John Duff Barclay, geland op Sicilië en krijgsgevangen gemaakt

Door Jan Braakman

John Duff Barclay werd op 2 mei 1917 geboren in St. Anne de Bellevue (Quebec). Hij was tweetalig: hij sprak Frans en Engels. Hij was de oudste in een gezin met vijf kinderen. Hij had drie broers en een zus.

Op 13 november 1939, hij was toen 22 jaar oud, zette John zijn handtekening voor de Canadian Active Service Force. John Barclay werkte in de bouw voordat hij het leger inging, hij was timmerman. Het was logisch dat hij werd ingedeeld bij het 4th Field Company van de Royal Canadian Engineers, die zich ondermeer bezig zou gaan houden met het mijnenvrij maken en herstellen van bruggen en wegen.

Nog geen maand nadat hij had getekend bij het leger, werd hij al vanuit Canada naar het Schotse Gourock verscheept. Op oudejaarsdag 1939 stapte John Barclay van boord in Schotland.

Weinig bijzonderheden in zijn service file

Zijn persoonlijk dossier (service file) vermeldt weinig bijzonderheden: in april 1942 raakte hij gewond en moest hij naar het ziekenhuis. Wat de aard van zijn verwondingen was, staat er niet bij, evenmin hoe de verwonding werd veroorzaakt. In mei van dat jaar keerde hij weer terug bij zijn eenheid. In februari promoveerde hij tot de rang van Corporal. Op 15 juni 1943 werd hij verscheept, maar het dossier meldt niet waar naartoe. In juli 1943 veranderde de ‘next of kin’: niet langer was zijn moeder Jessie de eerstaangesproken naaste bloedverwante, maar zijn vader William. Op 10 juli 1943 werd John Barclay ontscheept, maar in zijn dossier staat niet vermeld waar dat gebeurde. Op 3 september 1943 werd hij benoemd tot Acting Lance Sergeant (A/L/Sgt).

Voor John Barclay sloeg het noodlot toe

Daarna sloeg het noodlot toe, in zijn service file samengevat in een aantal zakelijke mededelingen.

Dat begint met de vermelding: S.O.S. to X-6 List RCE “missing”. Dat betekent dat hij van de sterkte van de 4th Field Company is geschrapt en is toegevoegd aan de lijst van vermisten (X-6-List = ‘All ranks posted as missing’). De notitie is gemaakt op 16 oktober 1943, maar de vermissing dateert dan al van 6 october 1943.

Dan volgt de melding op 9 februari 1944. ‘Previously reported missing – now reported Prisoner of War, number not dated‘, gevolgd door de vermelding ‘prisoner of war Stalag 13C Germany‘.

Amper twee weken later – op 22 februari 1944 – wordt de volgende notitie gemaakt. Dan staat er bij de datum 30 december 1943: ‘Died whilst POW at Bad Kissingen.’

Wat is er gebeurd? De war diary van de 4th Fld Coy van de Royal Canadian Engineers geeft enige opheldering.

Waar John Barclay naartoe ging, wist hij niet toen hij in juni 1943 aan boord ging van een van de vele troepenschepen. Hij had in de maanden daarvoor regelmatig oefeningen gehad, bij voorbeeld waarbij de oversteek van een rivier naar vijandelijk gebied was gesimuleerd.

De schepen voeren naar het zuiden, zoveel was duidelijk. De hitte nam in de loop van de dagen toe. Op 1 juli, de troepen waren toen al meer dan een week op zee, werd meegedeeld dat het Italiaanse eiland Sicilië het doel was.

Operation Husky

De aanval op Sicilië (Operation Husky) was op 10 juni 1943 ingezet met troepenlandingen van Britse, Canadese en Amerikaanse troepen, die vanaf de Noord-Afrikaanse kust via Malta naar Sicilië voeren. Het was een van de grootste amfibie-aanvallen in de Tweede Wereldoorlog met de inzet van bijna een half miljoen geallieerde troepen, verdeeld over acht divisies.

Na de dag waarop Barclay te horen kreeg wat de doel van de zeereis was, duurde het nog meer dan twee weken, voordat ze afmeerden bij het eiland Sicilië. Het waren spannende dagen op de boot, omdat Duitse onderzeeboten het konvooi probeerden te stoppen. Een geallieerd schip verdween in de golven, een deel van de opvarenden verdronk.

Het troepenschip van John Barclay meerde om 3 uur ’s middags op zaterdag 19 juli 1943 aan in de haven van Catánia op Scilië.

Meteen de volgende dag kwam het 4 Fld Coy in actie, samen met het Carleton & York Regiment met de inzet van de 1st Platoon van het 4 Fld Coy. Het peloton noteerde één gesneuvelde solaat (Spr P.H. Genereux) en één gewonde (Spr J.K. Cameron). Barclay’s peloton (2nd Platoon) kwam ongehavend terug. (Spr staat voor Sapper, sappeur in het Nederlands – een soldaat die het herstellen van wegen en bruggen tot taak heeft.)

Generaal Montgomery inspecteert de troepen

Generaal Bernard Law Montgomery tijdens het toekennen van een onderscheiding aan H.E. Brant in Italië. Foto Royal Frank/Library and Archives Canada

In de dagen en weken erna sneuvelden er meer soldaten, ook als gevolg van mijnen. Op vrijdag 20 augustus maakte de 4th Field Company zich op voor een parade en inspectie door generaal Montgomery, de comandant van de 8th Army. John Barclay en zijn maten moesten in de volle zon staan wachten op de generaal. “Zijn persoonlijkheid is net zo geweldig als zijn zelfvertrouwen, we vertrekken allemaal met een gevoel van trots en zelfverzekerder”, noteerde de schrijver van de war diary.

Op 2 september gingen de troepen in de haven van Cátania opnieuw aan boord van landingsvaartuigen (LCI) om de straat van Messina over te steken naar Reggio Calabria. Barclay zat op LCI 276 met 61 manschappen, terwijl het schip ruimte had voor 43. “Maar de ventilatie is goed”, staat in de war diary en de overtocht duurde niet meer dan een nacht.

Vanuit Reggio Calabria trok het regiment noordwaarts, via Gambarie, Taurianova, en Cantenzaro naar Potenza – in het midden van de voet van het Italiaanse vasteland. Overal moesten wegen worden vrijgemaakt van mijnen, bruggen hersteld en kraters in wegen gedicht. Soms werkten de pelotons de hele nacht door om een weg geschikt te maken voor doorgaand verkeer in beide richtingen. Eind september waren ze gevorderd tot Minervino, zo’n 150 kilometer ten westen van Napels.

Op 6 oktober 1943 moest John Barclay’s peloton een brug provisorisch herstellen. Afgaande op gegevens in de war diary lijkt het te gaan om een brug over de rivier Tusciano in de kustplaats Battipaglia, zo’n 50 kilometer ten zuidoosten van Napels. Terwijl ze bij de brug aan het werk waren, kwamen ze onder vuur te liggen. Spr Ashdown raakte dodelijk gewond, Spr Dickey, Spr Douglas en Spr Arnult raakten gewond toen een granaat precies in de greppel landde, waar zij dekking zochten, is in de war diary te lezen. Er is geen vermelding in de war diary van de vermissing van Sgt John Barclay. De volgende dag, toen het vijandelijk vuur was verstomd, werd de klus alsnog geklaard.

Het weer was ondertussen al lang niet zo mooi meer als in augustus. Het regende en het was bewolkt. De wegen werden modderig en moeilijk begaanbaar. Uit de war diary:”De regen maakt de omstandigheden in ons modderpoel erg slecht, sterker nog, het verzwakt een deel van de weg zo erg dat het wegglijdt toen Capt Simons en Spr Williams voorbijreden in de verkenningsauto. De auto maakte een volledige rol en kwam onderaan op de wielen terecht.”

In de loop van de maanden daarna kwam er meer duidelijkheid over John Barclay. Hij was gevangen genomen en samen met ongeveer 150 Italiaanse en 150 Britse en Canadese krijgsgevangen op 16 oktober 1943 aan het werk gezet bij verschillende bedrijven in Haldensleben, zo blijkt uit Duitse gegevens die worden bewaard bij ITS Arolsen Archives International Center on Nazi Persecution. Daar ligt ook een kaart waarop staat dat Barclay gewond was als gevolg van een schot in zijn kniegewricht. Of hij die verwonding heeft opgelopen in Italie of in het krijgsgevangenkamp, wordt uit de bewaarde documenten niet duidelijk.

John Duff Barclay overleed op 30 december 1943, hij werd begraven in Bad Kissingen (Beieren), zo’n vijftig kilometer ten noorden van Würzburg. Zijn vader kreeg in februari 1944 een brief waarin staat dat John in krijgsgevangenschap is overleden aan een slagaderlijke bloeding.

Na de Duitse capitulatie zijn de stoffelijke resten van Barclay overgebracht naar de Britse militaire begraafplaats in Durnbach in Duitsland. Later is hij herbegraven op de Canadese begraafplaats in Holten. Hij ligt in plot IV, rij D, graf 15.

Het graf van John Duff Barclay in Holten. Foto uit de service file – Library and Archives Canada.

John’s jongere broer Robert diende ook in het leger in de Tweede Wereldoorlog. Na een veertigjarige carrière bij telefoonbedrijf Bell was Robert 25 jaar vrijwilliger bij Ste. Anne’s Veteran’s Hospital.

©2023 Jan Braakman

Bronnen:
Arolsen Archives
Library and Archives Canada:
War diary 4th Field Company Royal Canadian Engineers
Service File John Duff Barclay
Commonwealth War Graves Commission

Richard Carignan, krijgsgevangen in Normandië, begraven in Holten

Door Jan Braakman

Richard Carignan was 23 toen hij zich op 27 januari 1943 meldde voor het Canadese leger. Hij wilde elektricien worden, vermeldde hij op de aanmeldingsformulieren. Voor hij zich meldde had hij al een paar maanden gewerkt als hulp bij Shawinigan Power Company in Drummondville, in de Canadese provincie Québec.

Hij woonde nog bij zijn ouders in Drummondville, net als zijn jongere broer Jacques en twee oudere zussen Yvette en Edna. Hij had geen vaste verkering, rookte en dronk weinig. Op de vraag of hij hobby’s had wist hij er geen te noemen. Hij las wel af en toe: kranten en tijdschriften, en hij hield van honkbal ijshockey en skiën.

Bij zijn keuring werden hem geen leiderschapskwaliteiten toegeschreven. Hij zou zich verdienstelijk kunnen maken in een ondersteunende administratieve rol.

De fysieke training leverde hem al snel een blessure op. Hij verrekte spieren in de rug, waarvoor hij twee dagen in het St. Jerome Militair Hospital terecht kwam.

In augustus 1943 werd hij met veel van de andere rekruten verscheept naar Engeland. Hij verbleef in de legerplaats Farnham.

Richard werd ingedeeld bij Les Fusiliers Mont Royal, die samen met The Queens Own Cameron Highlanders of Canada en de South Saskatchewan Regiment de 6e Infantry Brigade vormden.

Op 6 juni 1944 zetten geallieerde troepen in Normandie voet aan land. Een maand later werden Les Fusiliers Mont Royal per schip vanuit het Verenigd Koninkrijk naar Frankrijk overgebracht. Vanuit Newhaven, voeren ze via de Thames over het Kanaal naar het Europese vasteland. Op 8 juli 1944 zette Richard voet op bevrijde Franse bodem. Nu kwam het erop aan. Er werd een zware slag gestreden in Frankrijk, waar Duitse troepen nog hevig tegenstand boden.

De eerste weken was het nog betrekkelijk rustig voor Carignan en zijn maten. Ze kregen les over mijnen en andere wapens. Ze namen deel aan parades, hoorden bemoedigende woorden van Lieutenant-General Simonds, die met de troepen sprak en zich tevreden toonde over de komst van de Fusiliers MR.

Op 20 juli kwamen ze in een eerste gevecht met de Duitse vijand terecht. Hoewel de Fusiliers uiteindelijk als winnaar uit de strijd kwamen, met gevangenneming van 149 Duitse krijgsgevangenen, ging het allerminst zonder slag of stoot. Vooral de Duitse Panzer-tanks met hun enorme vuurkracht maakten het de Canadezen heel lastig. Verschillende Canadese voertuigen gingen verloren. De troepen kampten met een tekort aan munitie, door een falende aanvoer, zo staat in de war diary van Les Fusiliers Mont Royal te lezen.

Nadat het stof was neergedaald, werd Richard Carignan bevorderd van private (pte) tot corporal (cpl). Echt rustig werd het nooit. De vijand bleef de Canadezen bestoken met hevig artillerie- en mortiervuur, wat soms ook tot slachtoffers leidde.

De Duitse troepen raakten in augustus 1944 bij Falaise, ten zuiden van Caen, van drie kanten ingeklemd door Amerikaanse, Britse en Canadese troepen. De Canadezen moesten de druk vanuit het noorden opvoeren, de Britten vanuit het westen en de Amerikanen vanuit het zuiden. Op 14 augustus kwamen Richard Carignan en zijn maten weer in actie.

De Fusiliers Mont Royal (FMR) trokken samen met The Queens Own Camerons of Canada en het South Saskatchewan Regiment op. De opmars van de twee andere regimenten verliep voorspoedig, maar de voorste troepen van de FMR raakten geïsoleerd.

Ten zuiden van Tournebu zetten de FMR de aanval in, maar zonder succes. “We leden veel verliezen en sommige mannen werden krijgsgevangen gemaakt. Om 14.30 uur vielen RAF-bommenwerpers de vijandelijke posities aan met goed resultaat. De vijandelijjke artillerie en mortieren waren monddood gemaakt”, aldus de war diary van het regiment.

Het peloton waar Carignon deel vanuit maakte had de taak de voorste posities in te nemen, zodra de aanval was afgerond. De Duitsers boden stevig tegenstand met mortieren en machinegeweren. Het peloton van Carignon wist door de Duitse linies te breken, maar raakte daarna ingesloten. Het lukte niet het peloton te ontzetten.

Carignan was rond drie uur ’s middags het laatst gezien door private J.Y. Dube, die een bericht overbracht van de company commandant naar de pelotonscommandant.

Richard Carignan werd aanvankelijk als vermist werden genoteerd, en later als krijgsgevangene. Carignan werd afgevoerd naar het krijgsgevangenkamp Stalag VIIA in Moosburg.

Carignans ouders kregen daarvan bericht. Lange tijd hoorden ze niets, tot in februari het bericht kwam dat hun zoon was overleden. Carignan was, zo meldde het Rode Kruis op gezag van de Duitse autoriteiten, overleden aan een heupgewrichtsontsteking in combinatie met ‘uittering’. Dag van overlijden: 7 januari 1945. Twee dagen later was hij – met militair eerbetoon, zo meldde de dienstdoende Hauptmann – begraven op de Britse afdeling van het kerkhof Friesing-Neustift St. Peter und Paul in Thonstetten.

Toen de oorlog was beëindigd werd het graf van Carignan heropend. De stoffelijke resten zijn herbegraven op het Canadese ereveld in Holten. Emile Richard Carignan ligt in plot IV, rij E, graf 8.

