Oudejaarsavond 1944. Canadese troepen liggen ingekwartierd in Nijmegen en omgeving. Edgar Ross en Roger Jarrend Bisson, twee soldaten van het Régiment de Maisonneuve, hebben een uitnodiging van een familie in Cuijk om daar de jaarwisseling mee te maken.
Het Régiment de Maisonneuve had zich twee dagen eerder, op zaterdag 29 december, verplaatst van Mook naar Cuijk. Aalmoezenier Gérard Marchand schreef in zijn boek Le Régiment de Maisonneuve vers la Victoire 1944-1945 dat de lokale bevolking het regiment hartverwarmend ontving.
Dat gebeurde op oudejaarsavond ook met Edgar Ross en Roger Bisson. Bisson had, ondanks zijn jeugdige leeftijd (hij was in september 1944 pas 20 geworden) al een lange carrière achter de rug. Bisson had zich in 1940 al gemeld als vrijwilliger bij het Canadese leger. Maar begin 1941 werd duidelijk dat Bisson niet in 1921 of 1922 was geboren, zoals hij had gesteld, maar in 1924. Hij was zestien, te jong om dienst te doen. Hij mocht zich later opnieuw melden. En dat deed hij dan ook als negentienjarige in mei 1944.
Bisson was geboren in Sherbrooke (Québec) in een boerengezin. Hij had drie broers (Wilfrid, Alcide en Armand) en vijf zussen (Altina, Jeannette, Marie, Jeanne en Juliette). Toen zijn vader overleed verliet het gezin de boerderij en verhuisden Bisson, zijn moeder en broers en zussen naar de stad, naar Québec City.
Bisson verliet de school en ging op zijn dertiende aan het werk. Hij deed de vaat in een restaurant, hij werkte als bezorger voor een winkel en hij was schilder in een machinebedrijf. Hij werd beschreven als een vriendelijke jongen, een coöperatieve jonge arbeider. Hij was goed gemotiveerd en had de goede houding, stelde Captain H.S. Toombs vast in een beoordeling. Bisson had een beperkte opleiding en zijn leervermogen was beneden-gemiddeld, vond Toombs. Bisson had geen moeite met de Franse taal, hij sprak het goed, en kon het schrijven en lezen. Maar Engels ging hem minder goed af. En daarom gaf Toombs het advies Bisson zijn opleiding te laten genieten in het French Training Centre. Hij zou een goede infanteriesoldaat kunnen worden, tekende iemand in mei 1944 op in het Personnel Selection Record van Bisson.
Nog geen vijf maanden later ging hij met een troepenschip vanuit Canada naar het Verenigd Koninkrijk. En ruim een maand later werd hij overgebracht naar het front in Nederland. Op 11 november zette hij voet aan land in het inmiddels bevrijde Frankrijk. Vier dagen later werd hij in België opgenomen in de gelederen van het Régiment de Maisonneuve. Op 16 november verplaatste het regiment zich vanuit België naar de omgeving van Nijmegen. Het was een grote troepenverplaatsing van alle infanterieregimenten van het Canadese leger.
De soldaten kregen een hartelijk welkom in Cuijk. Schrijver en aalmoezenier Marchand tekende op dat de families die niet waren geëvacueerd de soldaten hartelijk ontvingen en uitnodigden om mee te eten. En zo kregen Corporal Edgar Ross en Private Roger Bisson op oudjaarsdag een warm welkom bij mevrouw Maria Vonhonbergen. (Mogelijk betreft het een Duitse immigrante, die al voor de oorlog naar Cuijk kwam). Mevrouw Vonhonbergen, de nicht van mevrouw Vonhonbergen (tantezegger) A.A. Wolfraad, de twee soldaten en N. Wolfraad zaten gezellig bijeen in de woonkamer, zonder dat er alcoholische drank werd geschonken.
Tegen kwart over een ’s nachts vonden beide soldaten dat het tijd was op te stappen. Ross pakte zijn wapen – een stengun – en het daarbij horende magazijn en klikte het magazijn op het wapen.
Even later klonk een schot en Bisson viel meteen neer. Ross liep geschrokken naar zijn maat toe en vroeg hem waar hij geraakt was. Bisson maakte duidelijk dat de kogel hem in de buik had getroffen. Ross rende naar buiten, op zoek naar drukverband. En tegelijk waarschuwde hij de Regimental Aid Post.
Later werd gereconstrueerd wat er precies gebeurd was. Getuige mejuffrouw (Miss) Wolfraad verklaarde dat Ross zijn wapen had opgepakt, het magazijn erop had geplaatst, maar daarna ook meteen weer had verwijderd. “Hij schudde de sten gun en ‘one round’ viel uit het wapen op de vloer. “Hij zei dat het ‘alright’ was en haalde de trekker over. Tegelijkertijd werd een schot afgevuurd en Pte Bisson viel op de vloer. Cpl Ross ging naar Pte Bisson en legde een kussen onder zijn hoofd. Cpl Ross huilde en ging meteen weg. Hij kwam enkele minuten later terug en drukte een verband tegen de wond.”
Ross zelf was ontdaan. “Ik was er zeker van dat het wapen ongeladen was”, zei hij. “Ik heb verband op de wond geplaatst en zijn voorhoofd met een natte handdoek schoongemaakt. Binnen enkele sconden zag ik dat Pte Bisson dood was.”
Drie ontstelde burgers zagen hoe de ene soldaat de andere per ongeluk had neergeschoten, met fatale gevolgen. Het duurde hooguit 5 minuten voordat de eerste hulp bij Bisson arriveerde, maar de hulp kwam te laat, constateerde A/Sgt L. Nantel. Hij had een ambulance-jeep naar het huis van mevrouw Van den Bergen gestuurd met twee dragers. Toen Bisson bij de eerste-hulppost werd binnengebracht liet Nantel hem op een bed leggen. “Ik onderzocht de gewonde en stelde vast dat hij dood was. Ik heb toen de aalmoezenier laten komen.”
Aalmoezenier Gérard Marchand maakt van het ongeluk geen melding in zijn boek Le Régiment de Maisonneuve vers la Victoire 1944-1945. Bisson wordt wel vermeld, maar met een spelfout in zijn naam (Brisson). Als sterfdatum vermeldt Marchand abusievelijk 21 december 1944.
Edgar Ross moest in maart 1945 voor de onderzoeksraad verschijnen. De militaire rechtbank oordeelde dat Ross schuldig was aan onachtzaamheid (neglect) en dat hij moest worden bestraft met een degradatie in rang (van Corporal naar Private) en meteen detentie van één jaar. De gevangenisstraf werd hem meteen kwijtgescholden. En hij werd direct daarna ook weer gepromoveerd tot Acting Corporal.Ross zou later zelf omkomen in het Gelderse dorp Laren (Gld).
Bisson is begraven op de Canadese begraafplaats in Groesbeek. Hij ligt in Plot 1, Rij V, Graf 9.
Bronnen
Gérard Marchand; Le Régiment de Maisonneuve Vers La Victoire 1944-1945; Montreal 1980
Library and Archives Canada; Second World War Service Files – War Dead, 1939 to 1947; RG24; Volume 25463 (Roger Bisson)
Library and Archives Canada; Second World War Service Files – War Dead, 1939 to 1947; RG24; Volume 26936 (Edgar Ross)
Wat begon als een lucratief handeltje in Apeldoorn eindigde in een drama: binnen één week vielen er drie doden en drie ernstig zieken, van wie één met blijvende gezondheidsschade.
We schrijven eind juli 1945. Nederland leeft nog met de naweeën van vijf jaar bezetting. Aan alles is gebrek, en overal in het land verblijven nog geallieerde soldaten. Soldaten hebben geld en sigaretten. Zij kunnen handelen en dat doen ze ook. Sommigen verkopen hun eigen militaire kledij, ze ruilen hun sigaretten voor drank of ze verkopen het geallieerde linnengoed dat niet meer nodig is; anderen gaan met legervoertuigen op plundertocht door het verslagen Duitsland en verkopen de buitgemaakte waar in Nederland.
