938 op 15-jarige leeftijd overleden.

De militaire carrière van Riopel was al begonnen in september 1939, toen hij zich meldde voor de marine. Hij stelde zich voor dat hij in de machinekamer van een schip zou gaan werken, maar daar werd letterlijk een streep doorgehaald. Hij werd ingeschreven als “ordinary seaman” , vergelijkbaar met een net gerekruteerd soldaat bij de landmacht.

Erg succesvol was Riopel niet bij de marine. Want nog voor het jaar verstreken was, kreeg hij ontslag bij de marine. Ongeschikt (‘unsuitable’) werd in zijn dossier vermeld. Riopel liet het er niet bij zitten. Hij meldde zich in januari 1940 bij de Canadese landmacht. Daar zou hij – bij verschillende regimenten – in dienst blijven tot zijn onverwachte dood op 29 mei 1945 in Amsterdam.

Nog geen maand nadat hij was gerekruteerd, ging hij per schip vanuit Halifax naar Europa. Hij kwam op 9 februari van dat jaar aan in het Schotse Glasgow. In het Verenigd Koninkrijk volgde hij zijn opleiding. Aanvankelijk was hij ingedeeld bij een artillerie-eenheid. Maar toen hij in juni 1943 naar het Middellandse Zeegebied werd gebracht, maakte hij deel uit van het Canadian Public Relations Detachment. Hij komt zelf ook voor op een van de foto’s van het PR-detachment die bewaard zijn gebleven in het Canadese archief: rijdend op een motorfiets door het Zuid-Italiaanse landschap.

Paul Riopel (links) in juli 1943 op de motorfiets, samen met Bill Stemmler, en FA Davies. Foto: Lieut. Terry F. Rowe / Canada. Dept. of National Defence / Library and Archives Canada

Zijn verblijf in Italië zou duren tot het vroege voorjaar van 1945. In januari 1945 werd hij toegevoegd aan de gelederen van de Seaforth Highlanders of Canada en met dat regiment werd hij op 12 maart 1945 verscheept naar Frankrijk.

In de tussentijd was hij een paar keer in het hospitaal geweest, zo blijkt uit zijn dossier. Niet omdat hij gewond raakte, maar vanwege aandoeningen die hij had opgelopen. Hij verbleef vijf keer in het ziekenhuis, vier keer vanwege een ontstoken plasbuis. Drie keer werd dat in verband gebracht met een druiper (gonorroe). Begin 1945 lag hij in het ziekenhuis vanwege een huidinfectie aan zijn gezicht, waarschijnlijk als het gevolg van het gebruik van vuile scheermesjes.

Testament van Paul Riopel, waarin hij Francis Arnold als enig erfgename vermeldt. Bron: Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 25567

Toen Paul in Engeland verbleef kwam hij in contact met Francis Arnold. Hij wees haar aan als enig erfgenaam, zo blijkt uit een briefje dat hij op 18 april 1943 opmaakte.

Maar toen Riopel in Amsterdam was overleden was er nog een vrouw die aanspraak maakte op de erfenis. Marion Naylor stond op het punt in het huwelijk te treden met de militair. Hij had nota bene toestemming van het leger het huwelijk met haar aan te gaan. Volgens het aanvraagformulier waarin Riopel om toestemming vroeg voor het huwelijk, kende hij Marion al sinds eind 1941. Het plan was om in juni 1945 in het huwelijk te treden.

Marions moeder vond het onbegrijpelijk dat een vrouw die inmiddels helemaal uit beeld was, toch in aanmerking kwam voor de erfenis van de aanstaande echtgenoot van haar dochter. Volgens haar had Paul Riopel in juni 1944 een nieuw testament gemaakt, waarin haar dochter als erfgenaam werd aangewezen. Dat stuk werd echter niet in het dossier van Riopel aangetroffen.

De moeder van Paul Riopel vond het buitengewoon pijnlijk. Zij vocht de geldigheid van het testament uit april 1943 aan.

Ondertussen roerde ook de rechtmatig erfgename, Francis Arnold, zich. Ze was inmiddels getrouwd en ging als mevrouw Foster door het leven. Desalniettemin wilde ze graag weten wat er precies met Paul was gebeurd. “Het laatste dat ik van hem hoorde, was dat hij in Engeland was om te repatriëren naar Canada, ongeveer een maand geleden.” Ze schreef dat in juli 1945, toen was Paul al meer dan een maand overleden. En Paul was niet in Engeland teruggekeerd. Hij was in Amsterdam overleden.

Pauls moeder begreep niet dat Francis Foster de erfenis opeiste. “Ze is nooit de vriend van onze zoon geweest. En nu krijgt ze ook nog zijn oorlogsuitkering.” Pauls moeder vond dat die uitkering haar en haar familie toekwam.