Bronnen:
* Service file Richard Carignan: Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 25538
* War diary Fusiliers Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Mont Royal: RG24-C-3, Volume number: 15065, File number: 187
* Gegevens krijgsgevangenschap: Arolsen Archives https://collections.arolsen-archives.org/en/search/?s=carignan


© 2022 Jan Braakman

21 mei 1945 – Regen en ongelukken in Noord-Duitsland

Door Jan Braakman

Op 21 mei 1945 was het ’s ochtends nog mooi en helder, maar in de loop van de dag betrok het en kwam de regen met bakken uit de hemel. Het werd een gure regenachtige dag. Geen mooi voorjaarsweer. De temperaturen in Nederland en Noordwest-Duitsland bleven steken net boven de 10 graden. Geen weer om in een jeep een zonnig ritje te maken.

Victor Brunke. Bron: Informatiecentrum Canadese Begraafplaats

Dat was ook niet de bedoeling van Victor Brunke en Harvey McCaffrey. Ze waren beiden op weg in dienst van het Canadese leger. McCaffrey als chauffeur van een ambulance. Brunke reed mee in een jeep om vertaalwerk te doen voor captain E.O Steeves. Steeves was officier in het 73 batallion van het 5th Canadian Field Regiment.

Brunke en Steeves zaten in een voertuig dat werd bestuurd door gunner E.W. Buchanan. Steeves lette erop dat Buchanan niet te hard reed, want het regende pijpenstelen en de weg was glad. Ze reden in de regen van Aurich naar Wittmund in Noord-Duitsland. Steeves zat naast chauffeur Buchanan voorin de jeep en gunner Brunke zat achterin.

De rit werd fataal voor Victor Herman Emil Brunke, die op 3 augustus 1911 was geboren en opgroeide op een boerderij. Brunkes vader was al overleden voordat hij zich in november 1942 meldde voor het leger. Brunke woonde samen met zijn moeder in Ottawa en moest zijn moeder onderhouden. Als kind had hij de school niet veel van binnen gezien, omdat hij zijn vader moest helpen op de boerderij. Zijn ouders waren van Duitse komaf, waardoor hij niet alleen Engels en Frans kon, maar ook Duits. Vandaar dat hij in Duitsland als tolk werd ingezet door officier Steeves.

De jeep met Buchanan, Steeves en Brunke reed met een snelheid van ongeveer 55 kilometer per uur op de Duitse betonweg. Plotseling leek de achterkant van de jeep van de weg af te raken, herinnerden Buchanan en Steeves later. Buchanan probeerde de koers te herstellen door het stuurwiel naar links te draaien. Voordat ze het wisten zwenkte het voertuig de greppel in aan de linkerkant van de weg. De drie mannen werden uit de auto geslingerd. Steeves: “Het eerste wat ik me herinner is dat ik mezelf bijeen raapte en vroeg of iedereen in orde was”. Buchanan was al op de been. Maar Brunke lag voorover in de greppel en bleef roerloos liggen. Steeves hoorde hem kreunen.

Steeves droeg Buchanan op om Brunke uit de greppel te halen en aan de rand van de weg neer te leggen. Met de hulp van enkele toegeschoten Duitse burgers lukte dat. Omdat het hard regende werd Brunke op een geïmproviseerde draagbaar naar een huis in de buurt gebracht. waar hij zo’n 20 minuten later door een ambulance werd opgepikt. Bij aankomst in het hospitaal bleek Brunke overleden, mogelijk aan een gebroken ruggenwervel.

MacCaffrey werd korte tijd daarna bij het ziekenhuis afgeleverd. McCaffrey had eerder die dag nog patiënten bij het veldhospitaal in Wittmund afgeleverd. Hij reed achter Cpl C.W. Rottacker van het 11 Canadian Field Ambulance omdat een aantal officieren moesten worden opgepikt. Rottacker reed in een buitgemaakte Duitse stafauto. McCafrey volgde in zijn jeep.

Victor Brunke – overleden aan verwondingen, meldde een Canadese krant in mei 1945. Bron: veterans.gc.ca

Toen Rottacker op de plek van bestemming was, mistte hij McCafrey. “ Ik keek terug en zag ongeveer anderhalve kilometer turug veel auto’s.” Hij keerde terug en zag bij het oploopje de jeep van McCaffrey aan de linkerkant van de weg tegen een boom staan.

De chauffeur was er niet meer. Omstanders vertelden Rottacker dat de chauffeur door andere Canadezen was meegenomen. Volgens Rottacker was het glad op de weg door de regen. Hij zag aan strepen op de weg dat McCafrey geremd had en dat de auto zijwaarts tegen de boom was gekomen.

In het ziekenhuis bleek dat McCafrey ernstig verwond was. Hij had een gebroken borstbeen, gebroken ribben en een gebroken sleutelbeen. Zijn long was doorboord. Captain J.W. Weinstock stelde om kwart voor vier ’s middags de dood vast.

Harvey Douglas Meral McCaffrey (geboren op 23 september 1921 in Kitchener, Ontario) had een bewogen loopbaan in het leger achter de rug. Hij was ongeschonden de oorlog uitgekomen, uiteindelijk als chauffeur van een ambulance in het 11th Field Ambulance regiment. Maar zijn conduitestaat was niet om over naar huis te schrijven.

Al in 1943 werd McCaffrey beoordeel als “unsuitable for duty in the field.” Hij was ingedeeld geweest bij de genietroepen, maar er was nauwelijks een land met hem te bezeilen. Je kon hem moeilijk iets bijbrengen. Een van zijn meerderen oordeelde “This man is not a satisfactory sapper, he is lazy and incompetent.

De melding van de dood van McCaffrey in een Canadese krant (bron: veterans.gc.ca)

McCaffrey werd een paar keer bestraft omdat hij orders niet opvolgde.

Het aantal keren dat hij zonder verlof afwezig was, laat zich bijna niet tellen. Op 30 juli 1944 – hij verbleef toen nog in Engeland – kneep hij er tussenuit. Hij bleef wekenlang weg en werd als deserteur geregistreerd. Pas op 2 oktober 1944 oktober kwam hij weer te voorschijn. Zijn langdurige afwezigheid leverde hem een forse straf op, 120 dagen detentie en een half jaar inhouding van soldij.

Op 6 maart 1945 werd hij vanuit het Verenigd Koninkrijk dan toch naar het Europese vasteland overgebracht om zijn bijdrage te leveren aan de bevrijding van West-Europa. Hij kwam terecht bij het 11 Field Ambulance Regiment – maar ook op die functie rustte geen zegen.

Harvey McCaffrey en Victor Brunke werden tijdelijk begraven in Aurich in Noord-Duitsland. Later kregen ze een definitieve rustplaats op het Canadees militair ereveld in Holten.

Harvey Douglas Meral McCaffrey ligt in plot VIII, rij D, graf 14; Victor Herman Emil Brunke ligt in plot XII, rij A, graf 4.

©2021 Jan Braakman

Bestel hier je exemplaar van het boek Holtense Canadezen.

Boeken over Canadese soldaten, het dorp Laren (Gld) en een moedige verzetsstrijder

In november 2023 is de Engelse vertaling (Holten Heroes) van het boek Holtense Canadezen gepubliceerd.

De Engelstalige boeken zijn ook via Amazon te bestellen (ook als E-book

Je kunt je exemplaar bestellen met het onderstaande formulier.

Albert Bouma kreeg een Friese naam, maar had Duitse wortels

Door Jan Braakman

Albert Bouma sneuvelde als Canadees soldaat op 23 april 1945 bij Wagenborgen in Groningen. Afgaande op de naam, gaat het om een Canadese jongen met Friese wortels. Maar niets is minder waar – zo blijkt.

Krantenbericht over Albert Bouma

Albert George Bouma heeft een gecompliceerde familiegeschiedenis. Hij werd in De Bilt (provincie Utrecht) geboren als zoon van Rosa Raab en Albert George Wittelsbach. Beide ouders waren van Duitse komaf. Zijn moeder was in Rosenbach (Beieren) geboren, en zijn vader kwam ook uit die regio. Hoewel zijn beide ouders Duits waren, kreeg Albert de Nederlandse nationaliteit.

Alberts biologische vader (Wittelsbach) overleed rond het geboortejaar van Albert (1923). De jonge weduwe Raab trad enkele jaren later in het huwelijk met de in het Friese Woudsend geboren Auke (August Johannes) Bouma. Hij gaf zijn achternaam aan zijn stiefzoon. Hoe Alberts moeder en stiefvader elkaar leerden kennen is een raadsel. De uit Friesland afkomstige Auke was al in 1921 naar Canada geëmigreerd. Zijn eerste contact in Canada was de familie Stavast in White Beach (Saskatchewan).

In 1926 was hij kennelijk naar de Verenigde Staten geweest en keerde hij terug in Vancouver (BC, Canada), waar hij opgaf dat zijn vrouw R. Bouma was. In 1929 keerde hij korte terug naar Nederland. In de korte tijdspanne dat Auke in Nederland was, trouwde hij met Rosa Raab. Zonder haar keerde hij terug in Canada. Toen hij voor de tweede keer in Canada arriveerde meldde hij dat hij van 1921 tot 1929 als boerenknecht aan het werk was geweest in Saskatchewan.

In januari 1930 vertrok Rosa met haar zesjarige zoontje Albert via Liverpool naar St John in New Brunswick. Zij monsterde aan op het schip de Minnedosa onder de naam Rosa Bouma en ze meldde bij aankomst aan de immigratiedienst dat ze op weg was naar haar man Auke Bouma, die in Columbia Gardens (British Columbia) woonde.

Nadat zijn moeder hertrouwd was met Auke Bouma kreeg Albert er drie halfzusjes bij: Augustina Rosa (1931), Mary Patricia (1935) en Gladyearle (1939).

Voor Albert was de lange zeereis op jonge leeftijd allerminst een traumatische ervaring geweest. Toen hij zelf begin jaren veertig als achttienjarige aan het werk ging kwam hij als ‘porter‘ (kruier) terecht op schepen die voeren tussen Victoria (British Columbia, Canada) en Seattle (Washington State, VS). Hij voer in augustus en september 1941 op de SS Princess Kathleen en de SS Princess Alice.

Het was dan ook niet onlogisch dat Albert zich in november 1941 aanmeldde om bij de marine te dienen, als lid van de Royal Canadian Naval Volunteer Reserve. De dienstdoende recruiting officer deed navraag bij de inlichtingendienst van de Royal Canadian Mounted Police over de betrouwbaarheid van Albert. Zijn vader en moeder waren immers van Duitse afkomst en er konden twijfels zijn over de betrouwbaarheid van Albert. De Division E van de RCMP in Vancouver schreef op basis van ingewonnen informatie dat Albert “is considered to be a reliable, loyal citizen with no record of subversive or radical tendencies“.

In 1942 maakte Albert zijn testament op, waarin hij zijn moeder als enige erfgename aanwees. Opmerkelijk op dat document is dat hij de naam van zijn moeder noteerde als Rosa von Lima Bouma. Haar beroep: ‘weduwe’. Zij was toen gescheiden van haar man Auke Bouma en inderdaad weduwe van haar eerste echtgenoot Albert George Wittelbach.

Albert meende dat hij recht had op een hoger soldij, omdat haar moeder en zijn drie stiefzussen van hem afhankelijk waren. Maar na enig onderzoek werd dat verzoek afgewezen. Zijn moeder was immers gescheiden. Er was dus nog een vader van de drie kinderen van zijn moeder.

Het marineleven ging niet over rozen. Twee keer werd Albert betrapt op diefstal. De eerste keer op 26 februari 1942 toen hij op het schip Naden werd betrapt op het stelen van 6 ozs (ongeveer 0,2 liter) gin. De straf was niet mild: 60 dagen detentie. Nog geen half jaar later werd hij weer betrapt, opnieuw op diefstal van sterke drank. Deze keer kreeg hij 30 dagen detentie en ontslag van ‘His Majesty’s Service‘.

In mei 1943 werd hij overgeplaatst naar de infanterietroepen. En toen hij op 23 mei 1943 na een bootreis van tien dagen in het Verenigd Koninkrijk aankwam, werd hij ingedeeld bij het Canadian Scottish Regiment.

Albert George Bouma sneuvelde in het land waar hij was geboren, in de strijd tegen het land waar zijn ouders waren geboren en opgegroeid en in dienst van het land waar hij het merendeel van zijn leven woonde.

Na zijn training in het Verenigd Koninkrijk moest hij op 3 juni 1944 inschepen om op 6 juni 1944 met het Canadian Scottish Regiment te worden ingezet op D-Day. Zijn persoonlijk dossier vermeldt weing wetenswaardigheden, behalve dan dat hij op 1 september 1944 vermist was. Die notitie werd twee dagen doorgehaald en vervangen door de vermelding dat hij afwezig was zonder verlof.

Met het Canadian Scottish Regiment vocht hij mee aan de bevrijding van delen van Frankrijk, België en Nederland. Op maandag 23 april 1945 streed Albert met de ‘A’ Company in Wagenborgen, waar hij door vijandelijk vuur sneuvelde. Albert George Bouma sneuvelde in het land waar hij was geboren, in de strijd tegen het land waar zijn ouders waren geboren en opgegroeid en in dienst van het land waar hij het merendeel van zijn leven woonde.

Alberts moeder, inmiddels verloofd met de vijftien jaar jongere Rudolph Dancsok, meldde aan de lokale krant dat haar zoon was omgekomen, een maand voor zijn 21e verjaardag aldus de krant. Maar dat was een vergissing. Het was een maand voor de 22e verjaardag van Albert. In zijn laatste brief aan zijn moeder schreef Albert Bouma: “Well, mom, I’ve come along so far without a scratch; maybe my luck will continue till it’s over.”

Rosa von Lima Bouma kwam nog wel met een verrassing. Uit de brieven van Albert had zij opgemaakt dat hij met een zekere Rita Griffith had willen trouwen in Engeland, toen Rita in verwachting raakte. Maar zij weigerde met hem in het huwelijk te treden, meldde Alberts moeder. “Ze gaf de baby aan vreemden, die het adopteerden.”

Het graf van Bouma in Holten

Albert zou maandelijks $25 opzij zetten voor de moeder van zijn kind, nog steeds volgens Alberts moeder. En toen zij weigerde met hem te trouwen, had hij besloten dat geld te laten overmaken aan zijn eigen moeder. Maar, zo meldde Alberts moeder, zij had dat geld nooit gehad.

Rudolph Dancsok en Rosa von Lima Bouma trouwden in juli 1945. Alberts stiefvader bleef gefrustreerd achter. Hij bleef als boer werkzaam in British Columbia, waar hij in 1979 overleed.

Alberts moeder Rosa overleed in 1975.

Albert werd direct nadat hij was gesneuveld tijdelijk begraven bij Siddeburen, met meer dan 20 gevallen kameraden. Later, op 15 februari 1946, kreeg hij zijn definitieve rustplaats op de Canadese militaire begraafplaats in Holten. Plot III, rij G, graf 9.