In de weekeinden zoeken de geallieerden vertier, onder andere in Apeldoorn, waar de Canadese rekruten met bussen vanuit hun legerkampen naartoe gaan om uit te gaan. De Canada Club in Apeldoorn was een populaire gelegenheid voor de jonge soldaten, die zich soms stierlijk verveelden in de legerkampen. In de regimentsdagboeken wordt de leegheid van het bestaan soms poëtisch beschreven, zoals in het dagboek van het 4th Medium Regiment in het Overijsselse Markelo: “There is nothing very exciting about life in Markelo: Except for the fluttering of leaves and the singing of lonely birds, everything seems to float in a dead silence. At least, we have a Dental Officer attached to us.”
Als het ritselen van de bladeren en de zang van eenzame vogels tot de hoogtepunten van de dag behoren, gaan de soldaten op zoek naar iets anders. Dat ze in de weekeinden vertier zoeken in grotere plaatsen als Apeldoorn is logisch.
28 juli 1945 was voor de mannen van de Calgary Highlanders een enerverende dag. Om acht uur ’s ochtends vertrokken 44 man van de A- en B-company van hun legerkamp in Vierhouten op de Veluwe voor een trip naar Den Haag. Heel eenvoudig was de reis niet, want ze arriveerden pas vijf uur later in Den Haag. Desalniettemin waardeerden ze de trip en pas laat in de avond kwamen ze weer terug. De mannen waren enthousiast na het bezoek aan ‘this interesting city’. Voor de mannen die niet naar Den Haag gingen was er vervoer geregeld naar Apeldoorn voor een recreatieve dag.
Voor twee mannen van het regiment werd het een dodelijke dag. Voor een aantal anderen een dag met een bittere nasmaak.
Het begon vrolijk en onschuldig. Aan het begin van de middag, rond twee uur, arriveerden de soldaten in Apeldoorn. Soldaat V.J. Cape verklaarde later dat hij samen met zijn vriend, soldaat A.E. Kerstein, een biertje wilde drinken. Vlakbij het Apeldoorns station streken ze neer in een café, die ze de Corner Stone noemden. De twee vonden dat het te lang duurde voordat ze bediend werden en ze vertrokken weer, op zoek naar drank. In de Stationsstraat kwamen ze een burger tegen die – toevallig – een fles cognac had. Ze kochten de fles.
Met de fles cognac gewapend gingen Kerstein en Cape op zoek naar ander vertier. Soldaat Bates voegde zich bij het gezelschap, evenals enkele mannen van een ander regiment, het Régiment de Maisonneuve. De mannen belandden in de Canada Club in Apeldoorn waar ze veel plezier hadden. Tegen half elf stond de bus klaar om de mannen terug te brengen naar hun kampement in Vierhouten. Kerstein, Bates en Cape maakten de fles cognac soldaat in de bus.
Kerstein was danig in de olie, en de volgende dag ook behoorlijk ziek. Hij wist zich later niet heel veel te herinneren van het verloop van de dag. Wat hij nog wel kon vertellen was dat soldaat Bates helemaal niet zoveel gedronken had van de cognac.
Bates was de volgende dag echter bijna van de wereld, zo ziek. Hij bleef de hele dag in zijn tent. En toen soldaat McKay poolshoogte nam, schrok hij. “Bates lag in bed. Hij kreunde en had zijn ogen wijd open.” McKay sloeg alarm. Een kwartiertje later kwam de hospik, die soldaat Bates meteen liet afvoeren voor medische behandeling. Het mocht niet baten. Bates overleed korte tijd daarna.
Patholoog major E.C. Fielden onderzocht het lichaam van Bates. Hij constateerde dat de dode een man was aan wie op het eerste gezicht niets mankeerde. Zijn organen waren ongeschonden, hij was niet gewond. Fielden kwam tot de conclusie dat Bates waarschijnlijk was overleden aan een vergiftiging. De Royal Canadian Mounted Police werd ingeschakeld om laboratoriumonderzoek te doen op bloed- en urinemonsters en op de maaginhoud. Uit dat onderzoek bleek de doodsoorzaak: vergiftiging door methyl-alcohol.
Ondertussen was niet alleen Bates ziek geworden van de drank. Soldaat Comeau was eraan overleden, terwijl soldaat Cape, soldaat Kerstein en soldaat M. Beaudoin in het ziekenhuis behandeld moesten worden. Voor Beaudoin betekende de vergiftiging dat hij waarschijnlijk zijn leven lang blind zou blijven, constateerden de dokters.
De Canadese militaire politie en de Apeldoornse gemeentepolitie trokken samen op in deze kwestie. Het politieonderzoek leidde naar de 22-jarige Apeldoorner Willem Vloon, zoon van de gelijknamige eigenaar van een distilleerderij, gevestigd aan de Brinklaan in Apeldoorn. Op 31 juli deed de Apeldoornse gemeentepolitie in samenwerking met de Special Investigation Section Canadian Provost Corps huiszoeking bij de bier- en wijnhandelaar Willem Vloon aan de Brinklaan in Apeldoorn. In het politierapport meldt agent van politie Alberts: “Vloon had ongeveer 3 weken geleden drank gekocht van ~Hollandsche militairen die hij gedeeltelijk had verkocht aan burgers, hem onbekend welke. De rest had hij meegenomen naar huis. Vijf Canadezen die hij uitnodigde bij hem te komen drinken zijn van dezen drank ziek geworden. Twee van hen zijn overleden, een derde is stervende terwijl de overige twee ernstig ziek zijn. De Provost verzoekt bijzondere aandacht te schenken aan sterfgevallen door vergiftiging. Zij zal deze zaak behandelen. Morgen om half twee komt de Provost terug om assistentie van Alberts.”
De Canadese militaire politie nam 500 sigaretten in beslag bij de huiszoeking.
De volgende dag, op 1 augustus 1945, werd Willem Vloon jr ingesloten op verdenking van handel in vergiftigde dranken. Bij zijn arrestatie had hij een aanzienlijk bedrag aan contant geld bij zich: f 97,00 aan papiergeld en 28 cent. Omgerekend naar de geldswaarde in 2021 toch de lieve som van ruim €600. De arrestatie van vader Vloon volgde een half uur later. Hij had minder geld bij zich : f 15,00 aan papiergeld, 2 zilveren rijksdaalders 2 gouden tientjes en nog wat rook- en schrijfspullen. Het papiergeld alleen al is in geldswaarde van 2021 meer dan €200. De twee werden in twee aparte cellen ingesloten. Later, na hun verhoren, mochten ze bij elkaar in dezelfde cel.
Vloon jr vertelde bij zijn verhoor de politie dat een oom (Mijnhout) met een bekende (Hilhorst) op donderdag 25 juli 1945 aan de zaak van zijn vader was gekomen met een proeffles alcohol. Hilhorst wilde de alcohol zwart verkopen. Vader en zoon Vloon testten de alcohol en constateerden dat het 96% puur alcohol was. Terwijl vader en zoon al begonnen cognac te maken met de alcohol, vertrokken Mijnhout en Hilhorst om een jerrycan met de rest van de alcohol op te halen.
De jonge Vloon verklaarde uitvoering over het verdere verloop van de gebeurtenissen. Oom Mijnhout en Hilhorst waren teruggekomen met een door de Duitsers achtergelaten brandstofcontainer, die was gevuld met alcohol. De vier mannen proefden ondertussen van de gin en cognac die vader en zoon Vloon hadden gemaakt. Vader Vloon vond het niet lekker. Volgens hem was de alcohol onhelder. Hij merkte een aparte geur op, die door Mijnhout werd verklaard. De geur kwam doordat de alcohol was vervoerd in een oude brandstofcontainer van het Duitse leger.
De container werd geleegd in vijftien literflessen. In totaal ging het om 14,5 liter. Vader en zoon Vloon begonnen meteen met de productie van cognac. Met één liter alcohol konden ze drie liter cognac maken. De alcohol werd aangelengd met water, en op smaak en kleur gebracht met siroop, een kleurstof en een smaakstof. Ze vulden er vier driekwart-liter flessen mee, die ze netjes afsloten – één met een oude dop waarop het merk De Erven Lucas Bols stond. Drie flessen werden voorzien van een blauw cognac-etiket.
