Eerste Kerstdag 1944 vierde de negentienjarige Roger Dufort in het Verenigd Koninkrijk. Na een overtocht van een week was hij vanuit Canada met de boot in Engeland aangekomen, waar hij met een grote groep mede-militairen werd ontscheept.
Dufort was een roomskatholieke jongen uit een gezin van zes. Zijn vader was in 1939 overleden. Zijn vader was twee keer getrouwd geweest. Uit zijn eerste huwelijk had hij drie kinderen, van wie Jeanne de oudste was. Toen Roger in 1944 in dienst ging, was Jeanne al lang het huis uit, net als Laure en George, de andere halfzus en halfbroer van Roger.
Zijn zus Rita en broer Jean woonden net als Roger nog met hun moeder thuis aan de Shearer Lane in Montreal (Quebec, Canada).
Roger tekende voor het leger in mei 1944. Hij had korte tijd (een half jaar) gewerkt voor Webster & Son. Nadat hij had getekend voor het leger, ging hij eerst naar het trainingskamp Petawawa (Ontario) , en na twee maanden (op 2 augustus) werd hij overgebracht naar Camp Shilo (Manitoba) om de parachutistenopleiding te doen. Twaalf dagen later werd hij van de parachutistenopleiding afgeschreven en bij de infanteristen ingeschreven in in hetzelfde kamp. In Camp Shilo verloor hij een deel van spullen, wat hem op een reprimande en een inhouding op zijn soldij kwam te staan.
In december kreeg hij bericht dat hij zou worden verscheept naar het Verenigd Koninkrijk, waar hij dus op Eerste Kerstdag aankwam. Amper een maand later werd overgebracht naar Noordwest-Europa om de daar gelegerde troepen te versterken. Op Valentijnsdag, 14 februari 1945, kreeg hij te horen dat hij was ingedeeld bij het Regiment de Maisonneuve.
Met het Regiment de Maisonneuve maakte hij de opmars door Oost-Nederland mee. Begin april 1945 stak hij bij Almen het Twentekanaal over. Zijn regiment kreeg de taak het bruggenhoofd over het kanaal in noordoostelijke richting te vergroten. Het Regiment de Maisonneuve kreeg het zwaar te verduren. De tegenstand bij het dorp Laren (Gld) was zwaarder dan verwacht. Voor Roger Dufort was de strijd fataal, hij werd dodelijk getroffen. Hij had zijn twintigste verjaardag nog niet gevierd.
Armand Gionet wilde graag boer worden, als hij het leger uitging. De private bij het Canadese Regiment de Maisonneuve kwam uit een eenvoudig katholiek gezin uit Middle Caraquet in de Canadese kustprovincie New Brunswick. Zijn vader was visser en boer.
Toen Armand op 25 maart 1944 de formulieren invulde waarmee hij zich aanmeldde voor het leger, schreef hij dat hij na de oorlog als boer wilde werken. Hij was geboren op een boerderij, had vier jaar werkervaring op een boerderij – het gemengde bedrijf van zijn vader.
Het was geen vetpot in het gezin van de Gionets. Vader Lazare en moeder Laura Gionet hadden acht kinderen, drie jongens en vijf meisjes. Een negende dochter was in 1932 op tweejarige leeftijd overleden.
Armand hielp mee op de boerderij. Hij werkte echter ook bij tijd en wijle in de haven van Halifax als vrachtafhandelaar. Het was geen vast werk. Hij zat in een Reserve Labor Pool. Als er werknemers nodig waren in de haven, was hij oproepbaar.
Hij kreeg zijn legeropleiding in het trainingscentrum Utopia, een groot militair opleidingscentrum in New Brunswick dat in juli 1942 was opgezet om grondtroepen klaar te stomen voor de invasie in Italië en Noordwest-Europa. In het kamp konden verschillende gevechtstechnieken worden geoefend. Er was een heel dorp nagebouwd om te oefenen op straatgevechten. Toen het kamp in 1946 werd opgedoekt, hadden meer dan 12000 rekruten hun opleiding daar gehad.
Armand Gionet volgde zijn opleiding in Utopia van 2 september 1944 tot half december 1944. Op 18 december ging hij per schip naar Engeland, waar hij op Eerste Kerstdag aankwam, om zich de volgende dag present te melden.
In februari 1945 werd hij per vliegtuig naar het Europese vasteland gebracht, waar hij werd ingedeeld bij het Franstalige Regiment de Maisonneuve.
Begin april 1945 maakte het Regiment de Maisonneuve een opmars door Oost-Nederland. Via Terborg, Silvolde en Doetinchem. Armand Gionet en zijn maten stuitten niet op veel weerstand. Duitse troepen hadden zich vaak al teruggetrokken. Alleen sluipschutters maakten het werk soms erg lastig. Op 2 april maakten ze vijftien krijgsgevangenen bij Doetinchem.
Op 4 april kregen ze de opdracht het Twentekanaal bij Almen over te steken om vanuit het bruggenhoofd dat daar al was gevestigd aan te vallen in de richting van het dorp Laren. Rond acht uur ’s avonds begonnen de beschietingen en gevechten, die de hele nacht duurden.