©2020 Jan Braakman

Bronnen

  • Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 29025
  • The National Archives at Washington, D.C.; Washington, D.C.; Manifests of Alien and Selected U.S. Citizen Arrivals at Anacortes, Danville, Ferry, Laurier, Lynden, Marcus, Metaline Falls, Northport, Oroville, Port Angeles, and Sumas, Washington, May 1917-Novembe; Record Group Title: Records of the Immigration and Naturalization Service, 1787 – 2004; Record Group Number: 85; Series Number: A3403; Roll Number: 007
  • Passenger Lists, 1865–1935. Microfilm Publications T-479 to T-520, T-4689 to T-4874, T-14700 to T-14938, C-4511 to C-4542. Library and Archives Canada, n.d. RG 76-C. Department of Employment and Immigration fonds. Library and Archives Canada Ottawa, Ontario, Canada. Series: RG 76-C; Roll: T-14855
  • Library and Archives Canada; 1908-1935 Border Entries; Roll: T-15350
  • Website Canadian Scottish Regiment

Alex Serediak, vergeten bevrijder van Zwolle

Door Jan Braakman

Alex Serediak heeft geen straatnaam in Zwolle, zoals Leo Major. Er is geen plantsoen naar hem genoemd, zoals voor Welly Arsenault. Toch droeg hij in niet geringe mate bij aan de bevrijding van de Overijsselse hoofdstad in april 1945. Hij verloor er zijn leven.

Alex Serediak (links) en zijn vader.. Bron: Patricia Farrus

Net als Thom Thomas is Serediak bij Zwolle gesneuveld, maar zijn naam komt nauwelijks terug in de Zwolse annalen, terwijl het verhaal van ‘bevrijder’ Leo Major tot mythische proporties is gegroeid.

In 2019 stak Edwin van der Wolf veel tijd in de zoektocht naar familie van Alex Serediak, die op 14 april 1945 de dood vond bij Ittersum. Van der Wolf is een van de hardwerkende vrijwilligers van het Informatiecentrum Canadese begraafplaats in Holten.

Om Serediak te vinden belde hij alle mensen met die achternaam in de omgeving van Edmonton in Canada. De belronde langs meer dan 20 Canadezen bleef vruchteloos. Niemand was bekend met het in Zwolle omgekomen familielid. Pogingen om via het genealogie-platform Ancestry in contact te komen met stamboomonderzoekers bleven vruchteloos. De onderzoekers die Serediak in hun stamboom hadden opgenomen, reageerden niet op herhaalde verzoeken om informatie. Soortgelijke zoekslagen via Facebook waren net zo vruchteloos.

Van der Wolf zocht vervolgens hulp van de regionale afdeling van de nationale Canadese omroep CBC. Dat leidde tot resultaat. CBC traceerde Patricia Farrus, achternicht van Serediak. Alex Serediak is de oom van haar moeder. 

Farrus kende het verhaal van haar oudoom en haar familie had het graf van Alex in Holten al bezocht, in 2016. Desalniettemin was ze diep getroffen door de moeite die Van der Wolf had gedaan om haar te traceren. 

Farrus wist dat haar oudoom op de Canadese Begraafplaats in Holten was begraven. Dat is lang niet altijd het geval. Familieleden weten vaak wel iets, maar vaak zijn de gegevens over de laatste rustplaats uit het collectieve geheugen gewist – en soms zijn de verhalen over de manier waarop iemand is gesneuveld niet meer dan een gekleurde en fantasievolle invulling van een vervaagde herinnering. 

In 2016 stelde Canadese nationaal archief (Library and Archives Canada) in 2016 de ‘service files’ van de in de Tweede Wereldoorlog gesneuvelde militairen beschikbaar stelde voor genealogisch onderzoek. De dossier bevatten geselecteerde documenten uit de dossiers die vaak vele honderden pagina’s omvatten.

Alexander Serediak, Bron ICB Holten

In het verleden moesten gerichte verzoeken worden gedaan bij Libray and Archives in Ottawa om dossiers van soldaten in te zien. Het kon weken tot maanden duren voordat de dossiers beschikbaar kwamen. Nu is een betrekkelijk eenvoudige zoekslag via ancestry.ca genoeg om dossiers van soms wel 100 pagina’s te kunnen inzien met verrassende details over de betrokken militairen.

Het genealogiepakket van Serediak omvat 64 pagina’s. Uit het dossier komt het beeld naar boven van een jongen van Oekraïense komaf. Bruine ogen, bruin haar, 1.76 meter lang en 73 kilo zwaar. In zijn dossier staan verschillende geboortedata vermeld. Serediak zelf meldt bij zijn aanmelding in 1944 en in zijn soldijboekje 25 juli 1920 als zijn geboortedag.

Alex was op zijn 14e van school gegaan om op de boerderij en later in de mijnen aan het werk te gaan. Later kreeg hij een baan als elektricien bij de vliegtuigfabriek Boeing in Vancouver.

Hij had geen bijzondere interesses en bij zijn keuring vielen ook geen capaciteiten op, die hem geschikt maakten voor bijzondere legeronderdelen. Geschikt als infanterist, vond officier E.J. Kebblewhite bij de keuring op 3 mei 1942.

Het telegram aan de vader van Alex Serediak waarin hij las dat zijn zoon was gesneuveld. Bron: Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 27010 

Hij had zich in augustus 1941 gemeld, toen hij was opgeroepen op basis van de nationale Canadese mobilisatie. In februari 1943 werd hij ontslagen uit de dienst, toen hij in Nanaimo (British Columbia) in het ziekenhuis lag om aan zijn ontstoken keelamandelen te worden geholpen. “Unable to meet required military physical standard”, werd in zijn dossier vermeld op 30 januari 1943. 

Maar in mei 1944 werd hij alsnog fit genoeg bevonden om in de gelederen te worden opgenomen. In december 1944 werd hij naar het Verenigd Koninkrijk verscheept en twee maanden later, op 23 februari 1945, kwam hij op het Europese vasteland. Hij was ingedeeld bij het Canadian Scottish Regiment.

Op 14 april trokken de Canscots, zoals het regiment kortheidshalve werd genoemd, vanuit Den Nul in de richting van Zwolle. Het leek een leuk voorjaarstochtje, afgaande op de beschrijving in de war diary. “The trip was long and full of delightful scenery”, aldus de dagboekschrijver van het regiment. Het regiment verzamelde zich ten zuiden van Zwolle, waar de Zuthemerweg uitkomt op de Wijheseweg. De Canscots trokken achter Regina’s (Regina Rifle Regiment) de stad door, zonder enig oponthoud. De vijandelijke troepen hadden zich al terug getrokken naar het westen, over de IJssel. De Canscots namen posities in bij Frankhuis, ten noorden van de stad.

De laatste twee meldingen in de war diary op 14 april zijn: “Casualties Other Ranks: Killed 2 Wounded 2.”

De twee gesneuvelden zijn Alex Serediak en Thomas Thomas.

Hoe Serediak sneuvelde is niet duidelijk. Zijn stoffelijk overschot werd tijdelijk begraven in Raalte op de Protestantse Begraafplaats. Op 5 februari 1946 kreeg hij een definitieve rustplaats op de Canadese militaire begraafplaats in Holten.

Het graf van Alex Serediak op de Canadese Begraafplaats in Holten. Bron: Jan Braakman

Patricia Farrus, de achternicht van Alex Serediak, wist niet zo veel over haar oudoom te vertellen. Ze had haar moeder wel eens over Alex horen praten, maar eigenlijk hadden ze geen enkele informatie. “Mijn moeder vertelde dat er foto’s van hem waren, maar dat was het zo ongeveer. Ze hebben nooit gehoord wat er gebeurd was. Ze hoorden alleen maar dat hij in de oorlog overleden was”, vertelde ze vorig jaar aan CBC-nieuws, nadat Edwin van der Wolf haar had gevonden.

Thomas Thomas kreeg in 2020 een plaquette in wijkcentrum Het Anker in Westenholte. Voor Alex Serediak werd een plaquette geplaatst bij het monument voor gesneuvelde piloten aan de Pilotenlaan in Zwolle-Zuid. Pas 75 jaar na de bevrijding van Zwolle.

Serediak ligt in Holten in plot 5, rij B, graf 5.

Dit is een bewerkte versie van een artikel van mijn hand in het Zwols Historisch Tijdschrift.

©2020 Jan Braakman

Drama op de Eems

Eind april 1945 stonden de Canadese troepen net over de Nederlands-Duitse grens in Oost-Friesland voor de rivier de Eems. De stad Leer lag aan de andere kant van de rivier op de route naar Emden. Omringd door moeilijk begaanbaar laagland in het noorden en met rivieren (Eems en Leda) in het westen en zuiden, was Leer een goed verdedigbare en dus moeilijk in te nemen havenstad. Alle toegangsbruggen over de Eems en Leda waren door de Duitsers opgeblazen. Voor de Canadezen zat er geen andere keus op dan de stad over het water te bereiken.

bron: ibiblio.org
Leer werd vanuit drie richtingen aangevallen. Bron www.ibiblio.org

Dat was geen eenvoudige klus. De Eems heeft een open verbinding met de Waddenzee, waardoor het tij invloed heeft op de waterhoogte en de stroming in de rivier. Eb en vloed maakten de stromingen onvoorspelbaar en het Canadese leger beschikte niet over de juiste informatie over de getijden. Wat wel duidelijk was, dat hoogwater het beste moment was om de oversteek te wagen.

Uit luchtfoto’s was gebleken dat de Duitse troepen zich goed hadden ingegraven achter de dijken die de stad omringden.

De rivier de Eems was drie- tot vierhonderd meter breed. Alleen onder bescherming van een rookgordijn en stevige artillerie-ondersteuning zou het mogelijk zijn de aanval met boten over de Eems op Leer succesvol af te ronden. Generaal Simonds gaf de opdracht dat er op 28 april 1945 voor middernacht een stevig bruggenhoofd moest zijn, van waaruit de verovering van Leer kon worden ingezet. Dat betekende dat de aanval midden op de dag, rond drie uur – wanneer het waterpeil op zijn hoogst was – moest worden ingezet.

Op drie verschillende plekken werd de oversteek gemaakt. Tegelijkertijd werd met artillerievuur en met aanvallen vanuit de lucht de Duitse verdedigingslinie op de proef gesteld. De North Nova Scotia Highlanders zouden vanaf de zuidoever de Leda oversteken en de haven van Leer innemen, die op een schiereiland tegen de stad aan lag.

De Highland Light Infantry stak met drie compagnieën in dertig boten de Eems over, waar de Leda in de Eems uitmondt, ongeveer drie kilometer ten zuiden van het stadscentrum.

Infanterietroepen van “A” Company, Highland Light Infantry of Canada, rennen naar de boten die ze over de rivier de Eems moeten brengen voor de aanval op Leer. Bron: http://collectionscanada.gc.ca/

Het Stormont, Dundas & Glengarry Highlanders-regiment zou vanaf de westoever van de Eems bij Bingum de rivier oversteken om de stad vanuit het westen aan te vallen. De drie regimenten zouden hun aanval precies tegelijkertijd inzetten. Het begon met heftige beschietingen vanaf half drie, waarbij de stellingen van de Duitse verdedigingstroepen onder vuur werden genomen.

Canadese aanvalsboten op de Eems bij Leer. Bron: www.euhausen-klaus.de

De aanval vanuit het zuiden was spectaculair en succesvol. Met betrekkelijk weinig verliezen.

Dramatisch verloop

Maar voor het Stormont, Dundas & Glengarry Highlanders-regiment verliep de aanval vanuit het westen minder gladjes, om niet te zeggen dramatisch. Een aantal boten vertoonde motorische mankementen of sloeg om. Sommige drenkelingen werden nog gered, maar aan het eind van de dag bleken zeker negentien jongens van het regiment gesneuveld, verdronken of vermist.

Na de Duitse overgave ging een team van de Stormont, Dundas & Glengarry Highlanders terug naar de Eems. Er werd gedregd naar lichamen van de vermiste jongens. Sommige van de verdronken jongens werden gevonden met de complete bepakking nog aan hun lichaam.

Major Forman, Lance corporal Abrams en soldaat Whitcombe legden later uit wat er was gebeurd met de boot waarin zij de overkant probeerden te halen. Zij zaten in een aanvalsboot met veertien man. Hun boot kwam in de problemen doordat de schutter voorin de boot (bow man), mogelijk omdat hij was geraakt, bijna overboord sloeg. De man hing over de boeg. Misschien daardoor, maar in elk geval praktisch op het zelfde moment, stak de voorsteven van de stormboot in de boeggolf van de boot voor hen. In luttele seconden verdween hun boot onder water en lag de bemanning in het koude rivierwater. Forman, Abrams en Whitcombe zagen hun maten in het water verdwijnen.

Twintig jaar vermist

De tien vermiste mannen van hun boot waren Cpl John Sawatzky, Pte Steven John Gravelle, Pte E. Joslin, Pte F. Munroe, Pte W. Brooks, Lance corporal M. Moore, Pte J. Hinds, Pte Cecil Lawes, Pte S. Powel en Pte I. Langille. De meesten werden binnen enkele weken of maanden gevonden.

Joslins graf in Nijmegen. Foto: Wouter van Dijken

Op één na: boerenzoon Earl Harcourt Joslin, (geboren op 20 april 1911). Joslin was lange tijd vermist nadat hij in het koude Eemswater verdween.

Zijn vrouw Nellie Joslin had na de vermissing van haar man nog een brief van hem ontvangen, die was geschreven twee dagen voordat de aanval op Leer werd ingezet. Nellie bleef achter met hun tweejarige dochtertje Rosemary Anne.

Ze vroeg het leger om meer gegevens omtrent de vermissing van haar man. Die duidelijkheid liet twintig jaar op zich wachten. Hoewel Joslin niet was gevonden, werd officieel aangenomen dat hij was overleden als gevolg van verdrinking.

Nellie Joslin had inmiddels de achternaam van haar tweede echtgenoot aangenomen (Gordon) toen ze in de jaren zestig bericht kreeg dat Earl was gevonden. Hij werd op 23 mei 1967 herbegraven op de begraafplaats Jonkerbos in Nijmegen (23, I, graf 6). Hij is de enige van de verdronken mannen van zijn regiment die niet in Holten werd begraven.

Gravelles graf. Foto: Wouter van Dijken, via Findagrave.com

De 22-jarige Steven Gravelle was van huis weggelopen om het leger in te gaan. Hij was bij zijn indiensttreding beoordeeld als “mogelijk te jong, onafhankelijk zelfbewust, klein en niet erg robuust. Een gek kind. Mogelijk te jong om te weten wat hij wil. Niet capabel om welk werk dan ook goed uit te voeren.”

Een week nadat hij in de golven van de Eems was verdwenen, werd zijn stoffelijk overschot aangetroffen langs de oevers van de rivier. Gravelle werd in Holten begraven: plot 11, rij D, graf 5.

De 22-jarige Frank Munroe werd aanvankelijk ook als vermist opgegeven. Zijn lichaam werd betrekkelijk snel gevonden. Hij werd eerst tijdelijk begraven in Bingum, om uiteindelijk zijn definitieve rustplaats te krijgen op de Canadese Begraafplaats in Holten (Plot 11, rij D, graf 9). Munroe had twee broers die ook in het leger waren.

Merle Coleman Moore. Bron: www.findagrave.com

Merle Coleman Moore, boer van beroep en geboren op oudejaarsdag in 1922, raakte in september 1944 gewond. Hij lag een paar weken in het militaire ziekenhuis met een wond aan zijn linker schouder. Hij was geraakt door een granaatscherf.

