Smeekbrief aan minister hielp Gerard Jourdain niet

Door Jan Braakman

Als het aan de moeder van Gerard Jourdain had gelegen, was haar zoon nooit het leger in gegaan.

Gerard Jourdain. Bron: Huub van Sabben

Gerard Jourdain (geboren op 4 mei 1923) was de vierde van twaalf kinderen van Mary en Wilfrid Jourdain. Moeder Mary deed er alles aan om te voorkomen dat haar zoon Gerard naar het front in Europa zou worden gestuurd. Ze schreef een brief aan de minister van defensie om hem ervan te overtuigen dat het een verkeerd idee was om haar zoon naar Europa te zenden.

Zij claimde dat hij leed aan hemofilie. Mocht haar zoon ernstig gewond raken, dan zou hij binnen de kortste keren doodbloeden, betoogde zij. Ze schreef de brief aan minister Andrew McNaughton in november 1944. “Ik neem aan dat hij [zij bedoelt haar zoon Gerard] tot de 16.000 behoort die binnenkort naar overzee zullen vertrekken”. Dat was een foute beslissing van premier Mackenzie King, vond ze. De regering had immers beloofd dat er geen dienstplichtigen naar het front zouden worden gestuurd?

De moeder van Gerard Jourdain refereerde aan de politieke balanceer-act waar de Canadese regering zich voor gesteld stond.

De dienstplicht lag in de Tweede Wereldoorlog politiek zeer gevoelig in Canada. De opvattingen lagen verdeeld langs de scheidslijnen van de taal. De Franstalige Quebecois waren tegen dienstplicht, de Engelstalige rest voor. De Canadese regering vond in 1939 een compromis: er kwam een dienstplicht voor ‘home service’, dienstplicht in eigen land. Naar het West-Europese strijdtoneel gingen alleen soldaten die daarvoor tekenden. Pas in november 1944, toen duidelijk was dat het niet lukte om de verliezen op te vangen met vrijwilligers, besloot de Canadese regering om toch dienstplichtigen naar het front te sturen.

De moeder van Jourdain schreef aan de minister van defensie: “Een dergelijke beslissing van Premier King heeft ons enorm teleurgesteld! Ik liet mijn zoon in de gelederen blijven omdat ik vertrouwen had in de beloften van onze leiders (…). Ik vind het misdadig om mijn zoon naar het front te sturen.”

Daar kwam nog bij dat het met Gerards gezondheid niet goed zat, volgens haar. Gerard had inderdaad een geschiedenis van veel ziekenhuisopnamen, zo valt uit zijn dossier op te maken. Hij lag in het ziekenhuis vanwege griep, met mazelen, en met andere klachten. Mary Jourdain vroeg de minister om haar zoon ongeschikt te verklaren voor de dienst overzee. “Als u me dat plezier doet, ben ik u altijd dankbaar.” Ze stelde dat hij spontane bloedneuzen had en daarbij veel bloed verloor. “Dus concludeer ik dat hij nog steeds lijdt aan hemofilie.”

Dat was een conclusie die niet werd gedeeld door de medisch verantwoordelijken in het leger. Captain J. Maroosis (Royal Canadian Army Medical Corps) stelde op 8 december 1944 dat Gerard Jourdain uitgebreide indirecte antwoorden gaf op vragen, maar dat uit niets bleek dat hij aan hemofilie leed. Zijn conclusie was dat de fysieke gesteldheid van Jourdain perfect in orde was.

Het tijdelijk graf van Jourdain in Almen. Bron: Huub van Sabben

De secretaris van de minister liet moeder Jourdain weten dat er geen reden was om voor haar zoon een uitzondering te maken. En dus werd Gerard Jourdain in januari 1945 verscheept naar het Verenigd Koninkrijk. Begin maart werd hij naar ht Europese vasteland gebracht, waar hij eind maart bij het Régiment de la Chaudiere werd ingedeeld.

Hij werd later herbegraven op de Canadese Begraafplaats in Holten: Plot 2, rij F, Graf 16.

Bron: Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series:RG 24; Volume: 26564.

Bestel hier het boek Holtense Canadezen.