Pas laat in de avond werd de transactie bezegeld. Uiteindelijk kocht Vloon 8 liter pure alcohol voor de prijs van f350 per liter. In totaal de lieve som van 2800 gulden – omgerekend in Euro’s van 2021 meer dan € 17.000. Vader Vloon ging er meteen mee aan het werk. Hij produceerde zeven flessen cognac en een fles gin.
Vloon verklaarde later aan de recherche: “Die avond, om 19:00 uur, ontmoette ik twee Canadese soldaten op de Markt in Apeldoorn. Ik vroeg ze of ze sigaretten te koop hadden. Zij antwoordden dat ze alleen wilden ruilen voor cognac. Ik nam ze mee naar huis en liet ze een van de flessen cognac zien. Ik liet ze de cognac proeven en zij zeiden dat de cognac goed was, en dus ruilde ik de cognac tegen 250 gram pijptabak, 60 sigaretten en een kleine zak shag. De soldaten dronken nog een fles bier en vertrokken daarna met de fles cognac.”
Daar bleef het niet bij. De twee Canadezen kwamen terug met een derde soldaat, die ook wel geïnteresseerd was in een fles cognac. Hij kreeg een fles voor drie repen chocola, een war dress overhemd die de soldaat ter plekke uittrok, en f 25.
Later op de avond ruilde hij nog een fles voor 300 sigaretten met een Canadese soldaat. Vloons vader ruilde twee kleinere (bier-)flessen met cognac voor twee vloerkleden en een drie rollen bruine linoleum. De koper was de Apeldoorner Hubert Thomas, die verderop aan de Stationsstraat woonde.
De laatste cognacfles werd geruild voor 200 sigaretten. Een besnorde Canadese soldaat was de koper. Dat gebeurde op zaterdagmiddag 28 juli rond 17:00 uur, aldus de jonge Vloon.
Een Canadese soldaat die had aangekondigd op maandag terug te keren voor nóg een fles, zag Vloon niet weer. En op dinsdag 31 juli hoorde hij dat Hubert Thomas was overleden, waarschijnlijk als gevolg van vergiftigde drank. Toen sloeg de schrik hem om het hart. “Mijn vader en ik begrepen het niet. Maar nadat we het erover hadden gehad, besloot ik de 6,5 liter alcohol die we nog in bezit hadden, weg te gooien in de afvoer achter mijn huis.”
De 64-jarige Vader Vloon vulde aan dat het eerste contact was gelegd via een bekende van hem, caféhouder Muck Mulder. Die had Hilhorst bij hem geïntroduceerd. Hilhorst kwam uit het Limburgse Lutterade, niet ver van Geleen.
De Apeldoornse rechercheurs De Groot, Van Beek en Van Driel trokken op 7 augustus samen met een kapiteitn en een sergeant van de SIS voor onderzoek naar het Limburgse Lutterade, waar ze vier mannen uit Lutterade arrsteerden: de 29-jarige montagearbeider Hans Bergsma, de 34-jarige machinebankwerker David Scheuerman, de 28-jarige verzekeringsinspecteur Flippus Hofstede en 34-jarige mijnwerker Nicolaas Cramers. Het onderzoeksteam deeed verschillende huiszoekingen in Lutterade n Brunssum en nam daarbij ongeveer 32 liter alcohol in beslag. Monsters van de inbeslaggenomen alcohol en van de alcohol van de staatsmijn Maurits werden voor onderzoek naar de Keuringsdienst in Zutphen gebracht.
Hofstede, Cramers en Scheuerman werden overgedragen aan de mijnpolitie. Bergsma ging voor onderzoek mee naar Apeldoorn.
De 59-jarige Nicolaas Hilhorst was het brein achter de handel. Samen met zijn schoonzoon Gerard van den Berg (32) had hij alcohol gekocht van een vriend in Lutterade, zei hij tegen de militaire politie. Die vriend was de militair Hans Bergsma, die dienst deed bij de Gezagstroepen van het Nederlandse leger. Bergsma op zijn beurt vertelde hoe hij aan de alcohol was gekomen. Bergsma had in juni samen met twee maten, Flip Hofstede en David Scheuerman, wacht gelopen bij het Stikstofbindingsbedrijf (SBB) in Lutterade, een bedrijf dat hoorde bij de Staatsmijn Maurits. Hofstede en Scheuerman hadden die nacht, zo vertelde Bergsma, 54 liter alcohol gestolen van het SBB. De gestolen waar werd overgegoten in vier ijzeren watervaten van het Amerikaanse leger, waarvan manschappen verbleven bij de Staatsmijn Maurits. Bergsma had samen met een vierde man in het complot, Nicolaas Cramers, de vier watervaten aangereikt. Ze verdeelden de buit met zijn vieren. Bergsma goot de alcohol uit de watercontainer over in een jerrycan van het Duitse leger, die hij in huis had. Die jerrycan droeg hij later over aan Bergsma, voor een bedrag van 1200 tot 1400 gulden. Voor het geld kocht hij twee pistolen, een Browning kaliber 7.25 en een Mauser kaliber 7.25. De rest van het geld besteedde hij aan sigaretten.
Op zaterdag 11 augustus werden de verdachten Willem Vloon sr en Willem Vloon jr en Van den Berg, Hilhorst en de militair Bergsma voorgeleid aan de officier van justitie in Zutphen. Die gelastte de beide Apeldoornse bier- en wijnhandelaren (vader en zoon Vloon) vrij te laten, net als Van den Berg en Hilhorst. De militair Bergsma werd overgebracht naar zijn compagniescommandant in Lutterade. De stukken werden doorgestuurd naar de auditeur-militair (de militaire officier van justitie) in Endhoven.
Geen van de betrokken had toegegeven te weten dat de gestolen waar giftige methylalcohol was en dus bij consumptie gevaarlijk was. De Canadese militaire autoriteiten hadden – zeker toen de gevechten nog gaande waren – regelmatig gewaarschuwd voor de consumptie van alcohol uit dubieuze bron. Duitse troepen lieten bij hun aftocht soms opzettelijk flessen alcohol achter, die ze hadden gemengd met de giftige methylalcohol.
Majoor F.H. Clarke, die al sinds de landingen bij Caen (Frankrijk) deel uitmaakte van het regiment Calgary Highlanders, vertelde dat al vanaf het begin het beleid was om soldaten erop te wijzen dat alcohol vergiftigd kon zijn. Al in Caen waren Canadese manschappen omgekomen, door te drinken van vergiftigde spiritualiën. “Toen we in Duitsland waren, is diverse keren gewaarschuwd. Bates maakte in die tijd deel uit van onze troepen”, aldus Clarke.
Vlak na het incident in Apeldoorn waarschuwde de commandant D. C. Stewart van de Stormont, Dundas and Glengarry Highlanders andermaal, dat soldaten geacht werden geen drank aan te nemen of te kopen van burgers.
De soldaten Comeau en Bates werden begraven op de Canadese begraafplaats in Groesbeek. Joseph Gaston Comeau ligt in Plot V, rij C, graf 15. William Dale Bates ligt in plot III, rij E, graf 13.
Eerste Kerstdag 1944 vierde de negentienjarige Roger Dufort in het Verenigd Koninkrijk. Na een overtocht van een week was hij vanuit Canada met de boot in Engeland aangekomen, waar hij met een grote groep mede-militairen werd ontscheept.
Dufort was een roomskatholieke jongen uit een gezin van zes. Zijn vader was in 1939 overleden. Zijn vader was twee keer getrouwd geweest. Uit zijn eerste huwelijk had hij drie kinderen, van wie Jeanne de oudste was. Toen Roger in 1944 in dienst ging, was Jeanne al lang het huis uit, net als Laure en George, de andere halfzus en halfbroer van Roger.
Zijn zus Rita en broer Jean woonden net als Roger nog met hun moeder thuis aan de Shearer Lane in Montreal (Quebec, Canada).