Ook hij viel op 28 april 1945 op de Eems uit de boot en werd als vermist opgegeven. In oktober 1945 was zijn lichaam gevonden en werd hij geregistreerd als gesneuveld. Hij kreeg zijn laatste rustplaats in Holten: Plot 11, rij D, graf 7.

Zijn beschadigde Mido polshorloge, een Parker vulpen en een pijp die naar zijn familie werden gestuurd waren ernstig door het water aangetast.

Brooks. Foto Wouter van Dijken (bewerkt)

Walter James Brooks, geboren op 24 mei 1917 was truckchauffeur van beroep. Ook hij werd verzwolgen in het water van de Eems. Zijn beschadigde Mido polshorloge, een Parker vulpen en een pijp die naar zijn familie werden gestuurd waren ernstig door het water aangetast. Pas in november 1945 kreeg Brooks’ echtgenote Kathleen Rita zekerheid dat haar man was overleden.

Hij kreeg eerst een tijdelijke rustplaats aan de westzijde van de Eemsbrug bij Leer. Later werd hij herbegraven in Holten (Plot 11, rij D, graf 3).

Sawatzky. Bron: findagrave.com

De boer John Sawatzky (20), was al eerder gewond geraakt bij de landing in Normandië. Hij raakte dodelijk gewond bij de overtocht over de Eems. Hij werd tijdelijk begraven langs de weg bij de Baileybrug op de weg van Weener naar Leer.

In Holten werd hij herbegraven in plot 11, rij D, graf 14.

Joseph Gerard Hinds. Bron: veterans.gc.ca

De 20-jarige Joseph Gerard Hinds werd aanvankelijk eveneens als vermist opgegeven. Maar hij werd al na enkele dagen gevonden. Hij werd ook in Holten begraven: plot 12, rij D, graf 5

Lawes. Bron: ICB Holten

Cecil Albert Lawes was 27 toen hij op de Eems in het water viel. Hij was getrouwd met Helen May. Ze hadden samen een zoon: Melvin Ross. Drie weken voordat Cecil Albert verdronk was zijn broer – die in hetzelfde regiment diende – gesneuveld bij de bevrijding van Leesten (bij Zutphen). Helen May Lawes kreeg net na de zomer bericht dat haar man was overleden en officieel werd gerapporteerd als ‘killed in action’.  Hij werd begraven in Holten: Plot 11, rij D graf 13

Een verkeerd krantenbericht deed Viola Stella geloven dat haar man nog leefde.

Ira’s schoonmoeder Lillian Morash, Ira en zijn kinderen. Bron: ICB Holten

De 32-jarige Ira Charles Langille had al vier kinderen met zijn vrouw Viola Stella toen hij naar het front ging in Noordwest-Europa. Marilyn May (1937), Eileen Marie (1938), Arnold Bruce (1940) en Doreen Lillian (1942). Zelf was Ira enig kind geweest. Viola kreeg aanvankelijk het bericht dat haar man vermist was. Ze kreeg hoop toen ze in een krant las dat hij gewond was. Per telegram vroeg ze om opheldering. Het antwoord kwam per kerende post en boorde elke hoop de grond in: “THE REPORT OF PRIVATE LANGILLE

BEING WOUNDED AND REMAINING ON DUTY IS A NEWSPAPER ERROR AS HIS NAME WAS RELEASED TO THE PRESS ON SIXTEENTH MAY AS MISSING STOP IF FURTHER INFORMATION BECOMES AVAILABLE YOU WILL BE IMMEDIATELY ADVISED”

Ira en Viola Stella. Bron: www.veterans.gc.ca

In september 1945 kreeg Viola Stella  definitief bericht per telegram: “REGRET DEEPLY F86580 PRIVATE IRA CHARLES LANGILLE PREVIOUSLY REPORTED MISSING NOW OFFICIALLY REPORTED KILLED TWENTYEITHTH APRIL 1945”

Langille werd begraven in Holten: Plot 11, rij D graf 6.

Samuel Donald Powell, geboren op 17 sep 1922, verdronk ook in de Eems. Zijn moeder Marjorie Powell wilde graag meer weten over de manier waarop hij aan zijn eind was gekomen. “We willen vooral weten hoe hij is overleden en waar hij is begraven. Het is zes weken geleden sinds hij kennelijk gedood is en we hebben nog niets gehoord.” Het dossier Powell laat onvermeld of zij antwoord heeft gehad op haar vraag.

Samuel Donald Powell Bron: www.findagrave.com

Powell werd in Holten herbegraven in 1946 in plot 12, rij D, graf 3

De 25-jarige James E. Sullivan zat in een andere boot waarin ongeveer tien mannen van het regiment Stormont, Dundas and Glengarry Highlanders zaten. Onder hen ook Leonard Gordon Brough en Sydney Alexander Oslund.

Sullivan werd aanvankelijk als vermist opgegeven. Op 28 mei kreeg zijn familie per telegram te horen dat het lichaam van Lance corporal James Edward Sullivan was gevonden. Hij was gesneuveld.

Zijn collega Sgt G.W. McGill legde uit wat er was gebeurd: “Om ongeveer half vier in de middag op 28 april staken we de Eems over in een boot tijdens de aanval op Leer. Plotseling stak de neus van de boot in het water en de boot sloeg om. Iedereen lag in het water. Toen ik bovenkwam werd ik door een andere boot opgepikt, samen met Cpl W.M.J. Wood. We voeren nog ongeveer tien minuten rond, maar we vonden Lance Corporal Sullivan niet. Aan de oever bleek bij een check door de pelotonscommandant, dat Sullivan, Brough en Oslund vermist werden.”

Sullivans moeder Augusta Sullivan beklaagde zich er in het najaar van 1945 over dat zij geen uitkering kreeg na het overlijden van haar zoon, terwijl zij toch van hem afhankelijk was. Ze vond dat ze er recht op had. De frustratie zat diep, zo bleek uit de enigszins onbeholpen brief die ze schreef. “Als ik French was geweest, had ik het geld wel gekregen”, meende ze.

Ondertussen was haar zoon al herbegraven op zijn definitieve rustplaats in Holten: plot 11, rij D graf 16.

Veel later, toen moeder Sullivan al was overleden, wilde haar weduwnaar weten wie het graf van zijn zoon had geadopteerd. De directeur van War Service Records, H.M. Jackson stuurde de naam en het adres van de adoptant (H.A. Marsman uit Wierden). Maar hij schreef erbij dat het adopteren van een graf niets officieels was. “I might point out that this adoption is purely unofficial. Those who have undertaken such voluntary work visit the cemeteries from time tot time, place cut flowers on the graves on special dates and often send snapshots to the next of kin. However, the official care and maintenance of the graves in perpetuity is the responsibility of the Imperial War Graves Commission of which Canada is a partner.”

Broughs graf in Holten. Foto Wouter van Dijken

Leonard Gordon Brough (29 mei 1924) voer op dezelfde boot als Sullivan. Brough had vlak na de invasie op Normandië, op 5 juli 1944, al een verwonding opgelopen door mortiervuur.

Ook hij werd het laatst gezien door McGill, die over hem dezelfde verklaring aflegde als over de vermissing van Sullivan.

Broughs lichaam werd op 13 mei 1945 gevonden. Sgt L.T. Dennison trof het lichaam aan. Hij constateerde aan het stoffelijk overschot dat Brough op slag gedood moest zijn door een splinter van een granaat of een bom, of misschien door een stuk ijzer van de spoorwegbrug in de buurt. “Hij heeft ongeveer een maand in het water gelegen en het is waarschijnlijk dat hij is omgekomen bij de gevechten om de brug”, aldus Dennison, die geen weet had van de omstandigheden waarbij Brough overboord was geslagen. Dennison hielp het lichaam bergen en hij verzamelde de spullen die nog op het lichaam van Brough werden aangetroffen. Die stuurde hij naar de Canadese militaire autoriteiten. Hij maakte foto’s van de plek waar Brough tijdelijk werd begraven, vlak bij de spoorbrug over de Eems aan de westkant van de rivier, net langs de dijk.

Op basis van de aangetroffen spullen en de plek waar het lichaam was aangetroffen werd geconcludeerd dat het ging om Brough, die sinds 28 april vermist was. Broughs moeder Violet Brough kreeg op 28 juli 1945 een brief waarin werd gemeld dat nu vaststond dat haar zoon was gesneuveld.

Oslunds graf in Holten. Bron: www.findagrave.com

Hoewel Sullivan, Brough en Sydney Alexander Oslund (geboren 24 april 1911) van het regiment Stormont, Dundas & Glengarry Highlanders in dezelfde boot zaten, werden ze niet bij elkaar begraven. Oslund en Sullivan liggen in dezelde rij in plot 11, Brough ligt in plot 12.

Begin juni 1945 was duidelijk dat Oslund was verdronken. Hij werd tijdelijk begraven in een veldgraf in Bingum, vanwaar hij later naar Holten werd overgebracht. Hij ligt in plot 11, rij D, graf 10.

Zijn moeder Hanna Oslund kreeg op 8 mei 1945 een telegram dat haar zoon werd vermist. Een maand later, op 6 juni, volgde een brief met de melding dat nu definitief vaststond dat haar zoon was gesneuveld. Ook zij kreeg een uittreksel van het relaas van McGill over de manier waarop Oslund, Sullivan en Brough waren omgekomen.

Dominee A.P. Addison schreef enige tijd later nog namens mevrouw Oslund een brief aan de militaire autoriteiten. Hij vroeg namens haar of ze de polshorloge en de accordeon van haar zoon nog terug krijgt. Uit de lijst van persoonlijke spullen die werd opgemaakt bij het overlijden van elke soldaat, blijkt niet dat de accordeon nog aanwezig was.

De broer van Frank Biernaski was in augustus in Frankrijk gesneuveld.

Frank (Joseph) Biernaski was geboren op 2 december 1913. Net als zijn broer Philip (die was ingedeeld bij de Camerons Highlanders of Ottawa) was hij naar het strijdtoneel in Noordwest-Europa gestuurd om de strijd met de Duitsers aan te gaan. Franks broer Philip was op 11 augustus 1944 in Frankrijk gesneuveld en begraven.

Franks moeder kreeg begin mei 1945 een telegram dat Frank gewond was. Daarna kreeg ze de melding dat hij gewond én vermist was. Dat bracht haar in verwarring. Ze stuurde op 15 mei 1945 een brief waarin ze om opheldering vroeg. Hoe konden de militaire autoriteiten nu weten dat hij vermist en gewond was. “Dit kunnen we niet begrijpen”, schreef Anna Biernaski. “We zouden dankbaar zijn voor een uitleg, ook omdat dit de tweede zoon is die we verliezen in deze oorlog.”

Opheldering kwam er niet. Wel speculatie van de zijde van het leger in een brief van 22 mei 1945: “However as no further explanation was received other than the bare cable that he was wounded and missing it is regretted that I am unable to supply additional information. However similar cases in the past have usually occurred during patrol work when members of the patrol had become wounded and due to circumstances at the time were unable to be taken back to their own lines and have eventually been reported as Prisoners of War. It is also thought that in this particular instance a thorough search of the area in which your son was reported missing was made later and as no sign of his body was found he was reported missing.”

Op 23 mei kwam er vervolgens een telegram dat definitief uitsluitsel gaf: “(…) DEEPLY REGRET TO INFORM THAT C34053 PRIVATE FRANK JOSEPH BIERNASKI PREVIOUSLY REPORTED WOUNDED AND MISSING IN ACTION IS NOW OFFICIALLY REPORTED KILLED IN ACTION (….)”

Frank Biernaski werd begraven in Holten: Plot 12, rij D, graf 4.

Francis Wilber Spencer. Bron: www.veterans.gc.ca

Weduwnaar Francis Wilber Spencer was al 35 toen hij omkwam bij de aanval op Leer. Hij werd aanvankelijk ook als vermist opgegeven. In augustus 1945 werd hij officieel geschrapt van de lijst van vermisten en opgenomen op de lijst van gesneuvelden.

Zijn dochter Angela (geboren in 1933) was na de dood van haar moeder in 1934 bij de tante van Francis Wilber Spencer ondergebracht, tante Elizabeth Burns.

Spencer werd tijdelijk begraven bij Jemgum in Duitsland, bovenop de dijk langs de Eems. Hij werd herbegraven in Holten: plot 11, rij D, graf 4.

Het was de tweede keer dat Jack Steward gewond raakte.

De vrouw van Jack Allen Steward (25 maart 1921) kreeg op 29 mei 1945 bericht dat haar man was omgekomen, nadat ook zij aanvankelijk het bericht had gehad dat Jack vermist was. Driekwart jaar eerder had ze een soortgelijk bericht gehad. Toen was haar man gewond geraakt in Frankrijk. Jack lag een maand in het ziekenhuis om te herstellen van de verwondingen aan zijn linkerschouder die hij op 9 augustus opdeed, toen hij werd getroffen door een fragment van een huls.

Steward maakte deel uit van het regiment Stormont, Dundas & Glengarry Highlanders dat de aanval op Leer uitvoerde. Hij was gesneuveld op 28 april.

Jack en zijn vrouw Ruth hadden een zoon, John Antony Steward, die was geboren op 27 november 1941. Ruth hertrouwde na de oorlog.

Steward werd begraven in Holten: plot 12, rij D, graf 1.

Roy Thackeray gebruikte zijn soldijboek als balboekje.

Roy Thackeray. Bron: ICB Holten

Roy Ivenson Thackeray (9 jan 1925) kwam waarschijnlijk niet in het water aan zijn einde. Zijn persoonlijk dossier vermeldt dat hij op 28 april 1945 werd gedood. Hoewel het niet wordt vermeld, sneuvelde hij waarschijnlijk bij de gevechten om Leer te veroveren.

Een paar dagen eerder had Thackeray in het Groningse Haren een ontmoeting gehad met Janny Bakker, die in de Molenkampsteeg woonde. Hij noteerde haar naam in zijn soldijboekje, evenals de naam van Lenie Kruikemeier uit Zuidhorn.

Thackeray had niet de reputatie van een gedisciplineerde soldaat. Hij weigerde zijn haar te laten knippen, als hij daartoe de opdracht kreeg van een meerdere, hij werd regelmatig bestraft omdat hij zijn wapen niet goed had schoongemaakt, en schoenen poetsen was ook niet zijn meest geliefde bezigheid.

Thackeray werd tijdelijk begraven in het Duitse Ihrhove. Later kreeg hij zijn definitieve rustplaats in Holten: plot 7 rij F graf 11.

Edgar Smith Bron: www.veterans.gc.ca

Brenda Smith heeft haar vader Pte Edgar Douglas Smith (21 mei 1918) nooit gekend. Zij werd geboren op 1 september 1944, toen haar vader in Engeland was waar hij zich voorbereidde op de inzet in Noordwest-Europa. Smith werd in augustus 1944 vanuit het Verenigd Koninkrijk verscheept naar Frankrijk om daar daadwerkelijk te vechten als soldaat bij het regiment Stormont, Dundas & Glengarry Highlanders. In november 1944 raakte hij gewond aan zijn rechterbil. Een maand moest hij herstellen in het ziekenhuis. Daarna keerde hij terug naar zijn regiment.

Eind april 1945 maakte hij deel uit van de troepen die Leer moesten innemen. Het werd hem noodlottig, hij overleed aan de verwondingen die hij opliep.