De moeder van Marion Naylor schreef in december 1945 een brief en voegde daar twee kopieën van brieven aan toe, die Paul aan haar dochter had geschreven. In een van de brieven meldde Paul dat hij een Victory Loan Bond had gekocht op naam van zijn aanstaande echtgenote. In een andere brief (15 juni 1944) schreef hij volgens de kopie: “Darling, today I made out a new will. It is made out to you. Now don’t fret about it. But it is just in case anything should happen. You see, we can’t never tell how things will turn out.”

Nu Paul was overleden begon Marion zich echter wel zorgen te maken. En terecht – het door Paul beschreven testament werd nergens gevonden.

Toen meer dan drie jaar later de medailles van Paul niet op het juiste adres bezorgd konden worden, besloot het departement van defensie de onderscheidingen op te sturen aan Pauls moeder. Zo kreeg ze toch nog iets. In juli had Pauls moeder nog een brief geschreven aan de afdeling onderscheidingen van het ministerie van defensie in Ottawa met de vraag of zij de onderscheidingen van haar zoon kon krijgen. “Ik heb geen aandenken aan hem en hij was mijn enige zoon. Hij is vaak geëerd in de kranten door Mr Maurice Desjardins. Hij werkte samen met Mr Marcel Ouimet en Mr Ross Munro. Allen gaven aan dat hij een geweldig soldaat was.”

Paul werd aanvankelijk begraven in Hilversum. Later is zijn stoffelijk overschot overgebracht naar de Canadese begraafplaats in Holten. Hij ligt in plot IX., rij F, graf 10.

Bronnen:
Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 25567
Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; The Seaforth Highlanders of Canada, Canadian Active Service Force; RG24-C-3, Volume number: 15257, File number: 3

© 2021 Jan Braakman

Jimmy Thomas: van Monte Cassino naar Holten

Jimmy (James Oliver) Thomas was in mei 1944 in Italië krijgsgevangen gemaakt, ruim drie maand nadat hij vanuit het Verenigd Koninkrijk daar naartoe was verscheept.

Toen Jimmy dertien was ging hij van school, om zijn moeder te helpen op de boerderij na het overlijden van zijn vader. Hij kwam uit een gezin met negen kinderen: hij had zeven broers en één zus. Twee van zijn broers, Roney en Allan, waren ook in het Canadese leger.

Thomas was op 4 juli 1912 geboren in St Peters, Manitoba. De boerenzoon toonde zich bereid om alles aan te pakken wat hem werd aangeboden, Natuurlijk kende hij het boerenwerk. Maar hij werkte ook in een lokale garage, deed seizoenswerk, was als hulp in dienst bij een loodgieter, hielp bij het bouwen van huizen en werkte in de mijnen in Ontario en Manitoba.

In mei 1943 diende hij zich aan bij het leger. Zijn moeder was inmiddels niet meer van hem afhankelijk. In december 1943 werd hij verscheept naar het Verenigd Koninkrijk, waar hij meer dan een jaar voorbereidende oefeningen deed tot hij in februari 1944 werd verscheept naar Italië.

Op 23 mei stond het regiment waar Thomas bij diende, de Seaforth Highlanders, klaar om een doorbraak te forceren in noord-westelijke richting bij Monte Cassino.

De hooggelegen stad Monte Cassino lag aan het eind van de Liri-vallei. Franse en Amerikaanse troepen hadden al vanaf februari tevergeefs geprobeerd Monte Cassino te veroveren.

De situatie rond Monte Cassino op 23 mei 1944. Bron: Report No. 121 of the Historical Offr, CMHQ, concerning Cdn Operations in the Liri Valley, Italy, May – Jun 44. Klik op kaart voor het volledige rapport.

De rivier de Ortona en de rivier Garigliano waren lastig te nemen obstakels. Daarbij kwam dat de Duitsers zware defensieve stellingen hadden opgebouwd.

Op 15 februari 1944 werd een luchtaanval op Monte Cassino uitgevoerd, maar de geallieerde troepen slaagden er niet in de strategische positie in te nemen. In maart volgde een tweede offensieve golf, en opnieuw was de poging tevergeefs.

In april en mei werd een nieuwe strategie voorbereid, waarbij de Duitse vijand op het verkeerde been werd gezet. Het leek alsof een grootscheepse landing aan de westkant van de laars van Italië werd opgezet. De Duitse legerleiding hield een aantal divisies achter de hand om de invasie te kunnen tegenhouden. Dat was precies het doel van de geallieerden.

Ondertussen werden zeven geallieerde divisies opgebouwd om de doorbraak te forceren op land. De Duitsers hielden er echter ernstig rekening mee dat ze geconfronteerd werden met een schijnaanval en dat de echte aanval in hun rug aan de kust zou komen.