Roger tekende voor het leger in mei 1944. Hij had korte tijd (een half jaar) gewerkt voor Webster & Son. Nadat hij had getekend voor het leger, ging hij eerst naar het trainingskamp Petawawa (Ontario) , en na twee maanden (op 2 augustus) werd hij overgebracht naar Camp Shilo (Manitoba) om de parachutistenopleiding te doen. Twaalf dagen later werd hij van de parachutistenopleiding afgeschreven en bij de infanteristen ingeschreven in in hetzelfde kamp. In Camp Shilo verloor hij een deel van spullen, wat hem op een reprimande en een inhouding op zijn soldij kwam te staan.
In december kreeg hij bericht dat hij zou worden verscheept naar het Verenigd Koninkrijk, waar hij dus op Eerste Kerstdag aankwam. Amper een maand later werd overgebracht naar Noordwest-Europa om de daar gelegerde troepen te versterken. Op Valentijnsdag, 14 februari 1945, kreeg hij te horen dat hij was ingedeeld bij het Regiment de Maisonneuve.
Met het Regiment de Maisonneuve maakte hij de opmars door Oost-Nederland mee. Begin april 1945 stak hij bij Almen het Twentekanaal over. Zijn regiment kreeg de taak het bruggenhoofd over het kanaal in noordoostelijke richting te vergroten. Het Regiment de Maisonneuve kreeg het zwaar te verduren. De tegenstand bij het dorp Laren (Gld) was zwaarder dan verwacht. Voor Roger Dufort was de strijd fataal, hij werd dodelijk getroffen. Hij had zijn twintigste verjaardag nog niet gevierd.
Amede Letourneau was 23 jaar jong toen hij in augustus 1942 zijn handtekening zette onder het Attestation Paper van de Canadian Active Service Force. De in Ste Sabine (Quebec) geboren Letourneau woonde bij zijn vader in Welland, Ontario.
Amede kwam uit een gezin met acht kinderen: drie jongens en vijf meisjes. Zijn oudste zus Maria was 32 toen hij het leger inging. Zijn jongste zus Therese was 9. Daartussen zaten de broers Ferdinand en Joseph en de zussen Germaine, Mari Louise en Marie Rose. Zijn moeder was overleden.
Voor Amede het Attestation Paper tekende had hij al dienst gedaan. Vanaf 15 januari 1942 was hij in verschillende opleidingskampen geweest.
In augustus 1942 werd hij als gunner ingedeeld bij het 1 Anti Aircraft Bataljon (1 AA Bty) in Dartmouth (bij Halifax), Nova Scotia. Later kwam hij wat dichter bij huis: in Brantford, Ontario bij het A23 Coast and Anti Aircraft Artillery Training Centre. Uiteindelijk kwam hij terecht bij het 26th Anti Aircraft Regiment.
Een paar weken na D-Day, op 20 juli 1944, ging hij aan boord van een troepenschip dat hem naar het Verenigd Koninkrijk zou brengen. Een week later, op 27 juli 1944 kwam hij daar aan. Letourneau meldde zich bij het 6 Canadian Infantry Reinforcement Unit. Toen hij op 11 augustus 1944 in Frankrijk voet aan wal zette maakte hij deel uit van het Regiment de Maisonneuve. Op dat moment trok het regiment samen op met de Calgary Highlanders, met het doel het dorp La Chesnaie, ten zuiden van Caen (Normandië, Frankrijk) in te nemen.
Het Regiment de Maisonneuve veranderde de plannen, liet La Chesnaie links liggen en rukte verder op via Tourneau, Gouvix, Villers Cavinet om enkele dagen later neer te strijken in Versainville. Vandaar trokken ze de volgende dagen verder naar Les Moutiers en Auge, waar ze het Regiment de la Chaudiere vervingen. Vandaar uit ging het verder oostwaarts via Vinoutiers, Camembert, Meulles en Orbec naar Vallaiserie.
Op 24 augustus was het doel Duranville. Letourneau’s regiment kwam net als eerder onder zwaar vuur te liggen. Amede raakte daarbij gewond. Hij werd afgevoerd naar een ziekenhuis in het Verenigd Koninkrijk (24 Canadian General Hospital).
Na bijna twee maand was Letourneau voldoende hersteld om zich met zijn te herenigen. Op 17 oktober was hij weer terug in Frankrijk. Vlak daarna werd hij gepromoveerd tot Lance Corporal. Hij vocht mee in Zuid-Beveland in de strijd om de Schelde. En in maart 1945 werd hij Acting Sergeant.
Toen stond hij klaar om met zijn regiment vanuit de omgeving van Emmerik naar het noorden te trekken om het oosten van Nederland te bevrijden. Via Terborg, Doetinchem en Hummelo trok zijn regiment naar Almen. Begin april stak Amede het Twentekanaal over.
Op 4 april 1945, bij de uitbreiding van het bruggenhoofd ten noorden van het Twentekanaal bij Laren, kwam Amede opnieuw onder zwaar vuur te liggen.
Om zes uur ’s avonds liepen de soldaten van het Regiment de Maisonneuve het Twentekanaal over bij Almen. Ze rukten op in de richting van Laren (Gld). Tegen acht uur stuitten ze op Duitse troepen, die de aanval probeeerden af te slaan. De gehele nacht werd er harde strijd geleverd. Bij de aanval op Laren (Gld) in de nacht van 4 op 5 april 1945 telde het regiment 23 doden en gewonden. Amede Letourneau was een van hen. Deze keer bleef hem het ergste niet bespaard. Hij was op slag dood.
Van Wellie Bertrand zijn gelukkig verschillende foto’s bewaard gebleven. Hij had een stevige dos golvend donker haar, een geprononceerd, beetje vierkant gezicht. Op een van de foto’s poseerde hij trots en in vol ornaat in zijn uniform, zijn linkerhand nonchalant en ontspannen om een kinderhand gevouwen.
Het kind dat niet op de foto staat is zijn neefje. Op de oorspronkelijke foto stond ook nog een zwager van Wellie, de echtgenoot van zijn zus Medora. Wellie was ongetrouwd en had geen kinderen.
Op een andere foto staat Wellie met zijn zus Rhea en diens echtgenoot Laurian Chenier. Chenier heeft niet in Europa gediend.
Als Wellie uit dienst zou gaan, had hij graag boer willen worden. Op het formulier dat hij invulde bij zijn indiensttreding in het Canadese leger, gaf hij aan een toekomst als op een gemengd bedrijf (akkerbouw en veehouderij) na te streven. Zover kwam het echter nooit. Zijn vader had geen boerderij. Vader Michel Bertrand was werkzaam in de bosbouw, net als Wellies broer Lorenzo.
De doopnaam van de op 28 april 1917 geboren Wellie Bertrand was William. Hij had zijn naam te danken aan zijn oom William Bertrand, die op 9 april 1917 op twintigjarige leeftijd was overleden. William sneuvelde in de Eerste Wereldoorlog. Hij ligt begraven in Pas de Calais (Frankrijk).
Wellie was al bijna 27 toen hij zijn handtekening zette onder het Occupational History Form dat hij moest invullen bij zijn indiensttreding. Op dat moment was hij werkzaam bij de International Nickel Company in Sudbury, Ontario. Hij wilde eventueel terugkeren bij de werkgever in Sudbury.
Bertrand had blauwe ogen, woog 67 kilo en was van top tot teen 1 meter 64 centimeter. Hij was kerngezond bij zijn medische keuring. De enige bijzonderheid was een litteken op zijn rechtervoet.
Wellie kwam uit een omvangrijk gezin met vier broers (Lorenzo, John-Eddy, Rodolphe en Gérald) en drie zusters (Medora, Rhéa en Mariette). Ze woonden in het Franstalige Notre Dame du Laus, Quebec, Canada, zo’n honderd kilometer ten noorden van de Canadese hoofdstad Ottawa.
Moeder Bertrand was in 1921 op 34-jarige leeftijd overleden, bij de geboorte van Mariette. In hetzelfde jaar stierf ook een van de broers van Wellie – nog geen tien jaar oud.