Nadat zijn familie bericht kreeg over het overlijden, schreef Edgars moeder een brief aan de legerleiding. Ze wilde graag weten hoe Edgar was overleden, en of er een mogelijkheid was om zijn lichaam te zijner tijd over te brengen naar Canada.

Dat was tegen het Canadese beleid dat al tijdens de Eerste Wereldoorlog werd ingezet: de gesneuvelde militairen werden begraven niet ver van de plaats waar ze omkwamen. Maar de Canadese legerleiding wilde het de gesneuvelde soldaten en hun nabestaanden niet aandoen dat ze werden begraven op vijandelijk grondgebied. Vandaar dat de meeste in Duitsland gesneuvelde Canadese jongens in Nederland begraven zijn.

Later (op 14 februari 1947) stuurde moeder Ida Smith het verzoek om een tekst op de grafsteen te plaatsen:

Grafsteen, zonder extra tekst. Bron: findagrave.com
We can't forget his smiling face
His happy carefree ways
The smile that won so many friends, 
All those happy by gone days
If all the world were ours to give,
We'd gladly give and more
To see the face of one we loved
Come smiling through the door.

From loving father, mother and family.

De tekst kwam nooit op de steen. Die vermeldt slechts naam, rang, leeftijd en zijn regiment. Smith ligt in Holten begraven in plot 8, rij E, graf 2.

Harold Wakely wilde graag de onderscheidingen van zijn vader ontvangen.

De toen zestienjarige Harold Wakely schreef in 1949 een brief aan de militaire autoriteiten. Hij zou graag, als aandenken aan zijn gesneuvelde vader George Sidney Wakely, diens medailles ontvangen – als dat mogelijk was.

George Sidney Wakely Bron: veterans.gc.ca

Wakely maakte deel uit van het regiment Stormont, Dundas & Glengarry Highlanders dat op 28 april over de Eems de havenstad Leer bestormde. Hij was getrouwd met Ida Wakely, met wie hij één zoon had.

Wakely was gesneuveld bij de slag om Leer. De tiener Wakely wilde graag iets van zijn vader hebben. De medailles zou hij uiteindelijk wel krijgen, al zou hij daarvoor wel bij zijn moeder moeten zijn. Want de onderscheidingen van de gesneuvelde soldaat werden, zoals het hoorde, toegezonden aan de eerste erfgenaam, en dat was Ida Wakely.

De onderscheidingen die George Sidney Wakely toebehoorden waren de 1939-1945 Star, France-Germany Star, Canadian Volunteer Service Medal and Clasp en War Medal 1939-45. Die zouden, zodra ze beschikbaar waren, per aangetekende post worden toegezonden.

Wakely werd in Holten begraven: plot 11 rij E graf 13.

Meer lezen?

Aanbevolen links:

*Operation Duck

*Victory Campaign

*Canadian Soldiers- Leer

*Das Kriegsende 1945 in Oldersum und Umgebung

©2017 Jan Braakman

John Christopher Murray, de jongste soldaat in Holten

44486_83024005550_0667-00245
Bij de Royal Canadian Naval Volunteer Reserve gaf Murray 1924 als geboortejaar op. Bron: Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947

D-day was al voorbij toen John Christopher Murray zich aanmeldde om dienst te nemen in het Canadese leger. Murray was nog erg jong. Hij was geboren op 26 oktober 1927. Als zestienjarige kon hij eigenlijk nog niet toetreden tot de rangen van het leger.

Maar hij wilde erg graag. En dus besloot hij zich ouder voor te doen. Hij pluste twee jaar bij zijn leeftijd, toen hij het enrolment and attestation paper invulde en ondertekende. Volgens dat officiële formulier was hij geboren op 26 oktober 1925, twee jaar eerder dan zijn werkelijke geboortedatum.

44486_83024005550_0667-00244
Ongeschikt wegens ‘under age’. Bron: Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947

Het was niet de eerste keer dat Murray wat sjoemelde met zijn leeftijd. Hij had zich in 1943 al aangemeld als vrijwilliger voor de Canadese marine. Daar gaf hij 1924 op als zijn geboortejaar. In maart 1943 werd hij ongeschikt bevonden voor de marine. Reden: “under age”.

In 1944 deed hij een nieuwe poging,  nu bij de Canadese landmacht. De roodharige Murray was met zijn 1,75 meter lengte en een gewicht van amper 64 kilo bepaald niet groot van stuk. Maar toen hij zich meldde bij de landmacht, en hij had zijn leeftijd niet met drie, maar met twee jaar opgehoogd, viel dat niet zodanig op dat hij geen dienst mocht nemen.

John Christopher Murray had een Britse vader. Zijn Canadese moeder was al jong overleden. John woonde samen met zijn vader William Murray, zijn broertje  William en zijn zusjes Shirley, Mary, Kathleen en Maureen.

Hij werd beoordeeld als een nette leergierige jongen, die ambitieus was. Uiteindelijk werd John op 20 juni 1944 officieel tot het leger toegelaten. Hij deed zijn trainingen zonder problemen. Hij mocht begin december 1944 nog een weekje met verlof, voordat hij vlak voor kerst dat jaar werd verscheept naar Engeland. Op nieuwjaarsdag kwam hij daar aan.

Hij werd toegevoegd aan het regiment Stormont, Dundas & Glengarry Highlanders of Canada. Op 13 februari 1945 kwam hij vanuit Engeland naar het strijdtoneel in Noordwest-Europa.

Op 1 mei 1945 kwam Murray in gevechten terecht in Noord-Duitsland. Aan het begin van de middag werd hij geraakt door een granaatscherf. Hij had ernstige verwondingen aan de buik en rug. Het medisch rapport meldt dat hij rond half drie in de middag morfine kreeg toegediend.

Toen hij het tijdelijk hospitaal binnenkwam was zijn toestand al slecht. Hij was half bewusteloos, hij was heel bleek en had een oppervlakkige ademhaling. Zijn hartslag was regelmatig.

Bestand_002
Begraafplaats van John C. Murray op de Canadese begraafplaats in Holten. Foto: Jan Braakman

In de loop van de avond verslechterde zijn toestand. Om even over achten schreef de dienstdoende arts dat de ademhaling allengs verminderde. Om tien over half negen werd John Murray officieel dood verklaard.

Murray werd op 2 mei 1945 tijdelijk begraven in Meppen (Duitsland), chaplain Pierre Cagnon leidde de ceremonie. Later werd Murray herbegraven in Holten op de Canadese begraafplaats. Hij ligt in plot 10, rij D, grafnummer 10. Op de dag dat hij sneuvelde was hij zeventien jaar, zes maanden en vijf dagen oud. Daarmee is hij de jongste soldaat die begraven ligt in Holten.

Bestel hier uw exemplaar van Verhalen van het Slagveld.

©2016 Jan Braakman

 

Tweetalige Amerikaan in Canadese dienst

44486_83024005550_0809-00213Rene Lussier was weliswaar nog jong, toen hij zich in oktober 1942 meldde bij het Canadese leger, maar hij maakte een zeer volwassen indruk. Hij was niet uitbundig, misschien wel een beetjes stil. Hij was geen drinker, leefde sober en had enige ervaring in een verantwoordelijke baan als expediteur bij Bennet in Chambly (Quebec). Met zijn 21 jaar moest hij zorgen dat oorlogsmateriaal op de juiste manier werd opgeslagen en verzonden.

Lussier was op 14 september 1921 in Holyoke in Massachusetts (Verenigde Staten) geboren en had de Amerikaanse nationaliteit.

Zijn ouders waren Frans Canadees en hij groeide tweetalig op. Zijn vader was eigenlijk voortdurend ziek en leefde van een uitkering. René droeg met zijn werk bij aan het gezinsinkomen. Hij was het Frans en Engels in woord en geschrift machtig. Dat maakte hem geschikt te dienen in leidende rol bij een Franstalig regiment, oordeelde de army examiner.

Hij was enthousiast over het leger, had een goede opleiding. Zijn intelligentie en stabiliteit was bovengemiddeld. En niet onbelangrijk: hij had een ‘clean civil police record‘, hij was nooit met de politie in aanraking geweest. “This man is good material for OTC“, vond captain Langevin Cimon. Lussier was geschikt om als officier opgeleid te worden in het Officers Training Centre (OTC).

Lussier werd in februari 1943 beoordeeld op zijn capaciteiten. Brigadier Edmond Blais beviel Lussier aan voor een opleiding bij het Canadian Officer Cadet and Basic Training Centre in St-Jerome. Na de voltooiing werd hij bevorderd tot leuitenant.

Lussier werd ingedeeld bij het Regiment de St. Hyacinthe. Zijn leidinggevenden waren niet helemaal overtuigd van zijn kwaliteiten, blijkt uit een beoordeling van 6 mei 1944. Daarin staat dat Lussier oplettend en serieus is. “Hij heeft echter de neiging onder druk verward te raken.” Hij zou beter uit de verf komen als hij meer ervaring in het veld zou opdoen. Het zou goed zijn hem meer veldtraining te geven en hem op een positie te zetten, waarbij hij op zichzelf was aangewezen.

Toen hij de opleidingen achter de rug had werd hij in november 1944 nogmaals beoordeeld. Brigadier R.D. Sutherland vond Lussier “ietwat kleurloos en moeilijk te beoordelen.” Desalniettemin gaf hij de aanbeveling om Lussier in te zetten als versterking bij de infanterie in een franstalig regiment.

Schermafbeelding 2016-08-07 om 00.54.19
Overleg op 29 april 1945. Van links naar rechts: Captain J.S. Hamilton, Royal Canadian Artillery; Lieutenant-Colonel J.A. Dextraze, Commanding Officer of Les Fusiliers Mont-Royal; Lieutenant A. Gautier and Sergeant P.P. Leduc, both of Les Fusiliers Mont-Royal; Major D.W. Grant, The Toronto Scottish Regiment (M.G.). Foto Lieut. Dan Guravich / Library and Archives Canada / PA-146281

Lussier werd op 11 april officier in het Regiment des Fusiliers Mont-Royal, dat toen nog in Oost-Nederland actief was. Amper drie weken later werd René Lussier dodelijk getroffen tijdens de opmars richting de Noord-Duitse havenstad Bremen. Op 29 april sneuvelde hij.

Op die dag overlegden Lussiers commandant Lieutenant-Colonel J.A. Dextraze en Lieutenant A. Gautier en Sergeant P.P. Leduc van het Regiment Fusiliers de Mont-Royal in Munderloh met captain Hamilton van de Royal Canadian Artillery en major Grant van het Toronto Scottish Regiment over het verloop van de strijd en de voortzetting ervan. De oorlog zou nog tien dagen duren.

1010598
Het graf van René Lussier op de Canadese begraafplaats in Holten. Foto Jan Braakman

Lussier werd tijdelijk begraven bij Hatten in Duitsland. Op dezelfde tijdelijke begraafplaats werden ook sergeants Frank Lachlan Martin en  Lucien Belair, privates Raymond Bouley, Jean Paul Bourgeois, Ernest Dumas, Jean Octave Guimond en Paul Emile Marchand van hetzelfde regiment ter aarde besteld. Zij waren op dezelfde dag gesneuveld of een dag eerder (Frank Lachlan Martin). Later werden allen herbegraven op de Canadese begraafplaats in Holten: Lussier ligt in Plot 8, rij E, graf 12.

Bestel hier uw exemplaar van Verhalen van het Slagveld.

Een Amerikaan van Welshe afkomst in het Canadese leger

De hoofdstad van Overijssel was bevrijd. In de Zwolse binnenstad was het begin van het feestgedruis al een beetje op gang aan het komen. Maar de schermutselingen waren nog niet ten einde.

In Voorst, ten noorden van Zwolle, viel aan het begin van de avond op de 14e april 1945 een serie Duitse mortiergranaten. Het 1st Btn van het Canadian Scottish Regiment had er posities ingenomen in het zojuist bevrijde noordelijke deel van Zwolle. Private Thomas Llewellyn Thomas bleef roerloos liggen. Zijn helm was doorboord. Hij was dodelijk getroffen.

Een week na zijn dood schreef kapelaan R.L. Seaborn een brief aan Tom’s moeder. Seaborn vertelde wat er gebeurd was: “He was killed in action in the evening of April 14th on the northern outskirts of Zwolle in Holland. We had just occupied this area when the enemy dropped a number of mortar bombs on it: a fragment from one of them pierced Tommie’s helmet and caused his death.”

1st-grave-Tom-voorst
Het tijdelijk graf van Thomas Llewellyn Thomas in Zwolle (Voorst). Bron: Rachel Williams

Op de plaatselijke begraafplaats waren eerder al vier bemannings-leden van de Royal Air Force begraven. Naast hen werd een plek vrijgemaakt voor Tommie. Bij de begrafenis was een groot aantal Zwolse burgers aanwezig om hun respect te tonen voor de gevallen Canadese bevrijder.

acrobat
Tom en zijn tweelingbroer Bill. Bron Rachel Williams

Tom Thomas was een buitenbeentje in het Canadese leger. Hij was Amerikaan van geboorte. Op 26 augustus 1919 had hij samen met zijn tweelingbroer Bill het levenslicht gezien in Milton, Oregon. Zijn ouders waren beiden vanuit Wales geëmigreerd naar de Verenigde Staten. Ze bleven daar echter niet heel lang. In 1926, Tom moest nog zeven worden, verhuisde het boerengezin naar Penticton, British Columbia, Canada. Daar gaf vader Stephen zijn beroep als boer op en verkoos hij een carrière in het Canadese leger.

Tom Thomas had er al een lange carrière als militair op zitten. Op 27 april 1940 was hij in dienst gekomen. In juni 1942 werd hij verscheept naar Engeland, en hij was erbij toen geallieerde troepen op D-Day de kusten van Normandië bestormden. Op 3 juni was hij aan boord gegaan van een van de vele schepen die de soldaten aanvoerden naar Frankrijk, op 6 juni bestormde hij met zijn maten van het Canadian Scottish Regiment het Europese vasteland.

ThomasThomas
Tom Thomas (rond 1940). Bron: Rachel Williams

Tom had een grillige loopbaan in het leger. Hij begon als private en eindigde als private, maar ondertussen had hij wel de rang van lance corporal en acting sergeant met de bijbehorende soldij gehad. Hij kneep er echter een paar keer tussenuit zonder toestemming, hij weigerde een opdracht uit te voeren en hij raakte spullen kwijt. Het leverde hem reprimandes, berispingen, inhoudingen van soldij en drie dagen licht arrest op. En uiteindelijk de definitieve degradatie tot private.

Tom-Thomas-in-Wales-1944
Tom Thomas in Wales op familiebezoek, 1944 Bron: Rachel Williams

Hij kwam de strijd betrekkelijk ongeschonden door, op ernstige kneuzing van zijn dij en een verstuikte enkel tijdens de trainingen in Canada na. Met de gekneusde linker dij lag hij in juni 1940 twaalf dagen in het ziekenhuis, voor de gezwollen enkel werd hij twee dagen opgenomen. Daar tussendoor lag hij nog eens zes dagen in het ziekenhuis met een steenpuist op zijn rug en acht dagen toen hij in september 1940 door de griep geveld werd.