©2020 Jan Braakman

Roger Dufort, infanterist in plaats van paratroeper

Door Jan Braakman

Eerste Kerstdag 1944 vierde de negentienjarige Roger Dufort in het Verenigd Koninkrijk. Na een overtocht van een week was hij vanuit Canada met de boot in Engeland aangekomen, waar hij met een grote groep mede-militairen werd ontscheept.

Dufort was een roomskatholieke jongen uit een gezin van zes. Zijn vader was in 1939 overleden. Zijn vader was twee keer getrouwd geweest. Uit zijn eerste huwelijk had hij drie kinderen, van wie Jeanne de oudste was. Toen Roger in 1944 in dienst ging, was Jeanne al lang het huis uit, net als Laure en George, de andere halfzus en halfbroer van Roger.

Zijn zus Rita en broer Jean woonden net als Roger nog met hun moeder thuis aan de Shearer Lane in Montreal (Quebec, Canada).

Parachutistenopleiding in kamp Shilo. Foto Library and Archives, Canada

Roger tekende voor het leger in mei 1944. Hij had korte tijd (een half jaar) gewerkt voor Webster & Son. Nadat hij had getekend voor het leger, ging hij eerst naar het trainingskamp Petawawa (Ontario) , en na twee maanden (op 2 augustus) werd hij overgebracht naar Camp Shilo (Manitoba) om de parachutistenopleiding te doen. Twaalf dagen later werd hij van de parachutistenopleiding afgeschreven en bij de infanteristen ingeschreven in in hetzelfde kamp. In Camp Shilo verloor hij een deel van spullen, wat hem op een reprimande en een inhouding op zijn soldij kwam te staan.

In december kreeg hij bericht dat hij zou worden verscheept naar het Verenigd Koninkrijk, waar hij dus op Eerste Kerstdag aankwam. Amper een maand later werd overgebracht naar Noordwest-Europa om de daar gelegerde troepen te versterken. Op Valentijnsdag, 14 februari 1945, kreeg hij te horen dat hij was ingedeeld bij het Regiment de Maisonneuve.

Met het Regiment de Maisonneuve maakte hij de opmars door Oost-Nederland mee. Begin april 1945 stak hij bij Almen het Twentekanaal over. Zijn regiment kreeg de taak het bruggenhoofd over het kanaal in noordoostelijke richting te vergroten. Het Regiment de Maisonneuve kreeg het zwaar te verduren. De tegenstand bij het dorp Laren (Gld) was zwaarder dan verwacht. Voor Roger Dufort was de strijd fataal, hij werd dodelijk getroffen. Hij had zijn twintigste verjaardag nog niet gevierd.

Een dag later werd zijn stoffelijk overschot ter aarde besteld op een tijdelijke begraafplaats langs de Scheggertdijk ten noorden van het Twentekanaal bij Almen, samen met een aantal van zijn gesneuvelde kameraden: Fernard BarilEdgar RossWellie BertrandAmede Letourneau, Armand Gionet en Gerard Pilon. Later werd hij herbegraven op de Canadese militaire begraafplaats in Holten in plot II, rij E, graf 14.

© 2019 Jan Braakman

Armand Gionet kon zijn ambitie niet waarmaken

Armand (geheel rechts) en zijn vader Lazare en zijn broer Nicholas Hébert, Paul- Aurèle, zijn zussen Hectorine en Analda. Foto Informatiecentrum Canadese Begraafplaats Holten via Edmonde Gionet

Armand Gionet wilde graag boer worden, als hij het leger uitging. De private bij het Canadese Regiment de Maisonneuve kwam uit een eenvoudig katholiek gezin uit Middle Caraquet in de Canadese kustprovincie New Brunswick. Zijn vader was visser en boer.

Toen Armand op 25 maart 1944 de formulieren invulde waarmee hij zich aanmeldde voor het leger, schreef hij dat hij na de oorlog als boer wilde werken. Hij was geboren op een boerderij, had vier jaar werkervaring op een boerderij – het gemengde bedrijf van zijn vader.

Koeslag0002
De verwoeste boerderij Klein Veldkamp in Laren, waar het stoffelijk overschot van Armand Gionet werd gevonden. Foto uit: Gebeurtenissen uit Laren tijdens den oorlog; door Joh. E. Koeslag.

Het was geen vetpot in het gezin van de Gionets. Vader Lazare en moeder Laura Gionet hadden acht kinderen, drie jongens en vijf meisjes. Een negende dochter was in 1932 op tweejarige leeftijd overleden.