De drie oudere broers van Wellie, Lorenzo, Rodlophe en Gerald woonden en werkten allemaal thuis op de boerderij. Zijn zussen Medora, Rhéa en Mariette waren getrouwd en het huis uit.
Wellie trad in dienst in april 1944. Na zijn militaire opleiding ging hij per schip naar het VK. Op 18 november 1944 verliet hij zijn geboorteland, om er nooit weer terug te keren.
In het nieuwe jaar, op 12 januari 1945, werd Wellie ingedeeld bij het Regiment de Maisonneuve onder leiding van majoor Charlebois. Bijna twee maand later werd Wellie gepromoveerd tot lance corporal bij de A-compagnie van het regiment. Een maand daarna sneuvelde hij. Wellie was betrokken bij de gevechten die ontstonden na het oversteken van het Twentekanaal bij Almen. In de corridor tussen het Twentekanaal en de spoorlijn Zutphen-Hengelo kwam zijn compagnie plotseling onder Duits vuur te liggen. Hoewel de B-compagnie van zijn regiment met ondersteuning van de tanks van Fort Gary Horse te hulp schoot, kwam de hulp voor Bertrand te laat. Wellie overleed op 5 apil 1945. Zo trof hem hetzelfde lot als zijn oom William, naar wie hij was vernoemd in 1917: gedood op het slagveld.
De achttienjarige Jean Paul Belanger was zo gezond als een achttienjarige kan zijn, toen hij in mei 1944 tekende voor het Canadese leger. Het enige bijzondere dat bij de medische keuring werd opgemerkt was een moedervlek op zijn rug.
Belanger had blauwe ogen, bruin haar; hij woog net 58 kilo bij een lengte van 1,57 meter. Wat viel er verder van te zeggen? Weinig. Jean Paul woonde nog bij zijn ouders aan de Rue Henri Julien in Montreal (Quebec, Canada). Hij werkte als assistent-scheikundige bij Canada Drug Company in Montreal. Vier jaar al, op zijn veertiende was hij er begonnen.
Hij ging na zijn indiensttreding naar het trainingskamp in Sherbrooke. Na twee weken moest hij naar het ziekenhuis. Zijn legerdossier vermeldt wel dat hij van 22 mei 1944 tot 30 mei 1944 in het militaire ziekenhuis in Sherbrooke was, maar niet waarom. Op 30 mei werd hij uit het ziekenhuis ontslagen.
Waarschijnlijk was hij daarna korte tijd uit dienst, want later werd vastgelegd dat Belanger op 5 september 1944 in dienst was gekomen. In de maanden daarna kreeg hij de vereiste vaccinaties om op het strijdtoneel in Noordwest-Europa te worden ingezet. Op 18 december 1944 werd hij ingescheept om per vliegtuig naar het Verenigd Koninkrijk te vertrekken, waar hij de volgende dag aankwam. Ruim een maand later, op 29 januari 1945 werd hij ingedeeld bij het Regiment de Maisonneuve, een Franstalig regiment.
Het regiment werd ingezet in bij het slaan van een bruggenhoofd over de Rijn. Vervolgens trokken Belanger en zijn maten noordwaarts via Terborg, Doetinchem, richting Twentekanaal bij Almen. Het regiment van Belanger werd op 5 april ingezet bij de bevrijding van het Gelderse Laren. Het Regiment de Maisonneuve kreeg tot taak het bruggenhoofd in de richting van Laren uit te breiden, zodat het regiment van de Black Watch vervolgens het dorp kon innemen.
Het liep iets minder voorspoedig. De tegenstand van de Duitse troepen was zwaarder dan voorzien. Voor Jean Paul Belanger was de Duitse weerstand fataal. Hij werd getroffen, dodelijk.
De volgende dag werd hij begraven op een grasveld in Almen, waar ook 39 maten van hem een tijdelijke rustplaats kregen. Er was een korte ceremonie waarbij legerkapelaan T.P. Tait voorging.
Zijn persoonlijke bezittingen werden naar zijn moeder gestuurd. In de korte tijd dat hij had gediend had hij bijna alleen het hoogst noodzakelijke bij zich: een sigarettenaansteker, een Waterman pennenset, een rozenkrans, brieven, foto’s, een gebedenboek en 2 munten.
Later werden de stoffelijke resten van Belanger herbegraven op de Canadese militaire begraafplaats in Holten. Hij ligt in plot III, rij B, graf 8.
Frederick Parkinson wilde graag een bijdrage leveren aan de strijd tegen de Duitsers. De geboren Brit woonde in Montreal (Quebec, Canada) met zijn vrouw en twee kinderen toen hij in april 1944 het leger in ging. Hij had toen al verschillende pogingen gedaan om bij de marine of de luchtmacht te worden aangenomen.
Hij had zich gemeld bij de Royal Canadian Airforce, maar daar was hij geweigerd. De marine wilde hem niet aannemen omdat hij kleurenblind was. Hij deed een tweede poging bij de marine, om als stoker te worden aangenomen. Opnieuw werd hij afgewezen, omdat hij niet genoeg ervaring had.
Parkinson was als jongen door zijn vader naar het opleidingsschip Wellesley gebracht. Het schip was vooral bedoeld voor weesjongens. Parkinsons vader leefde nog, maar zijn moeder was overleden toen hij nog klein was. Zijnvader wist niet hoe hij het gezien draaiende moest houden en daarom besloot hij Frederick naar het opleidingsschip te sturen.
Na de opleiding was hij meer dan zeven jaar werkzaam in de koopvaardij. Toen hij in 1935 trouwde met Margaret Murphy ging hij aan land. Margaret en Frederick woonden in Rosemount (Quebec). Ze kregen twee kinderen: Margaret Joan (1935) en Barbara Ann (1937). Frederick werkte als machine monteur voordat hij in dienst kwam bij het oliebedrijf McColl Frontenac. Daar vervulde hij verschillende functies. Hij stapte over naar Canadian Vickers waar hij aanvankelijk schilder was, maar later als lader en losser in de haven werkte.
Hij was al 35 toen hij toch nog in dienst werd genomen. Niet bij de luchtmacht of de marine, maar bij de landmacht. Frederick maakte indruk. “Hij heeft de goede aanleg en de juiste instelling” schreef captain R.A. Wendt in een beoordeling. “Hij werkt hard en doet het goed bij de oefeningen.” Frederick wilde het liefst schutter zijn. “Hij is slim en heeft een militaire uitstraling”, oordeelde Wendt.
In oktober 1944 werd Parkinson verscheept vanuit Canada naar het Verenigd Koninkrijk. Het laatste oorlogsjaar was al begonnen toen Frederick op 6 januari werd overgebracht naar het strijdtoneel in Noordwest-Europa. Eind februari werd hij ingedeeld bij de Black Watch, het Royal Highland Regiment of Canada.
Zijn regiment was betrokken bij zware gevechten in het Hochwald, begin maart, toen bij Rees (Duitsland) een bruggenhoofd over de Rijn werd gerealiseerd. Daarna kon het regiment in de omgeving van Nijmegen op adem komen. Eind maart, begin april begon het regiment de opmars naar het noorden, via Terborg, Doetinchem, Hummelo, richting Twentekanaal bij Almen. Nadat ze het kanaal waren overgestoken zou het Regiment de Maisonneuve het bruggenhoofd uitbreiden richting het Gelderse Laren, zodat het regiment van de Black Watch daarna de aanval (5 april 1945) op Laren kon overnemen.
Het werd een onverwacht harde strijd, waarbij de Black Watch het zwaar te verduren kregen. En voor Parkinson sloeg het noodlot toe.
Parkinson werd geraakt. Hij raakte zwaar gewond aan zijn hoofd. Een kogel had hem precies op zijn kruin geraakt. Hij had een gapende wond bovenop zijn schedel. Maar hij leefde nog. Hospiks noteerden om zeven uur ’s avonds een polsslag van 42 slagen per minuut en een hoog ademhalingsritme van 28 ademhalingen per minuut. Hij was bewusteloos. Ze gaven hem een anti-tetanus-serum en lieten hem afvoeren naar het ziekenhuis in Nijmegen. Toen hij daar om elf uur ’s avonds aankwam was Parkinson overleden.