Eenmaal op het strijdtoneel in Noordwest-Europa bleef hij ongeschonden. Na een half jaar kreeg hij even rust. Hij mocht negen dagen met verlof naar Engeland in februari 1945. Op 19 februari meldde hij zich weer bij zijn regiment. Hij begon eind maart aan de laatste militaire operatie die Duitsland op de knieën moest brengen. De route eindigde voor Thomas definitief in Zwolle.

Thomas Llewellyn Thomas uit Penticton, BC, werd in juni 1946 herbegraven op de Canadese Begraafplaats in Holten: Plot 9, rij H, graf 16. Bron: findagrave.com

De laatste melding op zijn persoonlijke kaart: “SOS 1 CSR wef 14 Apr 45 Killed in Action.” In gewoon Nederlands: Thomas maakt geen deel meer uit (SOS= struck off strength) van het 1e bataljon Canadian Scottish Regiment (1 CSR) sinds (wef=with effect from) 14 april 1945, hij was tijdens de strijd gedood.

Bestel hier uw exemplaar van Verhalen van het Slagveld.

© 2016 Jan Braakman met dank aan Rachel Williams.

Jean Baptiste Turcotte droeg de foto van een onbekende vrouw bij zich

turcotte
De onbekende vrouw van wie de foto in de nalatenschap van Turcotte werd gevonden. Bron Bron: Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 27232

Jean Baptiste Turcotte had geen vriendin toen hij in maart 1944 het Canadese leger inging. Maar toen hij ruim een jaar later sneuvelde lag er bij zijn persoonlijke bezittingen een fotootje van een jonge vrouw in militaire kleding.

Het was een bijzondere foto, niet zozeer vanwege de vrouw die er op stond, maar vanwege het feit dat het plaatje van de vrouw was afgesneden of geknipt van een als ansichtkaart gedrukte foto. De foto was verweerd en beschadigd. De vrouw staat vriendelijk lachend te poseren op de foto, een rond gezicht, golvend donkerblond haar. Zij stond voor een houten gebouw, mogelijk een militaire barak. Waarschijnlijk in Engeland, gezien een deel van een aantekening die nog zichtbaar is op de achterzijde. De persoon naast haar is zorgvuldig van het beeld geknipt of gesneden.

44485_83024005507_0676-00150
Voorzijde foto. Bron Bron: Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 27232

44485_83024005507_0676-00151
Achterzijde foto. Bron Bron: Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 27232

Wie de vrouw op de foto was, is tot op heden een raadsel. En waarom de negentienjarige Jean Turcotte de foto bij zich had toen hij op 5 april 1945 in Laren (Gld) sneuvelde, zal mogelijk altijd een vraag blijven.

Jean Turcotte was op 28 juni 1925 geboren in Regina (Saskatchewan, Canada) als negende kind in een gezin met twaalf kinderen. Hij woonde net als de meeste van zijn broers en zussen in de provincie Quebec, in de omgeving van Montreal. Zijn vader was weliswaar theologisch geschoold, maar werkte tot zijn dood in 1937 vooral als boer en als handelaar. Na het overlijden van zijn echtgenoot (1934) had hij nog weinig omgekeken naar zijn kinderen. Jean kreeg onderdak bij zijn zus.

Twee van Jeans broers waren ook in het leger, van wie één in Europa vocht in het regiment Fusiliers Mont Royal.

Jean werkte als jongen van vijftien al in de mijnen. De stap naar het leger was zijn mogelijkheid aan die zware arbeid te ontkomen.

Bij zijn eerste beoordeling na de aanmelding in het leger, schreef luitenant R. Chalifour dat Jean een energiek gezonde jonge vent was, met goede manieren, joviaal met een open blik en vol zelfvertrouwen. Enige minpuntje, zijn verschijning was niet al te netjes.

Jean werd beschreven als gevoelig, onbezorgd, maar zonder ambitie en met weinig idee over de toekomst. “He is light of character, and never has been interested in learning any trade. He appears nevertheless honest and sober”, oordeelde Chalifour.

In het leger bleek hij een snelle leerling. Hij volgde met succes de chauffeursopleiding. Hij had de kwaliteiten om de leiding te nemen. Toch had hij tegenslag. Hij raakte gewond aan een van zijn benen en moest daarvoor naar het ziekenhuis. Later had hij rugklachten en last van zijn longen. De fysieke ongemakken weerhielden hem en zijn meerderen er echter niet van om Jean geschikt te achten voor de strijd in Europa.

Op 14 oktober werd hij verscheept naar Engeland. Op 2 januari 1945 werd hij naar het strijdtoneel in Noordwest-Europa gebracht, waar hij was ingedeeld bij het regiment van de Black Watch (Royal Highland Regiment of Canada). 

Vanaf begin april maakte Turcotte de opmars mee door Oost-Nederland. Via Terborg, Doetinchem, Hummelo trok zijn regiment op naar het Twentekanaal bij Almen, waar ze op 3 april overstaken. De 4e brigade had daar al een bruggenhoofd gevormd.

De taak van de Black Watch was om samen met het Regiment de Maisonneuve en de Calgary Highlanders het bruggenhoofd uit te breiden in noordoostelijke richting en het dorp Laren (Gld) te veroveren. De oversteek van het kanaal was beangstigend, vanwege onophoudelijk vijandelijk vuur. Maar de Black Watch leden er geen verliezen.

Schermafbeelding 2016-07-28 om 12.32.40
De bevrijding van Laren in kaart. Bron: REPORT NO. 32, HISTORICAL SECTION (G.S.) ARMY HEADQUARTERS, THE CONCLUDING PHASE OF OPERATIONS BY THE FIRST CDN ARMY

Dat was een dag later anders, toen Laren (Gld) moest worden genomen.

Het plan was dat de Black Watch samen met het tankregiment Fort Garry Horse vanuit het westen (vanaf de richting Zutphen) het dorp zouden benaderen. Het Franstalige Regiment de Maisonneuve zou het dorp aan de noordzijde afsnijden, terwijl de Calgary Highlanders aan de zuidkant langs het Twentekanaal dekking zouden geven. Op die manier zou de Black Watch een ferme basis hebben om het dorp aan te vallen.

De Black Watch en de tanks van Fort Gary Horse waren nog maar nauwelijks begonnen met de opmars, of ze kwamen onder zwaar anti-tankgeschut. Het vuur kwam van een plek, die al door het Regiment de Maisonneuve zou zijn ingenomen en vanuit het dorp zelf. De mannen die op en achter de tanks zaten, moesten dekking zoeken in de sloot. De Black Watch leden zware verliezen en een van de tanks werd uitgeschakeld.

Waarschijnlijk heeft Jean Turcotte bij die actie het leven verloren. De weerstand van de Duitse troepen was te sterk. Het oorspronkelijke veroveringsplan werd afgeblazen. Eerst moest de weerstand van de Duitsers worden gebroken, met zware artilleriebeschietingen op het dorp. Die actie was succesvol. Zonder al te veel moeilijkheden konden de Black Watch alsnog het dorp innemen en om vier uur ’s middags had het Canadese leger de controle.

Jean Baptiste Turcotte werd na de strijd tijdelijk begraven in een boomgaard langs de Zutphenseweg in Laren (Gld), samen met zijn maten Michael Peter Brown, Frederick Taylor Forbes, Gordon Hume Hand, Gerald Paul MacKenzie, Howard Hector Muirhead, Chesley Edwin Nightingale, Ralph Piercey, James George Todd en Leslie Williams. Later kreeg hij een definitieve rustplaats op de Canadese begraafplaats in Holten: plot 1, rij E, graf 15.

De foto van de onbekende vrouw bleef in zijn dossier achter.

Bestel hier uw exemplaar van Verhalen van het slagveld.

Bron: Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 27232

©2016 Jan Braakman

Arthur was gesneuveld, maar zijn moeder geloofde het niet

44485_83024005550_0233-00136
“We weten dat hij niet dood is”, schreef Gisèle Jean. Bron: Canada, WWII Service Files of War Dead, 1939-1947

Negen jaar nadat Arthur Lessard was gesneuveld, twijfelde zijn familie nog aan zijn dood.

Joseph Arthur Marcel Lessard was geboren op 27 oktober 1922 in het Canadese Montreal als jongste in een gezin van vier. Toen hij eind 1942 zijn keuring deed voor het leger, werd hij beoordeeld als een slimme jongeman in goede gezondheid met de juiste militaire houding. Hij was, zo beoordeelde de dienstdoende sergeant, meer dan gemiddeld intelligent. Hij hield van ijshockey en honkbal.

Arthur Lessard was op zijn zestiende van school gegaan. Toen hij zeventien was kreeg hij zijn eerste baantje bij een textielfabriek, waar hij twee jaar werkte. Daarna werkte hij een jaar bij de Canadese spoorwegen (Canadian Pacific Railway).

Lessard was een goed soldaat, al had hij een paar kleine akkefietjes. Hij werd een keer bestraft omdat hij een order niet had opgevolgd en hij was eens afwezig zonder verlof. Desalniettemin werd hij geschikt bevonden om als infanterist te worden ingezet bij de strijd tegen de Nazi’s.

Op 27 mei 1944 werd hij verscheept naar Engeland. Twee maanden later, ingedeeld bij het Franstalige  Fusiliers de Mont-Royal, kwam hij in Frankrijk terecht. In augustus 1944 raakte hij vermist tijdens gevechten. Drie dagen na de vermissing dook hij ongedeerd weer op bij zijn regiment. Zijn moeder kreeg een telegram dat hij vermist was. Maar ze kreeg nooit bericht dat hij weer terecht was.

Tot in april 1945. Toen kwam er bericht van het sneuvelen van Arthur Lessard. Lessard was met vier van zijn maten van dezelfde eenheid omgekomen in gevechten met de Duitsers. Hij sneuvelde op de Beuseberg bij Holten en werd begraven in een tijdelijk graf (ter hoogte van wachtpost 9 langs de spoorlijn Zutphen-Hengelo) aan de Rossweg in Laren (Gld).

In het officiële legerbericht aan Lessards moeder stond dat hij was omgekomen op 7 april, ongeveer 8 mijl ten oosten van Zutphen in Nederland. Die datum was voor het gezin Lessard al zwaar beladen. Op 7 april 1936 was vader Lessard op 49-jarige leeftijd overleden. En nu, negen jaar later, was er bericht van het overlijden van de jongste telg van het gezin, nota bene op dezelfde datum.

Het bericht over de dood van Arthur liet het gezin in verwarring achter. Arthurs moeder kon of wilde het niet geloven. Ook al werden de persoonlijke spullen opgestuurd, ook al kwamen er berichten over de plek waar de jongeman tijdelijk was begraven, en ook al ontving ze een foto van het definitieve graf van Arthur op de Canadese begraafplaats in Holten.

Eind 1946 stuurde zij een brief aan het ministerie voor veteranenzaken: of ze geen opheldering kon krijgen over de dood van haar zoon. Het ministeriële antwoord – een maand later – was zakelijk en kort: Nee, helaas, er waren geen details over de omstandigheden van de dood van Arthur, anders dan dat hij door de vijand was gedood ongeveer 8 mijl ten oosten van Zutphen.

44485_83024005550_0233-00128
“Helaas, hebben we geen details over de omstandigheden van zijn dood.” Bron: Canada, WWII Service Files of War Dead, 1939-1947

In april 1951 meldde Gisèle Jean zich bij het minister. Zij was de verloofde van Arthur, schreef ze. Ook zij wilde meer informatie, ook omdat Arthurs moeder ziek was. Ze wist dat Arthur vermist was en dat hij daarna bij haar weten nooit meer was terug gemeld. “We weten dat hij niet dood is. Wilt u ons alstublieft laten weten waar hij in het ziekenhuis ligt, zodat we hem kunnen troosten en bemoedigen.”

Ambtenaar H.M. Jackson van het ministerie van veteranenzaken gaf haar in een brief uitsluitsel. Hij meldde dat Arthur op 25 augustus vermist was gemeld, maar dat hij drie dagen later ongedeerd terug was gekomen bij zijn eenheid. Jackson schreef verder dat Arthur echt gesneuveld was en dat zijn lichaam tijdelijk begraven was in de omgeving van de plek waar hij was omgekomen.

Op 18 januari 1954 klom Arthurs broer Aimé in de pen. Moeder was inmiddels overleden. Hij wilde toch graag weten hoe het zat met zijn broer. Hij had nooit geloofd dat zijn broer was gesneuveld. “Ik heb liever dat hij vast zit in de Kingston gevangenis, dan te weten dat hij dood is, dan had ik tenminste nog geringe hoop dat ik hem weer kon zien”, schreef Aimé. Hij had van een vriend, een luitenant in het leger, gehoord dat Arthur niet dood was. Hoe het precies zat, had de luitenant ook niet kunnen zeggen, omdat het een militair geheim zou zijn.

Ambtenaar Jackson schreef een uitvoerige brief aan Aimé Lessard, waarin hij voor een deel herhaalde wat hij ook al had geschreven aan Aimé’s moeder en aan Gisèle Jean.

Hij voegde daar aan toe dat er geen enkele twijfel was over het overlijden van Arthur. Verhalen dat hij nog in leven zou zijn, kwamen van horen zeggen en gingen niet vergezeld van enig bewijs. Daar kwam nog bij dat alle formaliteiten rond het overlijden van Arthur netjes met zijn moeder waren afgewikkeld.

De waarheid was hard. Misschien wel te hard om te aanvaarden.

Bestel hier uw exemplaar van Verhalen van het Slagveld.

© 2016 Jan Braakman

To Ralph, Love Lorraine

RalphSummer42
Ralph Piercey op bezoek bij familie in Ramseyville, Ontario, zomer 1942. Photo credit: Deb Piercey

Ralph Piercey, geboren 4 juli 1927, was de vijfde in een rij van dertien kinderen in het gezin van Jacob en Clara Piercey. Jacob was visser in de toen nog Britse kolonie New-Foundland. Nadat Jacob en Clara in 1920 trouwden, verhuisden ze naar Verdun, niet ver van Montreal (Quebec), waar Jacob timmerman werd – een vak dat hij ook al uitoefende toen hij nog visser was.

Later was hij werkzaam in de metaalindustrie. Jacob en Clara kregen vijftien kinderen, maar veel van de kinderen was een kort leven beschoren. De oudste zoon John, geboren in juni 1921, overleed binnen enkele dagen na zijn geboorte.

Zus Dorothy werd op 20 mei 1922 geboren. Broer Ken zag het levenslicht op 24 februari 1924. Ken had als kind een ongeluk gehad, waarbij zijn arm gekwetst raakte. Daar bleef hij zijn leven last van houden, mogelijk omdat een breuk niet goed gezet was. Die handicap zorgde er voor dat hij in het leger niet bij de actieve troepen werd ingedeeld, toen de Tweede Wereldoorlog zich aandiende. Hij diende als ondersteunend legerpersoneel in Canada.

Zus Marjory werd geboren op 20 mei 1925. De twee zussen die drie jaar verschilden in leeftijd, vierden hun verjaardagen op dezelfde dag.

Ralph was geboren op 4 juli 1927. Hij werd net als zijn broers en zussen gedoopt in de Verdun United Church.