Armand hielp mee op de boerderij. Hij werkte echter ook bij tijd en wijle in de haven van Halifax als vrachtafhandelaar. Het was geen vast werk. Hij zat in een Reserve Labor Pool.  Als er werknemers nodig waren in de haven, was hij oproepbaar.

Hij kreeg zijn legeropleiding in het trainingscentrum Utopia, een groot militair opleidingscentrum in New Brunswick dat in juli 1942 was opgezet om grondtroepen klaar te stomen voor de invasie in Italië en Noordwest-Europa. In het kamp konden verschillende gevechtstechnieken worden geoefend. Er was een heel dorp nagebouwd om te oefenen op straatgevechten. Toen het kamp in 1946 werd opgedoekt, hadden meer dan 12000 rekruten hun opleiding daar gehad.

Schermafbeelding 2016-09-04 om 12.19.17
Oefeningen in Camp Utopia, New Brunswick, Canada. Foto: militarybruce.com

Armand Gionet volgde zijn opleiding in Utopia van 2 september 1944 tot half december 1944. Op 18 december ging hij per schip naar Engeland, waar hij op Eerste Kerstdag aankwam, om zich de volgende dag present te melden.

In februari 1945 werd hij per vliegtuig naar het Europese vasteland gebracht, waar hij werd ingedeeld bij het Franstalige Regiment de Maisonneuve.

Begin april 1945 maakte het Regiment de Maisonneuve een opmars door Oost-Nederland. Via Terborg, Silvolde en Doetinchem. Armand Gionet en zijn maten stuitten niet op veel weerstand. Duitse troepen hadden zich vaak al teruggetrokken. Alleen sluipschutters maakten het werk soms erg lastig. Op 2 april maakten ze vijftien krijgsgevangenen bij Doetinchem.

Op 4 april kregen ze de opdracht het Twentekanaal bij Almen over te steken om vanuit het bruggenhoofd dat daar al was gevestigd aan te vallen in de richting van het dorp Laren. Rond acht uur ’s avonds begonnen de beschietingen en gevechten, die de hele nacht duurden.

In het oorlogsdagboek van het regiment werd op 5 april vermeld: “During the attack last night, we had 23 casualties and we captured forty prisoners. Lieut P.Y. Boudreau was wounded but not seriously. Lieut C. Racicot is missing; Major Robert, his coy commander is pretty sure he is prisoner of war.”

Onder de 23 casualties was Armand Gionet. Hij kwam tijdens de gevechten terecht bij een groep boerderijen langs de Zutphenseweg net buiten het dorp Laren. Daar hielden veel burgers zich schuil voor het krijgsgeweld. Toen Gionet en zijn maten zich lieten zien, waren de bewoners ervan overtuigd dat ze bevrijd waren. In euforische stemming kwamen ze uit hun schuilplekken.

Burgers en militairen liepen feestelijk op de weg toen plotseling het vuur weer geopend werd door Duitse militairen. In paniek rende iedereen naar een veilige plek. Armand Gionet wilde stelling innemen in de boerderij Klein Veldkamp, waar ook veel burgers, onder wie de familie Koeslag een veilige plek zochten. Maar na enige tijd bleek het gevaar te groot om er te blijven. De boerderij stond in brand. Iedereen moest naar buiten. Angst regeerde. In totale chaos rende iedereen een kant op. Burgers werden door een gewonde Canadese soldaat teruggestuurd toen ze in de richting van het Duitse vuur liepen.De buurtgenoten vonden een provisorische schuilplek in een koeienstal. Boven de stal, op de hilde, zaten Canadese soldaten.

De lucht klaarde op toen in de loop van de middag Canadese jeeps het erf opreden. Toen was pas zeker: het is veilig. In de verte klonken nog schoten en kanongebulder. Mannen, vrouwen en kinderen konden hun schuilplek verlaten. Het was een moment van vreugde en opluchting, maar ook van onzekerheid. Want niet iedereen was er.

De kinderen van de familie Koeslag misten hun moeder. Zij bleek dodelijk verwond te zijn. Haar verbrande lichaam werd teruggevonden bij de verwoeste boerderij Klein Veldkamp. Daar werd ook het lichaam van Armand Gionet gevonden. Gionet is geïdentificeerd door zijn maten, die samen met hem vochten, toen hij in het vuur omkwam. Armands ambities om na de oorlog boer te worden waren verteerd op een boerderij in een ver land.