Frederick Parkinson werd tijdelijk begraven vlakbij het ziekenhuis in Nijmegen. Later kreeg hij een definitieve rustplaats op de Canadese militaire begraafplaats in Groesbeek: plot V, rij E, graf 4.
Source: Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 26760
Armand Gionet wilde graag boer worden, als hij het leger uitging. De private bij het Canadese Regiment de Maisonneuve kwam uit een eenvoudig katholiek gezin uit Middle Caraquet in de Canadese kustprovincie New Brunswick. Zijn vader was visser en boer.
Toen Armand op 25 maart 1944 de formulieren invulde waarmee hij zich aanmeldde voor het leger, schreef hij dat hij na de oorlog als boer wilde werken. Hij was geboren op een boerderij, had vier jaar werkervaring op een boerderij – het gemengde bedrijf van zijn vader.
Het was geen vetpot in het gezin van de Gionets. Vader Lazare en moeder Laura Gionet hadden acht kinderen, drie jongens en vijf meisjes. Een negende dochter was in 1932 op tweejarige leeftijd overleden.
Armand hielp mee op de boerderij. Hij werkte echter ook bij tijd en wijle in de haven van Halifax als vrachtafhandelaar. Het was geen vast werk. Hij zat in een Reserve Labor Pool. Als er werknemers nodig waren in de haven, was hij oproepbaar.
Hij kreeg zijn legeropleiding in het trainingscentrum Utopia, een groot militair opleidingscentrum in New Brunswick dat in juli 1942 was opgezet om grondtroepen klaar te stomen voor de invasie in Italië en Noordwest-Europa. In het kamp konden verschillende gevechtstechnieken worden geoefend. Er was een heel dorp nagebouwd om te oefenen op straatgevechten. Toen het kamp in 1946 werd opgedoekt, hadden meer dan 12000 rekruten hun opleiding daar gehad.
Armand Gionet volgde zijn opleiding in Utopia van 2 september 1944 tot half december 1944. Op 18 december ging hij per schip naar Engeland, waar hij op Eerste Kerstdag aankwam, om zich de volgende dag present te melden.
In februari 1945 werd hij per vliegtuig naar het Europese vasteland gebracht, waar hij werd ingedeeld bij het Franstalige Regiment de Maisonneuve.
Begin april 1945 maakte het Regiment de Maisonneuve een opmars door Oost-Nederland. Via Terborg, Silvolde en Doetinchem. Armand Gionet en zijn maten stuitten niet op veel weerstand. Duitse troepen hadden zich vaak al teruggetrokken. Alleen sluipschutters maakten het werk soms erg lastig. Op 2 april maakten ze vijftien krijgsgevangenen bij Doetinchem.
Op 4 april kregen ze de opdracht het Twentekanaal bij Almen over te steken om vanuit het bruggenhoofd dat daar al was gevestigd aan te vallen in de richting van het dorp Laren. Rond acht uur ’s avonds begonnen de beschietingen en gevechten, die de hele nacht duurden.
In het oorlogsdagboek van het regiment werd op 5 april vermeld: “During the attack last night, we had 23 casualties and we captured forty prisoners. Lieut P.Y. Boudreau was wounded but not seriously. Lieut C. Racicot is missing; Major Robert, his coy commander is pretty sure he is prisoner of war.”
Onder de 23 casualties was Armand Gionet. Hij kwam tijdens de gevechten terecht bij een groep boerderijen langs de Zutphenseweg net buiten het dorp Laren. Daar hielden veel burgers zich schuil voor het krijgsgeweld. Toen Gionet en zijn maten zich lieten zien, waren de bewoners ervan overtuigd dat ze bevrijd waren. In euforische stemming kwamen ze uit hun schuilplekken.
Burgers en militairen liepen feestelijk op de weg toen plotseling het vuur weer geopend werd door Duitse militairen. In paniek rende iedereen naar een veilige plek. Armand Gionet wilde stelling innemen in de boerderij Klein Veldkamp, waar ook veel burgers, onder wie de familie Koeslag een veilige plek zochten. Maar na enige tijd bleek het gevaar te groot om er te blijven. De boerderij stond in brand. Iedereen moest naar buiten. Angst regeerde. In totale chaos rende iedereen een kant op. Burgers werden door een gewonde Canadese soldaat teruggestuurd toen ze in de richting van het Duitse vuur liepen.De buurtgenoten vonden een provisorische schuilplek in een koeienstal. Boven de stal, op de hilde, zaten Canadese soldaten.
De lucht klaarde op toen in de loop van de middag Canadese jeeps het erf opreden. Toen was pas zeker: het is veilig. In de verte klonken nog schoten en kanongebulder. Mannen, vrouwen en kinderen konden hun schuilplek verlaten. Het was een moment van vreugde en opluchting, maar ook van onzekerheid. Want niet iedereen was er.
De kinderen van de familie Koeslag misten hun moeder. Zij bleek dodelijk verwond te zijn. Haar verbrande lichaam werd teruggevonden bij de verwoeste boerderij Klein Veldkamp. Daar werd ook het lichaam van Armand Gionet gevonden. Gionet is geïdentificeerd door zijn maten, die samen met hem vochten, toen hij in het vuur omkwam. Armands ambities om na de oorlog boer te worden waren verteerd op een boerderij in een ver land.
Gionet is tijdelijk begraven aan de Scheggertdijk in Almen. Hij lag tussen zijn maten, allemaal jongens van hetzelfde regiment, allemaal gesneuveld op 5 april 1945 bij Laren: Fernand Baril, Amede Letourneau, Edgar Ross, Wellie Bertrand, Roger Dufort en Gerard Pilon. Ze liggen nu gebroederlijk naast elkaar op de Canadese Begraafplaats in Holten in plot II, rij E. Armand heeft grafnummer 2.
Op Armands grafsteen staat 20 jaar als leeftijd vermeld, maar hij was nog 19 toen hij sneuvelde. Drie weken later, op 25 april 1945, zou hij 20 geworden zijn. Dina Koeslag*) is begraven op de algemene begraafplaats in Laren (Gld).
*) Dina Koeslag was 48 toen ze sneuvelde. Haar man Hendrik Jan Koeslag kwam eind 1944 om in concentratiekamp Neuengamme. Hendrik Jan Koeslag en Dina Koeslag zijn grootouders van auteur Jan Braakman. De gebeurtenissen in het dorp Laren zijn beschreven in diens boek Klein Nederland – De Oorlog in een Gelders dorp.
Armanda Pilon moet veel verdriet gehad hebben. Haar man verloor ze nog voor haar vijftigste, in augustus 1936. En toen het oorlog werd in 1940 gingen haar drie zoons het leger in: Philippe, Jean Paul en Gerard.
Toen de oorlog voorbij was keerde alleen Jean Paul terug. Philippe en Gerard hadden het leven gelaten.
Philippe was gunner bij de Royal Canadian Artillery, 72nd battery. Samen met zijn broer maakte Gerard maakte hij de overtocht van Canada naar Groot-Brittannië in september 1943. Philippe was het leger ingegaan in november 1941. Een jaar later had hij er schoon genoeg van en nam hij de biezen, met medeneming van een deel van zijn uitrusting. Hij stond te boek als deserteur. Na een maand keerde hij op zijn schreden terug en meldde hij zich bij de legerbasis.
Zijn ongeoorloofde afwezigheid bleef niet zonder gevolg. De Court of Inquiry bestrafte hem met 40 dagen ‘zwaar’ en een boete. Net voor kerst 1942 kwam hij vrij uit detentie, hij had toen 30 dagen van zijn straf uitgezeten.
Zijn broer Gerard maakte het niet zo bont, al moest ook hij een keer op de blaren zitten omdat hij een paar dagen was weggebleven zonder toestemming. Gerard en Philippe gingen gelijktijdig naar Frankrijk, beiden op 5 juli 1944. Philippe als gunner, Gerard zat hij de 18th Canadian Field Ambulance. Daar kwamen ze beiden in zware gevechten terecht. Op 8 augustus 1944 kreeg Philippe een hevige aanval van de Duitsers te verduren als gevolg waarvan hij overleed. Het Canadese leger stuurde moeder Armanda een telegram met het trieste nieuws. Philippe werd begraven op de Canadese militaire begraafplaats Bretteville-sur-Laize in Frankrijk, plot X, rij H, graf 12.