Na hem volgend nog een doodgeboren jongetje (augustus 1929), zijn broer Bill (1932), zijn zus Ethel Bernice (1935), zijn broer Allen Stanley (11 september 1939), zijn broer Brian (1942), zijn broer Donald Bradley (1944), die op éénjarige leeftijd overleed. Zus Rosemary werd geboren op 25 maart 1946. Zij had ernstige hartproblemen, waaraan ze vlak na haar geboorte overleed.

De Tweede Wereldoorlog had zijn aanvang genomen, toen Ralph nog naar school ging. Toen Ralph 16 werd, was het tijd om werk te zoeken. Hoewel zijn vader een baan als timmerman had en zijn moeder met een scherpzinnige financiële discipline de touwtjes aan elkaar knoopte, konden de Pierceys het zich niet veroorloven de kinderen verder te laten leren op de High School. Ralph moest gaan werken.

Ralphge16a
Ralph Piercey. Photo credit: Deb Piercey

Maar gewoon gaan werken, was voor Ralph niet genoeg. Hoewel hij nog jong was, voelde hij een zekere verantwoordelijkheid naar de grote familie waaruit hij voortkwam en waar de geldzorgen van alle dag waren. Ralph was onder de indruk van wat er ‘overseas‘ gebeurde en een zekere hang naar avontuur was hem als tiener klaarblijkelijk niet vreemd. Hij besloot zich te melden bij de Royal Canadian Air Force. Daarvoor moest hij liegen over zijn leeftijd. Hij was niet de enige die dat deed, ook een vriend van hem slaagde er op dezelfde manier aansluiting te vinden bij het leger.

Ze werden in de rangen opgenomen en niemand vroeg ooit nog naar hun leeftijd. Na een paar maanden, toen hij me zijn vrienden op verlof was, gedroeg hij zich onvoorzichtig of onverantwoord. Dat was ernstig genoeg voor de Canadese luchtmacht om hem te ontslaan. Maar Ralph liet het er niet bij zitten. Hij meldde zich opnieuw aan en werd alsnog opgenomen in de gelederen van de Black Watch (Royal Highland Regiment of Canada).

RalphAge17
De zeventienjarige Ralph Piercey, rustend, na zijn basisopleiding. Photo credit: Deb Piercey

Hij deed zijn basis-opleiding in oktober 1944. Na de opleiding kwam hij nog een keer terug. Zijn kleine broertje Alan kon zich die gelegenheid ver na de oorlog nog levendig herinneren. Ralph bracht voor alle broers en zussen een ‘nickel‘ mee, waarvoor ze ieder een eigen zak chips konden kopen.

 

 

LorraineAug9
To Ralph, Love Lorraine; Photo credit: Deb Piercey

Ralph had vaste verkering, met Lorraine. Hij droeg de foto van haar altijd bij zich, ook toen hij aan het eind van het jaar naar Europa werd verscheept. De kerst bracht Ralph door in België. Hij stuurde een kaart met de tekst “Love Ralph XXOO Belgium Christmas 1944”.

Het was het laatste bewaard gebleven bericht aan zijn ouders en broers en zussen. Toen de oorlog officieel ten einde was, begin mei 1945, waren Ralphs ouders opgelucht. Hun zoon was nu veilig, veronderstelden ze.

Ze waren nog onwetend van wat Ralph op 5 april 1945 in Laren was overkomen. Daar kwam hij bij zware gevechten om. Hij werd tijdelijk begraven in het dorp. In januari 1946 kreeg hij zijn definitieve rustplaats op de Canadese Begraafplaats in Holten, op plot 2, rij E grafnummer 5.

De tijdelijke begraafplaats van Ralph Piercey in Laren (Gld)

Het bericht dat hij was gesneuveld kwam hard aan bij Ralphs ouders. Vooral zijn moeder had het er moeilijk mee. Een van Ralphs vrienden kwam later op bezoek. Hij bracht Ralphs persoonlijke spullen mee, inclusief een foto van Lorraine, met op de achterkant geschreven: “To Ralph, Love Lorraine, Aug. 9, 1944.”

Bestel hier uw exemplaar van Verhalen van het Slagveld.

© 2016 Jan Braakman

Omroep Gelderland heeft in 2020 een filmische compilatie gemaakt van bovenstaand verhaal:

 

Bron: Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24

Met dank aan Deb Piercey.

 

Frank Sekulich wilde paratroeper worden

Frank Sekulich,  Bron: Bev George, Davidson, Saskatchewan

Frank Sekulich wilde graag paratroeper worden. Toen hij zich eind maart 1943 meldde bij het Canadese leger, liet hij meteen weten dat daar zijn hart lag.

Degenen die hem in het leger moesten beoordelen hadden zo hun twijfels. Was hij wel gezond genoeg? Beschikte hij wel over de vereiste mentale weerstand?

Frank wist het wel. Hij had de hoogste torens beklommen – geen last van hoogtevrees. Dus waarom zou hij niet uit een vliegtuig kunnen springen?

Een goedgebouwde potige jonge vent

Frank Sekulich was volgens de gegevens uit zijn legerdossier de zevende in een gezin met elf kinderen in Kenaston, in de Canadese provincie Saskatchewan. Zijn ouders hadden een boerderij, maar toen Frank het leger inging, was zijn vader er al mee gestopt. Twee van zijn zeven broers werkten op de boerderij, twee, Rocky en Jack, dienden bij de Military Police in het Canadese leger. Twee broers waren getrouwd en werkten op een boerderij. Twee van zijn broers werkten in de mijnen.

Een van zijn drie zussen was getrouwd.

Bron: Canada, WWII Service Files of War Dead, 1939-1947

Zijn ouders waren Kroaat van geboorte. Ze waren in de jaren twintig van de twintigste eeuw tot Canadees genaturaliseerd. Thuis werd de moedertaal nog wel gesproken. Vandaar dat Frank naast Engels ook Kroatisch sprak – hij kon het niet lezen of schrijven.

“Een goedgebouwde potige jonge vent, een positieve persoonlijkheid”, oordeelde Captain A. McKie over Frank. Frank had zwart haar, bruine ogen, was 1,74 lang en woog 68 kilo. Op zijn vijftiende was hij gestopt met school om te gaan werken op de boerderij. Dat had hij bijna tien jaar gedaan – vooral het werk met paarden sprak hem aan.

Omdat hij wat longproblemen had gehad op jongere leeftijd, achtten de legerartsen hem niet geschikt als paratroeper. Mentaal was hij daarvoor sterk genoeg, en aan motivatie ontbrak het ook niet, aldus de legerpsychiater. “Het is het proberen waard”, oordeelde de psychiater.

Uiteindelijk ging Franks wens niet in vervulling. Hij werd ingedeeld bij het Regina Rifles Regiment, dat in de Tweede Wereldoorlog de bijnaam The Johns kreeg, omdat er zoveel boerenjongens met de voornaam John inzaten. Hij volgde de chauffeursopleiding en werd op 30 augustus 1944 verscheept naar Engeland. Een week daarvoor had hij twee dagen soldij moeten inleveren, omdat hij twee dagen zonder verlof afwezig was geweest. In plaats van vier dagen verlof, gunde hij zichzelf er zes.

Op 30 september werd hij in Frankrijk aan land gebracht, waar hij in het strijdgewoel belandde. In februari 1945 trok Frank met zijn maten bij Kalkar in Duitsland ten strijde. Zijn compagnie stuitte op zware tegenstand. Frank raakte gewond aan zijn rechterdij. Nadat hij was hersteld voegde hij zich weer bij zijn maten.

Beschoten door vijandelijk mortiervuur

Begin april stak hij bij het Gelderse Almen het Twentekanaal over. Zijn regiment ging in noordelijke en westelijke richting. Het regiment werd met vijandelijke mortieren beschoten onder andere vanaf de Zessprong bij Joppe, “Out of range of our arty”, werd genoteerd in het Intelligence Log van het regiment.

Of Frank door het vijandelijk mortiervuur werd geraakt, of door iets anders, laten de annalen aan de verbeelding over. Feit is dat Frank dodelijk werd getroffen op de 5e april 1945. Precies twee jaar nadat hij zich voor het leger aanmeldde.

Een dag later, op 6 april, werd hij begraven, bij een boerderij aan de weg van Almen naar Laren (Zutphenseweg) tussen de verwoeste Ehzerbrug over het Twentekanaal en het station.

Bron: https://nl.batchgeo.com/map/Tijdelijk
Franks tijdelijke begraafplaats.

Later is hij herbegraven op de Canadese Begraafplaats in Holten. Hij ligt in plot II, rij E, grafnummer 6.

Bestel hier uw exemplaar van mijn nieuwe boek Holtense Canadezen.

© 2016 Jan Braakman

Twee broers Forbes

Fred Forbes. Source: Larry Forbes

Door Jan Braakman

Emily Taylor was niet voor het geluk geboren. Ze was moeder van vijf kinderen, misschien wel zes – daarover zijn de archieven niet helemaal duidelijk. Na de Tweede Wereldoorlog was haar gezin gedecimeerd. Haar man was weggelopen,  twee zoons waren gesneuveld in het leger, een zoon en een dochter leefden nog en van twee andere kinderen is het lot tot op heden onzeker.

Emily Taylor trouwde in september 1910 op 21-jarige leeftijd met de drie jaar oudere William Gray Forbes. William en Emily kregen vijf kinderen, misschien wel zes.

Er zijn aanwijzingen dat Emily al een dochtertje van een paar maanden had, voordat ze met William in het huwelijk trad.  Na hun huwelijk kregen ze zeker nog drie zoons (Arthur, William en Fred) en een dochter (Dorothy) – volgens één bron was er nog een vierde zoontje (James), dat op jonge leeftijd in 1916 overleed.

Het huwelijk van Emily met William hield twintig jaar stand. Maar in 1930 verliet William haar en zij bleef achter met de toen 19-jarige Arthur, zijn twee jaar jongere broer Fred, de 14-jarige William en de 11-jarige dochter Dorothy.

Arthur ging meer en meer de rol van zijn vader vervullen in het gezin. Zijn moeder was weliswaar geen weduwe, schreef Arthur, maar was wel financieel afhankelijk van hem – ook toen Arthur het leger in ging.

Arthur  George Forbes was in maart 1941 in dienst gekomen bij het Canadese leger. Hij had daarvoor in de kolenmijnen in Alberta gewerkt, net als zijn broer Fred. In oktober 1941 werd hij al overgeplaatst naar het Verenigd Koninkrijk waar hij was ingedeeld bij de Canadese aan- en afvoertroepen (Royal Canadian Ordnance Corps).

Bron: Margaret Rose Gaunt
Bron: Margaret Rose Gaunt

Op 13 augustus 1943 – of het zo moest zijn:  vrijdag de dertiende – hielp Arthur bij het laden van tanks op treinwagons op het rangeerterrein bij het station Brandon.  Op een rustig moment zocht hij samen met zijn maat V. Zaborowski een plek om te plassen. Ze gingen tussen twee vrachtwagons staan die ongeveer twee meter uit elkaar stonden. Opeens ging een van de wagons rijden.  Zaborowski kon zich in veiligheid brengen. Arthur Forbes was minder fortuinlijk. Hij raakte bekneld tussen de buffers van twee wagons.

Hij was nog bij kennis toen hij  naar het ziekenhuis werd gebracht, maar de dokters zagen al snel dat hij er zeer ernstig aan toe was. Hij had gebroken ribben, zijn long was doorboord, hij had interne bloedingen. Binnen vijf uur was Arthur overleden. “Deceased. Accidentally injured while on duty”, werd in zijn dossier genoteerd.

De dood van Arthur werd grondig onderzocht. Uiteindelijk kwamen de legerautoriteiten tot de slotsom dat het een ongeluk betrof en dat niemand echt iets te verwijten viel.

Emily Forbes kreeg als enige erfgenaam een uitkering van ongeveer 490 dollar.

Of de dood van zijn broer een rol speelde bij de beslissing van Fred Forbes om het leger in te gaan vertellen de archieven niet. Wel gaf Fred aan dat hij dezelfde weg op wilde als zijn overleden broer.

Fred Forbes, geboren op 27 juli 1913, was al meer dan zeven jaar getrouwd met Rita Corbitt toen hij in maart 1944 tekende voor het leger. Rita en Fred hadden drie kinderen, drie jongens. Kenneth was de oudste – geboren in 1937, de tweeling Larry en Barry vier jaar jonger.

Hoewel Fred zijn eigen gezin moest onderhouden, droeg hij net als zijn broer ook financieel bij aan het huishouden van zijn moeder met een maandelijkse bijdrage. Fred werd al snel naar Engeland verscheept en in september ging hij als gewoon soldaat bij de Black Watch, het Royal Highland Regiment of Canada naar het front in West-Europa.

Hij moest hard vechten toen zijn regiment samen met het Regiment de Maisonneuve en de Calgary Highlanders via de Sloedam een doorbraak naar Walcheren probeerde te forceren. Het was een zware strijd ten koste van veel gewonden en doden. Alleen bij de Black Watch werden aan het eind van de dag 85 gewonden en doden geteld. Fred had verwondingen aan zijn voet opgelopen. In legertermen was hij licht gewond.

Bron: Canada, WWII Service Files of War Dead, 1939-1947

Na een maand kon hij terugkeren bij zijn regiment. In april 1945 raakte hij opnieuw betrokken bij zware gevechten, nu bij Laren (Gld). Opnieuw moesten de Black Watch en de Maisonneuves het zwaar ontgelden. Fred werd geraakt, dodelijk getroffen. Killed in action, vermeldt zijn dossier. Zijn drie kinderen zouden hem nooit meer zien. Zijn moeder moest een tweede volwassen zoon missen.

Misschien kwam het nog goed tussen moeder Emily en vader William. Zij liggen zij aan zij op de begraafplaats op Drumheller Cemetery in Alberta. William overleed in 1963, Emily  in 1973.

Fred’s vrouw Rita vond jaren later een tweede liefde, waar ze nog lang het leven mee deelde. In 2007 overleed zij.

Fred werd de dag nadat hij gesneuveld was tijdelijk begraven in Laren (Gld). Later werd hij herbegraven op de Canadese Begraafplaats in Holten. Hij ligt in plot I, rij E, grafnummer 13.

Fred Forbes’ onderscheidingen. Bron: Larry Forbes

Zijn broer Arthur is begraven in Engeland, op de Canadese afdeling van de militaire begraafplaats in Brookwood. Hij ligt in plot 45, rij E, grafnummer 4.

Bestel hier uw exemplaar van Verhalen van het Slagveld.

© 2016 Jan Braakman

De vrouw in de boot – wie is zij?

Bron: Canada, WWII Service Files of War Dead, 1939-1947
Bron: Canada, WWII Service Files of War Dead, 1939-1947

Gordon Hume Hand had nog geen jaar gediend in het Canadese leger toen hij op 5 april 1945 in het Gelderse Laren aan zijn verwondingen bezweek. Hand had de overtocht vanuit Canada naar Engeland gemaakt in november 1944 en in februari werd hij verscheept naar het Europese vasteland om deel te nemen aan de strijd tegen Nazi-Duitsland. Hij was ingedeeld bij de Black Watch, het Royal Highland Regiment of Canada.

Toen hij was gesneuveld werden zijn spulletjes bij elkaar gezocht om op te sturen naar zijn nabestaanden. Hand liet een gouden ring na, een leren portemonnee, een sleutel, wat munten, een krantenknipsel, een dasspeld, een paar brieven, twee ingelijste foto’s en nog een paar losse kiekjes van een jonge vrouw.