Gionet is tijdelijk begraven aan de Scheggertdijk in Almen. Hij lag tussen zijn maten, allemaal jongens van hetzelfde regiment, allemaal gesneuveld op 5 april 1945 bij Laren: Fernand Baril, Amede Letourneau, Edgar Ross, Wellie Bertrand, Roger Dufort en Gerard Pilon. Ze liggen nu gebroederlijk naast elkaar op de Canadese Begraafplaats in Holten in plot II, rij E. Armand heeft grafnummer 2.

Op Armands grafsteen staat 20 jaar als leeftijd vermeld, maar hij was nog 19 toen hij sneuvelde. Drie weken later, op 25 april 1945, zou hij 20 geworden zijn. Dina Koeslag*) is begraven op de algemene begraafplaats in Laren (Gld).

©2016 Jan Braakman

*) Dina Koeslag was 48 toen ze sneuvelde. Haar man Hendrik Jan Koeslag kwam eind 1944 om in concentratiekamp Neuengamme. Hendrik Jan Koeslag en Dina Koeslag zijn grootouders van auteur Jan Braakman. De gebeurtenissen in het dorp Laren zijn beschreven in diens boek Klein Nederland – De Oorlog in een Gelders dorp.

Een paar klompen voor George (Gyergy) Halasz

Op 7 mei 1924 voer het stoomschip Andania de haven van Halifax (Canada) binnen. Een van de opvarenden was Gyergy Halasz. De 21-jarige Hongaar was in het Franse Cherbourg aan boord gegaan. Halasz wilde als boer gaan werken in Canada. Zijn eerste verblijfadres was dat van Steve Varga, in Cithon, Saskatchewan.

SS Andania Bron:
SS Andania Bron: doukhobor.org

Gyergy zou zijn naam al snel veranderen in het voor de Canadezen gemakkelijker uit te spreken en te onthouden George. Halasz had twee broers, die de oversteek naar Canada niet maakten. Zij bleven in Hongarije.

Hoe Halasz is gevaren nadat hij in Saskatchewan bij de boer aan het werk ging is niet uit de archieven op te maken. Maar heel lang heeft hij het daar niet volgehouden. Zeker is dat hij verliefd raakte op Julia en op 19 augustus 1933 met haar trouwde. In 1941 woonde hij met haar en twee kinderen in Sherridon, Manitoba.

In juni van dat jaar (1941) meldde Halasz zich bij het Canadese leger. Hij vertelde dat hij wel vijf jaar ervaring had opgedaan op een boerderij, maar dat was nog geweest voor zijn oversteek naar Canada. Hij had niet langer de ambitie om een boerderij te runnen. Hij werkte sinds 1930 als mill operator bij het mijnbouwbedrijf Sherritt-Gordon. En daar kon hij terugkeren, als hij weer uit het leger kwam. Nu wilde hij een bijdrage leveren aan de bevrijding van Europa – misschien om zijn moeder en broers te bevrijden van het juk van de Duitsers in Hongarije.

Met zijn technische beroep als mill operator kon hij zich dienstig maken in het leger. Hij werd ingedeeld bij het tankregiment Fort Garry Horse (10th Canadian Armoured Regiment) en al in januari 1942 verscheept naar het Verenigd Koninkrijk.

Het A Squadron, 2nd TRP van het tankregiment Fort Garry Horse in de herfst van 1944 ergens bij de Nederlands-Belgische grens. Vooraan op de eerste rij liggend Gyorgy Halasz. Hij is de man met een embleem op zijn baret. Op de foto op de derde rij, derde van links Stan Butterworth, die deze foto ter beschikking stelde. Stans broer Fred was bij hetzelfde regiment. Fred kwam om in Groningen en ligt begraven op de Canadese begraafplaats in Holten.

Op D-day (6 juni 1944), bij de landingen in Normandië, was zijn inzet meteen nodig. Zijn regiment vocht in Frankrijk, België, Nederland en Duitsland. Extreem zwaar was het in oktober 1944 toen na de bevrijding van Antwerpen ook de toegang via de Schelde moest worden veroverd op de Duitsers. Dat lukte, maar wel ten koste van zware verliezen.