Gerard ging op 9 augustus gewond terug naar het Verenigd Koninkrijk waar hij herstelde. Na zijn herstel werd hij ingedeeld bij het Regiment de Hull, om enige tijd later te worden overgeplaatst naar het eveneens Franstalige Regiment de Maisonneuve.
Met de Maisonneuves stak hij begin april bij Almen het Twentekanaal over om te helpen bij de bevrijding van Laren. Gerard overleefde de onverwachts lastige gevechten bij Laren niet. Op 5 april sneuvelde hij. Hij kwam om toen de Duitsers plotseling begonnen te vuren, terwijl hij en zijn maten dachten dat de kust veilig was. Tegelijk met hem sneuvelde Arman Gionet. Zijn verkoolde lichaam werd aangetroffen bij de afgebrande boerderij Klein Veldkamp in Laren. Een dag later werd hij bijgezet in een tijdelijk graf langs de weg op de hoek van de Scheggertdijk en de Oude Azinkdijk bij Almen. Gerard was de zesde in een rij van zeven graven. Hij lag tussen zijn maten, allemaal jongens van hetzelfde regiment, allemaal gesneuveld op 5 april 1945 bij Laren: Fernand Baril, Amede Letourneau, Edgar Ross, Wellie Bertrand, Roger Dufort en Armand Gionet. Ze liggen nu gebroederlijk naast elkaar op de Canadese Begraafplaats in Holten in plot II, rij E. Gerard heeft grafnummer 15.
Het was bijna oudjaar en Edgar Ross, een negentienjarige soldaat bij het Royal Canadian Ordnance Corps van Canadese leger, dacht dat hij wel een voorschot kon nemen op de jaarwisseling. Hij had verlof en zat in de trein onderweg van zijn legerplaats Barrieville via Brockville naar zijn ouderlijk huis in Ste Rose du Degale in de Canadese provincie Quebec.
Edgar nam het er goed van. De alcoholica vloeide rijkelijk. Zo rijkelijk dat Edgar zich er niet helemaal bewust van was wat hij deed.
Wat er precies gebeurde op die 29e december 1942 is niet in de annalen vastgelegd, maar het moet een bloederig tafereel geweest zijn. Niemand had gezien hoe Edgar Ross met zijn hand door het raam van de trein was gegaan, en hoe hij precies gewond was geraakt.
Sergeant L.G. Walton maakte rapport op van de gebeurtenis. Hij schreef dat de ‘verwonding klaarblijkelijk was veroorzaakt toen de soldaat met zijn hand door het raam ging, terwijl hij onder de invloed was van alcohol’. Maar, schreef Walton, “ik heb geen getuigen kunnen vinden, die gezien hebben dat hij met zijn hand door het raam ging.”
Ross werd uit de trein gehaald en op het perron opgevangen door een politieman en twee verpleegsters. Die riepen de militaire autoriteiten erbij: J. Porteous van de militaire politie en sergeant Walton.
Walton zag dat de rechterhand er niet goed uitzag. En Ross was zo verzwakt dat Walton een taxi bestelde om de soldaat naar het ziekenhuis te vervoeren. Daar werd Ross aan zijn wond behandeld. Er moesten een paar hechtingen worden aangebracht, meldt het medisch dossier van Ross. De volgende dag kon hij zijn reis voortzetten. Ross kon zich niet herinneren wat er was gebeurd en waarom zijn hand helemaal onder het bloed zat, verklaarde hij later.
Thuis was het een drukte van belang. Ross was het tweede kind in een rij van dertien. Hij had een oudere zus, Georgette en en vijf jongere zussen, en vijf jongere broers. Zijn moeder was in verwachting van de dertiende: dat zou een jongen worden.
Het incidentje met de hand was niet de eerste keer dat Edgar in het ziekenhuis belandde. De eerste keer was echter van een geheel andere orde. Hij moest behandeld worden aan een vervelende oogontsteking. De behandeling duurde veertig dagen – in het ziekenhuis.
Bijna drie jaar deed Edgar Ross dienst in zijn eigen land. Maar op 29 april 1944 werd hij toch ‘overseas’ gestuurd. Na een klein half jaar acclimatiseren en trainen in Engeland, werd hij naar Frankrijk gebracht. Hij maakte aanvankelijk deel uit van het Regiment de Hull, maar werd later overgeplaatst naar het Regiment de Maisonneuve.
Begin april stak hij bij het Gelderse Almen het Twentekanaal over om vandaar via Laren noordwaarts te trekken. De tegenstand bij Laren was onverwachts fel. Edgar Ross sneuvelde op 5 april, net als een aantal van zijn maten.
Zijn oom Gérard was erbij toen Edgar neerviel. Gerard was ook ingedeeld in het Régiment de Maisonneuve en hij en zijn neef hadden een bijzondere relatie opgebouwd. Gérard schreef de een brief aan zijn broer John – de vader van Edgar. Hij kon nauwelijks woorden vinden voor wat er was gebeurd.
Ergens in Nederland 7 mei 1945
Lieve broer en schoonzus, Er zijn uren in het leven die zo wreed zijn dat geen fysiek lijden ze kan evenaren, momenten waarop de pijn zo diep is dat ze een groef in ons hart graaft die alleen in de dood kan worden geheeld; verschrikkelijke uren die zelfs oorlog met al zijn verschrikkingen niet kan evenaren. Ik beleefde dit vreselijke moment op de vijfde van de vorige maand, toen ik het hoofd van mijn lieve neefje in mijn armen hield, die de dood ons net had ontnomen. Ik zal nooit dat lieve gezicht vergeten dat bleef glimlachen in de dood; niets zal die herinnering ooit uit mijn leven wissen. Edgar sneuvelde tijdens een heel zwaar gevecht om vier uur in de ochtend van de vijfde april. De aanval begon om zes uur ’s avonds en eindigde net toen Edgar door twee kogels werd geraakt, één in de keel en de ander in het hart. (…)
Een paar weken later, toen de oorlog officieel ten einde was, stuurde hij opnieuw een brief – met een nog uitgebreider verslag van wat er was gebeurd en hoe zwaar het was.
Mijn lieve broer,
(…) Laat me je dit vertellen, John: wees trots op je vent. Hij was een geweldige soldaat, dapper en dapper. Iedereen die hem uit de strijd heeft gezien houdt hem een grote verering. Vaak praten de jongens van de D-compagnie er met me over. Zijn naam zal worden vereeuwigd in het Régiment. Majoor Robert, zijn compagniescommandant, die mijn verzoek weigerde om Edgar over te plaatsen, was erg bedroefd en hij verontschuldigde zich. Hij heeft me erover verteld; wat kon ik zeggen. Het was te laat. Het kwaad was geschied.
In de avond voor de aanval, had hij een voorgevoel dat hij de strijd niet zou afmaken. Hij heeft me erover verteld. Ik sprak hem moed in, maar toch was ik ongerust. Een paar minuten voordat hij sneuvelde, lagen we onder het vuur van vijandige machinegeweren. Ik was erin geslaagd met majoor Robert een huis binnen te gaan; Edgar was in een greppel langs de weg gebleven met luitenant Racicot. Toen er even rust was, ging ik naar buiten om hem in de sloot te zien; hij was nerveus en een beetje ontmoedigd. Ik smeekte hem de greppel te verlaten om naar het huis terug te keren waar ik was; hij weigerde. Ik zal mijn plicht doen tot het einde, zei hij, en hij zei tegen mij: stel jezelf niet voor niets bloot, Gérard. Nee, verlaat me. Ik moedigde hem aan en hij beloofde voorzichtig te zijn.