De foto’s van de vrouw zitten nu, na zoveel jaren, nog steeds in zijn dossier. Waarschijnlijk gaat het om een vrouw van wie zijn familie ook niet wist wie het was.

Toen Gordon Hand het leger inging maakte hij niet de indruk een rokkenjager te zijn. Op luitenant Gaston Fateux maakte Gorden een wat verwijfde indruk. “Hand is een slimme jongeman, van gemiddelde lengte”, schreef Fateux na de eerste kennismaking. “Zijn manieren zijn een beetje verwijfd. Hij is beleefd en bereidwillig, hij is vrijgezel en de vijfde in een gezin met zes kinderen Hij heeft geen klachten.”

Of Gordon de vijfde of de vierde was in het gezin, was een beetje moeilijk te bepalen. Hij was een van een tweeling.  Hij werd in het Sherbrooke Ziekenhuis geboren, samen met zijn broer John Windsor.

Toen hij in mei 1944 het leger inging had hij een groep vrienden, maar hij ging met niemand intiem om, vertelde hij. Verkering had hij niet, en ook niet gehad. Hij hield niet van sport, niet om het te doen en ook niet om te kijken. Al zou hij nooit nee zeggen, als hem gevraagd werd mee te doen. Maar liever ging hij dansen of luisteren naar populaire muziek, of lezen.

Toen Gordon overleed had hij een paar kiekjes bij zich van een jonge vrouw. Ze had donker golvend haar en zag er volwassen uit. Een van de snapshots van haar toont de vrouw zittend in een bootje op een meer of een brede rivier – waarschijnlijk in Canada. Het is nog fris, de bomen zijn niet in het blad en de vrouw draagt een nette overjas over haar lichte jurk met een kanten kraag.

Achterop de foto staat een aanwijzing: Photo Club – Magog Que. Zou Hand met deze vrouw een boottochtje hebben gemaakt op Lake Magog, bij de plaats Magog in de Canadese provincie Quebec? Was zij de vrouw aan wie hij zijn hart had verpand? Magog was de plaats waar vader Urban Archibald Hand en moeder Kathleen Mary Josephine Dickson elkaar het jawoord hadden gegeven.

Wie de vrouw is vertelt het dossier niet. Was zij een van de vele ongenoemde ongetrouwde weduwen die hun geliefde niet zagen terugkomen?

Hand was 18 toen hij het leger inging. Hij was nog geen 20 toen hij op 5 april sneuvelde in Laren. Daar kreeg hij een tijdelijk graf. Later werd zijn stoffelijk overschot overgebracht naar een definitieve rustplaats op de Canadese Begraafplaats in Holten: plot I, rij E grafnummer 16.

Bestel hier uw exemplaar van Verhalen van het Slagveld.

© 2016 Jan Braakman

 

Vier casualties op 1 april 1945

Bake

De Britse militairen Ernest Frederick William Bake, William John Harrison en Edward Charles Nicholas  maakten deel uit van het 4th Somerset Light Infantry Regiment dat op 1 april 1945 in alle vroegte in Ruurlo arriveerde bij het kasteel.

Het regiment was in de veronderstelling dat Huize Ruurlo dienst deed als ziekenhuis – vanwege een Rode-Kruisvlag. Maar onverhoeds werd hun voertuig beschoten.  Bake en Nicholas lieten daarbij waarschijnlijk direct het leven. Harrison was zwaar gewond.

De twee gesneuvelde militairen kregen een voorlopige rustplaats in Ruurlo, vlakbij het kasteel.  De later aan zijn verwondingen bezweken Harrison werd begraven bij De Dennemaat in Ruurlo (“corner of field by farmhouse”, vermeldt het graves concentration report form). 

Een dag later,  2 april 1945, kwam ook de Canadese trooper Clarence Lorensen van het South Alberta Regiment om. Ook zijn stoffelijk overschot werd bijgezet op de tijdelijke begraafplaats bij Kasteel Ruurlo.

Vlakbij hen lag de al in 1944 omgekomen Brit John Smith van het Parachute Regiment.  Hij verongelukte op 18 september 1944. De Britten Smith, Bake en Nicholas liggen nu gebroederlijk naast elkaar in dezelfde rij op de Canadese Begraafplaats in Holten. Plot IV, rij B, nummers 3, 4 en 5.

Lance Serjeant Bake was als wees opgegroeid. Zijn vader sneuvelde tijdens de Eerste Wereldoorlog.  Vader Bake ligt begraven in Ieper (zie foto boven).

Lorensen ligt evenals de drie Britten in Holten begraven. Hij ligt in plot 10, rij H, nummer 5.  Harrison is begraven op Jonkerbos War Cemetery in Nijmegen, plot 14, rij E, nummer 1.

Bestel hier uw exemplaar van Verhalen van het Slagveld.

©2016 Jan Braakman

Duitser die tegen de Duitsers vocht

Bron: Ancestry.ca
Bron: Ancestry.ca

Robert Halbgewachs was Duitser van geboorte, maar hij vocht tegen de Duitse overheersing en moest dat met zijn leven bekopen in Nederland.

Robert Halbgewachs Bron: Informatiecentrum Canadese Begraafplaats, Holten

Halbgewachs ligt begraven op de Canadese begraafplaats in Holten.  Halbgewachs maakte deel uit van het Lincoln and Welland Regiment.  Hij sneuvelde op 3 april 1945 bij Delden (Overijssel). Een dag later zou hij jarig geweest zijn. Hij was geboren op 4 april 1923.

In Delden werd hij tijdelijk begraven.  Later werd hij herbegraven in Holten.

De ouders van Robert Halbgewachs ouders emigreerden in de jaren ’20 naar Canada, nadat ze eerst in Duitsland waren getrouwd.  Zijn vader Gottlob Halbgewachs arriveerde op 28 maart 1924 in Canada met het passagiersschip Montrose.  Gottlob Halbgewachs was boer geweest in Buoch, een plaatsje in Württemberg.  Gottlob wilde zijn geluk beproeven in Canada. Een vriend van hem was hem voorgegaan: Ferdinand Unger, die in Saskatchewan verbleef. Op zijn ‘Declaration of Passenger to Canada’ (zie foto hierboven) schreef Gottlob dat het zijn bedoeling was om als boer op een boerderij te werken, maar dat hij niet van plan was in Canada te blijven.

Dat liep anders. 

Een jaar later (op 12 april 1925) kwam ook zijn vrouw en zoon Robert naar Canada, met het zelfde schip.  Emma meldde dat zij naar haar man ging, die inmiddels in Kingsville in Ontario woonde. Gottlob werd herenigd met zijn vrouw en zoon Robert.  Het gezin breidde zich uit.  Gottlob en Emma kregen nog zeven kinderen: John, David, Mary, Dorothy, Hanna en Freida. Dochtertje Elsie kwam als baby te overlijden. Vader Gottlob ging zich Carl noemen. Ze bouwden een bestaan op in Cottam, Essex County, Ontario. Gottlob (Carl) werkte als boerenknecht. Robert leek dezelfde weg op te gaan, al had hij ook veel interesse in auto’s. Toen hij het leger in ging zei hij dat het zijn hobby was auto’s te repareren.

In 1937 kreeg Robert een ongeluk met een auto, waarbij hij schedelletsel opliep. Daar had hij geen hinder meer van toen hij zich zes jaar later meldde voor de dienst. 

In 1936 waren vader en moeder Halbgewachs genaturaliseerd. Toch was de Duitse komaf van Robert nog wel een punt van aandacht, toen hij in het leger was.  In 1943 werd Robert beoordeeld op de vraag of zijn gedrag wel goed was.  De beoordelend luitenant  J.H. Erwin meldde dat  “there is no reason to think his attitude is not British.  He likes soldiering, especially Recce Training.” Zijn commandant noemde hem een “well liked and good soldier”.

Robert  werd op 14 oktober 1944 vanuit Canada verscheept naar Groot Brittannië.  Na een korte periode van acclimatiseren en trainingen, mocht hij op 5 januari 1945 werkelijk deelnemen aan de bevrijding van West-Europa. Hij was chauffeur  en monteur bij het Lincoln and Welland regiment. Dat duurde tot 3 april, toen hij sneuvelde bij de oversteek van het Twentekanaal in Delden. Robert Halbgewachs ligt in Holten in plot IX,  rij G nummer 6.

Bestel hier uw exemplaar van Verhalen van het Slagveld.

© 2016 Jan Braakman

Harrie Hekelaar kwam een beetje thuis

Harrie Hekelaar. Bron: Informatiecentrum Canadese Begraafplaats

Harrie Hekelaar was een van de vele boerenjongens die in de Tweede Wereldoorlog als soldaat geld ging verdienen. Het waren zware tijden op het Canadese platteland. Het leger had mensen nodig en betaalde. Harrie besloot op 11 oktober 1941 te tekenen voor het Canadese leger.

Zijn vader was in 1914 vanuit Nederland naar Canada geëmigreerd. Wim Hekelaar vestigde zich in de Canadese provincie Saskatchewan, in het plaatsje Meskanaw. Daar trouwde hij in 1916 met Minnie van Dort, ook van Nederlandse komaf. Minnie en Wim kregen vier kinderen: John, Harrie, Susanne en Annie.

Harrie, de tweede zoon, werd geboren op 13 februari 1919. Hij diende zich eind 1941 aan bij het leger. Begin maart 1942 werd hij in Engeland gestationeerd, waar hij de parachutistenopleiding kreeg. Uiteindelijk werd hij ingedeeld bij de paratroepen, het 1e Canadese Para Bataljon.

Harrie ontmoette begin 1943 een aardig meisje, de 22-jarige Frances Tanfield. Na drieënhalve maand vroeg Harrie toestemming te trouwen met Frances, bij de legerleiding. Die had na enig beraad geen bezwaar en zo werden Frances en Harrie in juli 1943 in de echt verbonden.

Hij zat in het leger, zij woonde bij haar moeder. Toen in 1944 de geallieerden landden op de kust in Normandië, hoefde Harrie niet mee. Hij bleef in het Verenigd Koninkrijk zijn oefeningen doen. Eind maart 1945 werd de finale doorbraak geforceerd met de sprong over de Rijn (operatie Varsity). Dat was het moment voor Harrie om in actie te komen. Amper een week was hij op het Europese vasteland toen hij samen met zijn maten werd gedropt boven Duits gebied. De strijd werd Harrie fataal. Hij sneuvelde op 4 april 1945.

Zijn stoffelijke resten werden bijgezet op een tijdelijke begraafplaats in Bissendorf (Duitsland), vlakbij de katholieke kerk. 

Toen zijn vrouw bericht kreeg van de dood van haar man, stuurde ze een brief naar de Canadese autoriteiten. “Ik hoop dat het niet te veel gevraagd is”, schreef ze, “maar kan mijn man niet in Nederland begraven worden, omdat zijn moeder en zijn vader daar allebei vandaan komen?”

Ondertussen vertrok Frances naar haar schoonfamilie in Saskatchewan. Ze kreeg nog het welgemeende advies om daarvan af te zien, omdat het dorpje Meskanaw in Saskatchewan nog behoorlijk primitief en zeer afgelegen was. Frances ging en ze leek het ook goed te hebben. Maar na twee jaar ging ze toch terug naar Engeland, waar ze trouwde met Raymond Colbourne. Ze overleed in 1976 op 56-jarige leeftijd.

Haar man is, zoals ze graag wilde, herbegraven in Nederland, toch een heel klein beetje thuis. Hij ligt op de Canadese begraafplaats in Holten, plot 12, rij H, nummer 4.

Bestel hier uw exemplaar van Verhalen van het Slagveld.

© 2016 Jan Braakman

Drie broers Pilon, twee gesneuveld

Bron: Service Files of the Second World War - War dead, 1939-1947, Library and Archives Canada Ottawa
Bron: Service Files of the Second World War – War dead, 1939-1947, Library and Archives Canada Ottawa

Armanda Pilon moet veel verdriet gehad hebben. Haar man verloor ze nog voor haar vijftigste, in augustus 1936. En toen het oorlog werd in 1940 gingen haar drie zoons het leger in: Philippe, Jean Paul en Gerard.

Toen de oorlog voorbij was keerde alleen Jean Paul terug. Philippe en Gerard hadden het leven gelaten.

Philippe was gunner bij de Royal Canadian Artillery, 72nd battery. Samen met zijn broer maakte Gerard maakte hij de overtocht van Canada naar Groot-Brittannië in september 1943. Philippe was het leger ingegaan in november 1941. Een jaar later had hij er schoon genoeg van en nam hij de biezen, met medeneming van een deel van zijn uitrusting. Hij stond te boek als deserteur. Na een maand keerde hij op zijn schreden terug en meldde hij zich bij de legerbasis.

Zijn ongeoorloofde afwezigheid bleef niet zonder gevolg. De Court of Inquiry bestrafte hem met 40 dagen ‘zwaar’ en een boete. Net voor kerst 1942 kwam hij vrij uit detentie, hij had toen 30 dagen van zijn straf uitgezeten.

Zijn broer Gerard maakte het niet zo bont, al moest ook hij een keer op de blaren zitten omdat hij een paar dagen was weggebleven zonder toestemming. Gerard en Philippe gingen gelijktijdig naar Frankrijk, beiden op 5 juli 1944. Philippe als gunner, Gerard zat hij de 18th Canadian Field Ambulance. Daar kwamen ze beiden in zware gevechten terecht. Op 8 augustus 1944 kreeg Philippe een hevige aanval van de Duitsers te verduren als gevolg waarvan hij overleed. Het Canadese leger stuurde moeder Armanda een telegram met het trieste nieuws. Philippe werd begraven op de Canadese militaire begraafplaats Bretteville-sur-Laize in Frankrijk, plot X, rij H, graf 12.

Gerard ging op 9 augustus gewond terug naar het Verenigd Koninkrijk waar hij herstelde. Na zijn herstel werd hij ingedeeld bij het Regiment de Hull, om enige tijd later te worden overgeplaatst naar het eveneens Franstalige Regiment de Maisonneuve.

Met de Maisonneuves stak hij begin april bij Almen het Twentekanaal over om te helpen bij de bevrijding van Laren. Gerard overleefde de onverwachts lastige gevechten bij Laren niet. Op 5 april sneuvelde hij. Hij kwam om toen de Duitsers plotseling begonnen te vuren, terwijl hij en zijn maten dachten dat de kust veilig was. Tegelijk met hem sneuvelde  Arman Gionet. Zijn verkoolde lichaam werd aangetroffen bij de afgebrande boerderij Klein Veldkamp in Laren. Een dag later werd hij bijgezet in een tijdelijk graf langs de weg op de hoek van de Scheggertdijk en de Oude Azinkdijk bij Almen. Gerard was de zesde in een rij van zeven graven. Hij lag tussen zijn maten, allemaal jongens van hetzelfde regiment, allemaal gesneuveld op 5 april 1945 bij Laren: Fernand Baril, Amede Letourneau, Edgar Ross, Wellie Bertrand, Roger Dufort  en Armand Gionet. Ze liggen nu gebroederlijk naast elkaar op de Canadese Begraafplaats in Holten in plot II, rij E. Gerard heeft grafnummer 15.

©2016 Jan Braakman