De Fort Garry Horse kreeg daarna drie maanden tijd om in de omgeving van Nijmegen op sterkte te komen.

In januari 1945 kreeg Halasz verlof. Hij ging korte tijd terug naar het Verenigd Koninkrijk. Eind maart werd hij weer ingezet als machinist op een tank. Begin april trok zijn regiment samen met de Black Watch bij het Gelderse Almen het Twentekanaal over. Doel was dat zijn regiment zou helpen het bruggenhoofd ten noorden van het Twentekanaal te vergroten in het noordoosten, richting Laren (Gld).

De opmars was voor het tankregiment Fort Garry Horse redelijk voorspoedig voorlopen, alleen in Doetinchem stuitten de Canadezen op forse weerstand. Vanuit Doetinchem trokken de tanks noordwaarts richting Twentekanaal. Op 2 april werden de 20 kilometer tussen Doetinchem en het Twentekanaal bij Almen overbrugd.

Nadat het regiment het Twentekanaal was overgestoken leverde het A-squadron van het regiment een bijdrage aan de bevrijding van Laren (Gld). Op 5 april werden twee tanks door de Duitsers buiten gevecht gesteld. Majoor Hjalmerson’s tank werd door een granaat doorboord. De tank van Lieutenant Livingston werd getroffen door een Duitse Panzerfaust. Livingston kwam ervan af met lichte verwondingen. Maar zijn tankmachinist George Halasz was ernstig gewond geraakt.

Halasz  werd eerst naar Nijmegen gebracht, en van daar op 11 april naar Engeland gerepatrieerd. Zijn verwondingen waren zo ernstig dat van herstel op korte termijn geen sprake zou kunnen zijn.

Hoe de dokters van het Canadian Neurological Hospital in Hackwood ook hun best deden, ze konden het leven van de tankbestuurder niet redden. Halasz overleed in de nacht van 21 op 22 april 1945, ruim twee weken nadat hij ernstig gewond geraakt was en zes dagen voordat hij zijn veertigste verjaardag zou vieren. Zijn vrouw Julia bleef met twee kinderen achter, de zevenjarige June Irene en de vierjarige George William.

Halasz werd begraven op de Brookwood Military Cemetery in Engeland; plot 50, rij B, graf 1.

Bij de persoonlijke spullen van Halasz die naar zijn weduwe werden verzonden bevonden zich naast de gebruikelijke souvenirs (muntjes, foto’s), de persoonlijke eigendommen (portemonnee, scheergerei, foto’s) ook een bijzonder aandenken uit Nederland:  een paar klompen.

De Ardania, waarmee Halasz ooit zijn toekomstdroom aanving op weg naar Canada, overleefde de Tweede Wereldoorlog ook niet. Het schip werd in juni 1940 zo’n 400 kilometer ten noordwesten van de Faroer Eilanden door de Duitse onderzeeër Cohauß tot zinken gebracht in juni 1940.

Bestel hier uw exemplaar van Verhalen van het Slagveld.

© 2019 Jan Braakman

Allan Morrison wilde voor de troepen uit

detailMorrison
Registratie en beoordeling van Allan Donald Morrison (detail). Bron: Canada, WWII Service Files of War Dead, 1939-1947

In de nacht van 2 op 3 april 1945 waagde de 4th Infantry Brigade van de 2nd Canadian Division de oversteek van het Twentekanaal bij Almen.

De snelheid waarmee de Canadese troepen in de dagen daarvoor waren opgerukt, was voor de Duitse Wehrmacht nauwelijks bij te benen. De Canadese geschiedschrijvers verhalen letterlijk dat Duitse troepen in hun slaap werden verrast toen de mannen van The Royal Hamilton Light Infantry (RHLI, meestal kortweg aangeduid als Rileys) als eerste in hun bootjes de oversteek over het kanaal hadden gemaakt. De eerste Duitse krijgsgevangen waren geen gevechts- maar genietroepen. De Duitse mannen waren bezig verdedigingswerken op te zetten en wachtten op verse aanvoer van manschappen, die de vijand moesten tegenhouden.

Toen de oversteek was gemaakt moest het bruggenhoofd worden vastgehouden en uitgebreid. Verkenningstroepen van het 8th Reconnaissance Regiment (14th Canadian Hussars) behoorden tot de eersten die na de Rileys het kanaal overstaken en aan hun verkenningswerk begonnen.