Toen liep hij verder aan de linkerkant van de weg en ging hij naar rechts. . . . en hij viel daar. . . . nauwelijks tweehonderd meter. . . . . Hij heeft niet geleden. De dood was onmiddellijk. Toen ik hem aan de kant van de weg vond, met zijn gezicht naar beneden, zag ik hem weer en hield hem vast, zijn schouders op mijn schoot, zijn hoofd op mijn arm, hij was dood. In mijn benauwdheid sprak ik met hem, maar hij gaf geen antwoord.
Ik moest mijn zenuwen in bedwang houden; wat heb ik daar geleden. De kogels, granaten en mortierbommen barstten om ons heen. Ik bleef onverschillig. De pijn had me in de greep. Het was vreselijk, John, verschrikkelijk, en de dood zou op dat moment lief voor me geweest zijn.
Ik bleef bij hem. Hoe lang? Ik weet het niet. Aan het einde kwam er een vriend. Ik nam mijn dierbare neef in mijn armen en nam hem mee naar een loopgraaf in de buurt daar. Ik wilde niet dat een granaat zijn lichaam zou raken of dat zijn lichaam vermorzeld zou worden door een voertuig of een tank die over hem heen reed. Ik deed zijn stalen helm af, die ik op zijn “stengun” zette, in de grond geplant om de plaats te markeren en ik ging naar de majoor die naar mij vroeg.
Daar moest ik werken; ik moest het doel vaststellen om de moffen te bestoken met mortieren. Ik vocht door tot in de middag toen de Black Watch ons kwamen aflossen en een nieuwe aanval inzetten.
Ik was uitgeput; ik kon mijn zenuwen niet langer in bedwang houden. Dus ik werd geëvacueerd naar achter de frontlinie. Ik kreeg wat te eten en sliep bijna vierentwintig uur. Toen ging ik terug naar mijn peloton.
De volgende dag ging ik naar Padre (de kapelaan) en hij nam me mee naar de tijdelijke begraafplaats waar Edgar rustte. Ik knielde bij zijn graf en bad. Ik denk dat zijn lichaam zal worden herbegraven als de oorlog voorbij is. We zullen een kerkhof maken voor alle gevallen Canadezen in Nederland, zoals de Padre me gisteravond vertelde. We hebben een goede Padre. Hij heeft goed werk geleverd tijdens de vijandelijkheden. Hij werkte zo dat degenen die sterven zo veel mogelijk verzameld worden om ze later beter te kunnen vinden. De andere eenheden begraven hun doden waar ze vallen. Het is nogal verspreid en velen zullen, geloof ik, nooit worden gevonden, terwijl wij, de Maisonneuve, de onze gemakkelijk zullen terugvinden.
Nu is de oorlog voorbij. We komen eruit als winnaars ,. . . maar tegen welke prijs? mijn God, laten we hopen dat er nooit meer oorlog zal zijn. . . . zo onmenselijk en wreed, vooral met moderne wapens tegenwoordig.
Ik zal spoedig naar Canada terugkeren en ik zal je bezoeken; we zullen er nog een keer over praten, mijn lieve John. Het zal een genot zijn om elkaar weer te ontmoeten, maar helaas! Ik zal niet het grote geluk hebben om je zoon terug te brengen, zoals ik altijd had gehoopt. Het zou de beste dag van mijn leven zijn geweest. Ik verdiende het niet om zo’n geluk te kennen.
Wees dapper, mijn lieve broer. Troost jezelf met diegenen die aan jou zijn toevertrouwd. Je hebt anderen om lief te hebben en die je omringen met tederheid. Ze hebben je allemaal nodig. Wees sterk en moedig, zoals je eerder was, voor hen. . . Edgard zal onsterfelijk blijven in onze herinnering. Moge de herinnering aan hem niet bitter maar zoet en teder zijn met de hoop hem op een dag te mogen vergezellen.
Goedenavond, grote broer. Ik wens je het allerbeste. Kom terug om te praten als je me nodig hebt. . . Ik hoop tot snel, in ons eigen land. . .
Je soldatenbroer die van je houdt,
Gérard
Edgars ouders kregen officieel bericht dat hun zoon met militaire eer was begraven in een tijdelijk graf bij Almen. Er was een kaart bij gedaan om de plek te markeren. Daar lag Edgar: onder de letter J van Scheggertsdiju, zoals de dossiers de naam verbasterden. De tijdelijke begraafplaats lag op de hoek van de Scheggertdijk en de Oude Azinkdijk bij Almen. Daar lagen zeven jongens van Edgars regiment. Edgar was de tweede in de rij. De zeven werden begraven op 6 april 1945. De dag dat Edgar zijn 22e verjaardag had willen vieren.
De ouders van Edgar voerden nog een correspondentie met het leger, omdat Edgar als private werd aangeduid, terwijl hij in januari toch echt was bevorderd tot korporaal. De opmerkingen van John Ross werden opgemerkt en Edgar kreeg op zijn graf de rang van Corporal.
Een tragisch incident in de nieuwjaarsnacht (1 januari 1945) haalde het dossier van Ross heel summier. In maart 1945 had het Field General Court-Martial geoordeeld dat Ross zich schuldig had gemaakt aan onachtzaamheid. Wat zich had afgespeeld, stond niet in Ross’ dossier.
Op 2 april 1945 moet Fernand Baril uit Montreal (Canada) een slecht voorgevoel hebben gehad.Hij maakte in zijn Soldier’s Service and Pay Book zijn testament op.Mocht hij komen te overlijden, schreef hij met zijn Parker vulpen, dan liet hij al zijn bezittingen na aan zijn vader Emilius Baril. Mocht die niet meer leven, dan aan zijn zus Emiliette of zijn zus Aurore. Drie dagen later was Fernand dood.
Fernand was geboren op 12 januari 1925.Toen hij in november 1943 het Canadese leger inging was zijn moeder al overleden.
Fernand Baril maakte uiteindelijk deel uit van het Regiment de Maisonneuve, een Canadees regiment dat hard meevocht bij de bevrijding van West-Europa. Hij wasin januari 1945 naar Engeland verscheept en pas in maart 1945 bij het Regiment de Maisonneuve gekomen, nadat hij vanuit Engeland naar het Europese vasteland was gebracht.
Op 2 april 1945 was hij gelegerd in de bossen tussen Zutphen en Lochem.Daar schreef hij zijn testament. Hij voorvoelde wellicht dat zijn regiment in de komende dagen ingezet zou worden bij de oversteek over het Twentekanaal en de bevrijding van het gebied ten noorden daarvan in Oost-Nederland.
In de nacht van 4 op 5 april lag hij met andere jongens van de D-Company in een afgelegen huis ergens tussen Almen en Laren. Baril stond op wacht, toen hij tussen de bomen door een Duitse tank zag verschijnen.
Hij rende het huis in naar de kelder, waar hij dekking wilde zoeken. Maar terwijl hij de kelder in sprong ging zijn stengun af en schoot hij zichzelf door de buik.
Padre Gérard Marchand beschrijft het in zijn boek Le Régiment de Maisonneuve vers la victoire. De padre kon Baril in diens doodsnood bijstaan. “Hij was pas drie maanden bij ons”, schrijft Marchand. “Hij gaf mij een doosje met daarin zijn horloge en de identificatieband die een vriend hem had gegeven, zodat ik persoonlijk alles aan zijn familie kon geven. Ik bezocht zijn familie in februari 1946.”
Samen met zijn maten werd Baril begraven bij Almen, aan de Scheggertdijk. Padre Marchand verzorgde de plechtigheid.
Naast hem lagen Pilon, Ross, Letourneau, Bertrand, Dufort en Gionet.Jean Paul Belanger, van hetzelfde regiment en op dezelfde dag omgekomen, kreeg een tijdelijk graf aan de andere kant van het Twentekanaal.
Zijn Parker vulpen, een metalen sigarettendoos en twee crucifixen liet hij na aan zijn vader en zijn twee zussen.
Baril is met zijn maten herbegraven op de Canadese begraafplaats in Holten. Hij ligt in plot II, rij E, grafnummer 12.
Bronnen
Gérard Marchand; Le Régiment de Maisonneuve vers la victoire 1944-1945; Montreal 1980
Library and Archives Canada, Second World War Service Files – War Dead, 1939 to 1947; RG 24, Volume 25384