Detail uit bovenstaande kaart. Pijlen met doorgetrokken lijnen geven de opmars van Britse en Canadese troepen aan, stippellijnen met pijl betreffen de opmars van de Poolse troepen. Bron: Report No. 121 of the Historical Offr, CMHQ, concerning Cdn Operations in the Liri Valley, Italy, May – Jun 44.

Hoewel op 23 mei 1944 met een overmacht aan troepen een doorbraak tot stand kwam, liep het niet overal gesmeerd. De Seaforth Highlanders trokken samen met Princess Patricia’s Canadian Light Infantry en het tankregiment North Irish Horse ten aanval. Aanvankelijk werd goede progressie gemaakt, maar op een gegeven moment liep de aanval spaak. Mijnenvelden belemmerden de opmars van de tanks. Het zicht was beperkt door mist, rook en het stof dat door de strijd opwaaide. Het was moeilijk de situatie precies te doorzien. De Seaforth Highlanders leden grote verliezen. De vijand hield de aanval voorlopig tegen.

De tankslag werd uiteindelijk gewonnen, ondanks zware verliezen bij de Britten. Tegen 10 uur in de ochtend werd de Duitse linie doorbroken en een aantal vijandelijke tanks vernietigd.

Aan het eind van de dag waren meer dan 500 Duitse officieren en soldaten gevangen genomen, en een vergelijkbaar aantal tegenstanders was gedood. Maar aan Geallieerde kant waren de verliezen ook hoog. Vooral de 2nd Canadian Infantry Brigade waartoe ook de Seaforths behoorden, hadden het zwaar te verduren gehad. Achttien officieren en 495 anderen raakten vermist of gewond of waren gedood.

Aan eind eind van de dag bleek Jimmy Thomas vermist. Lang was onduidelijk waar hij gebleven was – zijn lichaam werd niet gevonden. Hij werd bij de vermisten geteld.

In augustus 1944 kwam de bevestiging dat Thomas krijgsgevangen was gemaakt en inmiddels was overgebracht naar Stalag VIIA in Moosburg. Zijn krijgsgevangenennummer: 131885.

Jimmy’s dossier bevat verwijzingen naar drie verschillende plaatsen van overlijden en vier verschillende begraafplaatsen. Hij is in het militair hospitaal in Thannhausen (Beieren) overleden en uiteindelijk in Holten begraven.

In het voorjaar van 1945 werden de Duitse krijgsgevangenenkampen ontruimd, vanwege de opmars van geallieerde en Russische troepen. Jimmy Thomas moest met zijn maten op transport – lopend en onder erbarmelijke omstandigheden. Eind april 1945 kwam de groep in Ettringen (Beieren) aan, waar ze werden bevrijd door de Amerikanen.

In de roes van de feestvreugde trof Thomas een triest lot. Hij deed zich – naar later bleek – tegoed aan drank van dubieuze kwaliteit, met het giftige methyl-alcohol. Hij ging nog naar het Amerikaanse hospitaal in Thannhausen, maar hulp kwam te laat. Hij overleed aan de vergiftiging en werd samen met zijn landgenoot Steve Motkaluk tijdelijk begraven in Reutti (Beieren, Duitsland).

Jimmy’s moeder kreeg in augustus 1945 nog een foutieve brief van de legerleiding dat Jimmy op 2 mei in het Middellandse Zeegebied (Mediterranean Theatre of War) om het leven was gekomen. In november van dat jaar schreef Margareth Thomas, de moeder van Jimmy, een brief aan het ministerie van defensie, waaruit blijkt dat zij wist dat Jimmy krijgsgevangen was gemaakt en werd vastgehouden in Stalag VIIA. Margareth vraagt in die brief hoe het staat met de nalatenschap van haar zoon, en ze wilde ook weten waar haar zoon was begraven.

In het dossier van Thomas bevindt zich een document (gedateerd 15 november 1945) waarin staat dat hij als gevolg van alcoholvergifiting in Nederland is overleden op 2 mei en dat hij in het Groningse Wirdum is begraven. Het is onduidelijk waarop dat document is gebaseerd. Mogelijk is Jimmy’s stoffelijk overschot vanuit Reutti overgebracht naar Wirdum.

In elk geval kreeg hij samen met Steve Motkaluk en vier anderen die ook door het giftige methyl-alcohol waren overleden, een laatste rustplaats op de Canadese begraafplaats in Holten. Hij ligt in Plot IV, rij E, graf 11. Daar is hij op 4 juni 1948 begraven.

©2017 Jan Braakman

Bestel hier uw exemplaar van Verhalen van het Slagveld.