Allan Donald Morrison was een van de mannen van de Hussars. Toen hij in 1942 voor het leger tekende, gaf hij al aan dat hij graag voor de troepen uitging. Hij had een motorfiets en hij droomde ervan om op zijn motorfiets verkenningswerk te doen. De Hussars die het Twentekanaal overstaken hadden versterkte voertuigen, zogenoemde Humbers.

Morrison was geboren op 31 augustus 1922. Zijn vader, Allan McGillivray, was Schot van geboorte, zijn moeder Violet Grace was Canadese. Zij had uit een eerdere relatie een oudere zoon, Hugh Molyneaux.

Allan Morrison was geboren in Victoria, British Columbia. Maar toen hij het leger in ging woonde hij in noordelijker gelegen kustplaatsje Atlin dat alleen via zee te bereiken was. Atlin had in de eerste helft van de twintigste eeuw grote populariteit onder toeristen.

Atlin was ooit de uitvalsbasis voor gelukzoekers in de mijnbouw. Allan Morrison had enige tijd in de mijnbouw gewerkt, voordat hij het leger inging. Zijn werkgever, Spruce Creek  Mining Company, wilde hem wel weer aannemen als hij terug kwam uit het leger.

Morrison had tot zijn zestiende op school gezeten, maar daar was hij geen uitblinker. Hij vertelde dat hij veel school had gemist, omdat hij vaak ziek was. Toen hij 9 jaar was had hij een tijdje in het ziekenhuis gelegen vanwege een blindedarmontsteking. Daar was hij zonder complicaties uitgekomen. Toen hij vijftien was brak hij zijn linker been. Het been genas zonder dat hij er nog last van had. Hij had een bril gedragen.

Morrison maakte hij geen ongezonde indruk bij de keuring, al blonk hij verder nergens in uit.

In de nacht van 2 op 3 april 1943 behoorde hij tot de groep mannen die als eersten het kanaal overstaken bij Almen. De Duitsers hadden inmiddels door wat er gaande was en zetten zwaar geschut in, om de oversteek te bemoeilijken. Het werk van de Canadese genietroepen om een vaste verbinding over het kanaal te bouwen, werd er zwaar door bemoeilijkt.

44485_83024005507_0618-00407
De kaart waarop de tijdelijke begraafplaats van Morrison staat geregistreerd: Holland Farmyd. Later is hij herbegraven in Holten. Bron: Canada, WWII Service Files of War Dead, 1939-1947

Toch slaagden de Canadese troepen erin een oeververbinding te bouwen en het bruggenhoofd vast te houden.

Maar aan het eind van de avond op 3 april werden zes mannen van het 8 Canadian Reconnaissance Regiment vermist, onder wie Allan Morisson. In de war diary van het regiment werd opgetekend dat ze vier voertuigen verloren en dat om 20 uur nog steeds zes mannen werden vermist.  “Some are believed to be wounded. As contact had been lost this is still unconfirmed.”

Twee dagen later, in de ochtend van 5 april stond vast dat Tpr Morrison van het B Squadron was omgekomen.  “He was one of the six that were trapped and pinned down by enemy machine gun fire. The other five are still missing”,  aldus de war diary. Morrisons eenheid was  klemgezet door vijandelijk vuur – hij was daarbij omgekomen.

Terugkijkend werd vastgesteld dat dat met relatief weinig verliezen de oversteek over het Twentekanaal was gemaakt. Maar ondertussen had Allan Morrison wel zijn leven verloren. Waar hij precies aan zijn eind kwam is onduidelijk, maar waarschijnlijk werd hij dodelijk getroffen in de strijd die gevoerd werd in het gebied waar de spoorlijn Zutphen-Hengelo en de weg van Zutphen naar Laren elkaar kruisen. Daar boden de Duitsers zware tegenstand.

Allan Donald Morrison is op het Canadese ereveld in Holten begraven in plot 2,  rij E,  graf 4.

Bestel hier uw exemplaar van Verhalen van het Slagveld.

© 2016 Jan Braakman

Frank Sekulich wilde paratroeper worden

Frank Sekulich,  Bron: Bev George, Davidson, Saskatchewan

Frank Sekulich wilde graag paratroeper worden. Toen hij zich eind maart 1943 meldde bij het Canadese leger, liet hij meteen weten dat daar zijn hart lag.

