Jimmy (James Oliver) Thomas was in mei 1944 in Italië krijgsgevangen gemaakt, ruim drie maand nadat hij vanuit het Verenigd Koninkrijk daar naartoe was verscheept.
Toen Jimmy dertien was ging hij van school, om zijn moeder te helpen op de boerderij na het overlijden van zijn vader. Hij kwam uit een gezin met negen kinderen: hij had zeven broers en één zus. Twee van zijn broers, Roney en Allan, waren ook in het Canadese leger.
Thomas was op 4 juli 1912 geboren in St Peters, Manitoba. De boerenzoon toonde zich bereid om alles aan te pakken wat hem werd aangeboden, Natuurlijk kende hij het boerenwerk. Maar hij werkte ook in een lokale garage, deed seizoenswerk, was als hulp in dienst bij een loodgieter, hielp bij het bouwen van huizen en werkte in de mijnen in Ontario en Manitoba.
In mei 1943 diende hij zich aan bij het leger. Zijn moeder was inmiddels niet meer van hem afhankelijk. In december 1943 werd hij verscheept naar het Verenigd Koninkrijk, waar hij meer dan een jaar voorbereidende oefeningen deed tot hij in februari 1944 werd verscheept naar Italië.
Op 23 mei stond het regiment waar Thomas bij diende, de Seaforth Highlanders, klaar om een doorbraak te forceren in noord-westelijke richting bij Monte Cassino.
De hooggelegen stad Monte Cassino lag aan het eind van de Liri-vallei. Franse en Amerikaanse troepen hadden al vanaf februari tevergeefs geprobeerd Monte Cassino te veroveren.
De rivier de Ortona en de rivier Garigliano waren lastig te nemen obstakels. Daarbij kwam dat de Duitsers zware defensieve stellingen hadden opgebouwd.
Op 15 februari 1944 werd een luchtaanval op Monte Cassino uitgevoerd, maar de geallieerde troepen slaagden er niet in de strategische positie in te nemen. In maart volgde een tweede offensieve golf, en opnieuw was de poging tevergeefs.
In april en mei werd een nieuwe strategie voorbereid, waarbij de Duitse vijand op het verkeerde been werd gezet. Het leek alsof een grootscheepse landing aan de westkant van de laars van Italië werd opgezet. De Duitse legerleiding hield een aantal divisies achter de hand om de invasie te kunnen tegenhouden. Dat was precies het doel van de geallieerden.
Ondertussen werden zeven geallieerde divisies opgebouwd om de doorbraak te forceren op land. De Duitsers hielden er echter ernstig rekening mee dat ze geconfronteerd werden met een schijnaanval en dat de echte aanval in hun rug aan de kust zou komen.
Hoewel op 23 mei 1944 met een overmacht aan troepen een doorbraak tot stand kwam, liep het niet overal gesmeerd. De Seaforth Highlanders trokken samen met Princess Patricia’s Canadian Light Infantry en het tankregiment North Irish Horse ten aanval. Aanvankelijk werd goede progressie gemaakt, maar op een gegeven moment liep de aanval spaak. Mijnenvelden belemmerden de opmars van de tanks. Het zicht was beperkt door mist, rook en het stof dat door de strijd opwaaide. Het was moeilijk de situatie precies te doorzien. De Seaforth Highlanders leden grote verliezen. De vijand hield de aanval voorlopig tegen.
De tankslag werd uiteindelijk gewonnen, ondanks zware verliezen bij de Britten. Tegen 10 uur in de ochtend werd de Duitse linie doorbroken en een aantal vijandelijke tanks vernietigd.
Aan het eind van de dag waren meer dan 500 Duitse officieren en soldaten gevangen genomen, en een vergelijkbaar aantal tegenstanders was gedood. Maar aan Geallieerde kant waren de verliezen ook hoog. Vooral de 2nd Canadian Infantry Brigade waartoe ook de Seaforths behoorden, hadden het zwaar te verduren gehad. Achttien officieren en 495 anderen raakten vermist of gewond of waren gedood.
Aan eind eind van de dag bleek Jimmy Thomas vermist. Lang was onduidelijk waar hij gebleven was – zijn lichaam werd niet gevonden. Hij werd bij de vermisten geteld.
In augustus 1944 kwam de bevestiging dat Thomas krijgsgevangen was gemaakt en inmiddels was overgebracht naar Stalag VIIA in Moosburg. Zijn krijgsgevangenennummer: 131885.
Jimmy’s dossier bevat verwijzingen naar drie verschillende plaatsen van overlijden en vier verschillende begraafplaatsen. Hij is in het militair hospitaal in Thannhausen (Beieren) overleden en uiteindelijk in Holten begraven.
In het voorjaar van 1945 werden de Duitse krijgsgevangenenkampen ontruimd, vanwege de opmars van geallieerde en Russische troepen. Jimmy Thomas moest met zijn maten op transport – lopend en onder erbarmelijke omstandigheden. Eind april 1945 kwam de groep in Ettringen (Beieren) aan, waar ze werden bevrijd door de Amerikanen.
In de roes van de feestvreugde trof Thomas een triest lot. Hij deed zich – naar later bleek – tegoed aan drank van dubieuze kwaliteit, met het giftige methyl-alcohol. Hij ging nog naar het Amerikaanse hospitaal in Thannhausen, maar hulp kwam te laat. Hij overleed aan de vergiftiging en werd samen met zijn landgenoot Steve Motkaluk tijdelijk begraven in Reutti (Beieren, Duitsland).
Jimmy’s moeder kreeg in augustus 1945 nog een foutieve brief van de legerleiding dat Jimmy op 2 mei in het Middellandse Zeegebied (Mediterranean Theatre of War) om het leven was gekomen. In november van dat jaar schreef Margareth Thomas, de moeder van Jimmy, een brief aan het ministerie van defensie, waaruit blijkt dat zij wist dat Jimmy krijgsgevangen was gemaakt en werd vastgehouden in Stalag VIIA. Margareth vraagt in die brief hoe het staat met de nalatenschap van haar zoon, en ze wilde ook weten waar haar zoon was begraven.
In het dossier van Thomas bevindt zich een document (gedateerd 15 november 1945) waarin staat dat hij als gevolg van alcoholvergifiting in Nederland is overleden op 2 mei en dat hij in het Groningse Wirdum is begraven. Het is onduidelijk waarop dat document is gebaseerd. Mogelijk is Jimmy’s stoffelijk overschot vanuit Reutti overgebracht naar Wirdum.
In elk geval kreeg hij samen met Steve Motkaluk en vier anderen die ook door het giftige methyl-alcohol waren overleden, een laatste rustplaats op de Canadese begraafplaats in Holten. Hij ligt in Plot IV, rij E, graf 11. Daar is hij op 4 juni 1948 begraven.
©2017 Jan Braakman