Degenen die hem in het leger moesten beoordelen hadden zo hun twijfels. Was hij wel gezond genoeg? Beschikte hij wel over de vereiste mentale weerstand?

Frank wist het wel. Hij had de hoogste torens beklommen – geen last van hoogtevrees. Dus waarom zou hij niet uit een vliegtuig kunnen springen?

Een goedgebouwde potige jonge vent

Frank Sekulich was volgens de gegevens uit zijn legerdossier de zevende in een gezin met elf kinderen in Kenaston, in de Canadese provincie Saskatchewan. Zijn ouders hadden een boerderij, maar toen Frank het leger inging, was zijn vader er al mee gestopt. Twee van zijn zeven broers werkten op de boerderij, twee, Rocky en Jack, dienden bij de Military Police in het Canadese leger. Twee broers waren getrouwd en werkten op een boerderij. Twee van zijn broers werkten in de mijnen.

Een van zijn drie zussen was getrouwd.

Bron: Canada, WWII Service Files of War Dead, 1939-1947

Zijn ouders waren Kroaat van geboorte. Ze waren in de jaren twintig van de twintigste eeuw tot Canadees genaturaliseerd. Thuis werd de moedertaal nog wel gesproken. Vandaar dat Frank naast Engels ook Kroatisch sprak – hij kon het niet lezen of schrijven.

“Een goedgebouwde potige jonge vent, een positieve persoonlijkheid”, oordeelde Captain A. McKie over Frank. Frank had zwart haar, bruine ogen, was 1,74 lang en woog 68 kilo. Op zijn vijftiende was hij gestopt met school om te gaan werken op de boerderij. Dat had hij bijna tien jaar gedaan – vooral het werk met paarden sprak hem aan.

Omdat hij wat longproblemen had gehad op jongere leeftijd, achtten de legerartsen hem niet geschikt als paratroeper. Mentaal was hij daarvoor sterk genoeg, en aan motivatie ontbrak het ook niet, aldus de legerpsychiater. “Het is het proberen waard”, oordeelde de psychiater.

Uiteindelijk ging Franks wens niet in vervulling. Hij werd ingedeeld bij het Regina Rifles Regiment, dat in de Tweede Wereldoorlog de bijnaam The Johns kreeg, omdat er zoveel boerenjongens met de voornaam John inzaten. Hij volgde de chauffeursopleiding en werd op 30 augustus 1944 verscheept naar Engeland. Een week daarvoor had hij twee dagen soldij moeten inleveren, omdat hij twee dagen zonder verlof afwezig was geweest. In plaats van vier dagen verlof, gunde hij zichzelf er zes.

Op 30 september werd hij in Frankrijk aan land gebracht, waar hij in het strijdgewoel belandde. In februari 1945 trok Frank met zijn maten bij Kalkar in Duitsland ten strijde. Zijn compagnie stuitte op zware tegenstand. Frank raakte gewond aan zijn rechterdij. Nadat hij was hersteld voegde hij zich weer bij zijn maten.

Beschoten door vijandelijk mortiervuur

Begin april stak hij bij het Gelderse Almen het Twentekanaal over. Zijn regiment ging in noordelijke en westelijke richting. Het regiment werd met vijandelijke mortieren beschoten onder andere vanaf de Zessprong bij Joppe, “Out of range of our arty”, werd genoteerd in het Intelligence Log van het regiment.

Of Frank door het vijandelijk mortiervuur werd geraakt, of door iets anders, laten de annalen aan de verbeelding over. Feit is dat Frank dodelijk werd getroffen op de 5e april 1945. Precies twee jaar nadat hij zich voor het leger aanmeldde.

Een dag later, op 6 april, werd hij begraven, bij een boerderij aan de weg van Almen naar Laren (Zutphenseweg) tussen de verwoeste Ehzerbrug over het Twentekanaal en het station.

Bron: https://nl.batchgeo.com/map/Tijdelijk
Franks tijdelijke begraafplaats.

Later is hij herbegraven op de Canadese Begraafplaats in Holten. Hij ligt in plot II, rij E, grafnummer 6.

Bestel hier uw exemplaar van mijn nieuwe boek Holtense Canadezen.

© 2016 Jan Braakman