In het oorlogsdagboek van het regiment werd op 5 april vermeld: “During the attack last night, we had 23 casualties and we captured forty prisoners. Lieut P.Y. Boudreau was wounded but not seriously. Lieut C. Racicot is missing; Major Robert, his coy commander is pretty sure he is prisoner of war.”
Onder de 23 casualties was Armand Gionet. Hij kwam tijdens de gevechten terecht bij een groep boerderijen langs de Zutphenseweg net buiten het dorp Laren. Daar hielden veel burgers zich schuil voor het krijgsgeweld. Toen Gionet en zijn maten zich lieten zien, waren de bewoners ervan overtuigd dat ze bevrijd waren. In euforische stemming kwamen ze uit hun schuilplekken.
Burgers en militairen liepen feestelijk op de weg toen plotseling het vuur weer geopend werd door Duitse militairen. In paniek rende iedereen naar een veilige plek. Armand Gionet wilde stelling innemen in de boerderij Klein Veldkamp, waar ook veel burgers, onder wie de familie Koeslag een veilige plek zochten. Maar na enige tijd bleek het gevaar te groot om er te blijven. De boerderij stond in brand. Iedereen moest naar buiten. Angst regeerde. In totale chaos rende iedereen een kant op. Burgers werden door een gewonde Canadese soldaat teruggestuurd toen ze in de richting van het Duitse vuur liepen.De buurtgenoten vonden een provisorische schuilplek in een koeienstal. Boven de stal, op de hilde, zaten Canadese soldaten.
De lucht klaarde op toen in de loop van de middag Canadese jeeps het erf opreden. Toen was pas zeker: het is veilig. In de verte klonken nog schoten en kanongebulder. Mannen, vrouwen en kinderen konden hun schuilplek verlaten. Het was een moment van vreugde en opluchting, maar ook van onzekerheid. Want niet iedereen was er.
De kinderen van de familie Koeslag misten hun moeder. Zij bleek dodelijk verwond te zijn. Haar verbrande lichaam werd teruggevonden bij de verwoeste boerderij Klein Veldkamp. Daar werd ook het lichaam van Armand Gionet gevonden. Gionet is geïdentificeerd door zijn maten, die samen met hem vochten, toen hij in het vuur omkwam. Armands ambities om na de oorlog boer te worden waren verteerd op een boerderij in een ver land.
Gionet is tijdelijk begraven aan de Scheggertdijk in Almen. Hij lag tussen zijn maten, allemaal jongens van hetzelfde regiment, allemaal gesneuveld op 5 april 1945 bij Laren: Fernand Baril, Amede Letourneau, Edgar Ross, Wellie Bertrand, Roger Dufort en Gerard Pilon. Ze liggen nu gebroederlijk naast elkaar op de Canadese Begraafplaats in Holten in plot II, rij E. Armand heeft grafnummer 2.
Op Armands grafsteen staat 20 jaar als leeftijd vermeld, maar hij was nog 19 toen hij sneuvelde. Drie weken later, op 25 april 1945, zou hij 20 geworden zijn. Dina Koeslag*) is begraven op de algemene begraafplaats in Laren (Gld).
*) Dina Koeslag was 48 toen ze sneuvelde. Haar man Hendrik Jan Koeslag kwam eind 1944 om in concentratiekamp Neuengamme. Hendrik Jan Koeslag en Dina Koeslag zijn grootouders van auteur Jan Braakman. De gebeurtenissen in het dorp Laren zijn beschreven in diens boek Klein Nederland – De Oorlog in een Gelders dorp.
In de nacht van 2 op 3 april 1945 waagde de 4th Infantry Brigade van de 2nd Canadian Division de oversteek van het Twentekanaal bij Almen.
De snelheid waarmee de Canadese troepen in de dagen daarvoor waren opgerukt, was voor de Duitse Wehrmacht nauwelijks bij te benen. De Canadese geschiedschrijvers verhalen letterlijk dat Duitse troepen in hun slaap werden verrast toen de mannen van The Royal Hamilton Light Infantry (RHLI, meestal kortweg aangeduid als Rileys) als eerste in hun bootjes de oversteek over het kanaal hadden gemaakt. De eerste Duitse krijgsgevangen waren geen gevechts- maar genietroepen. De Duitse mannen waren bezig verdedigingswerken op te zetten en wachtten op verse aanvoer van manschappen, die de vijand moesten tegenhouden.
Toen de oversteek was gemaakt moest het bruggenhoofd worden vastgehouden en uitgebreid. Verkenningstroepen van het 8th Reconnaissance Regiment (14th Canadian Hussars) behoorden tot de eersten die na de Rileys het kanaal overstaken en aan hun verkenningswerk begonnen.
Allan Donald Morrison was een van de mannen van de Hussars. Toen hij in 1942 voor het leger tekende, gaf hij al aan dat hij graag voor de troepen uitging. Hij had een motorfiets en hij droomde ervan om op zijn motorfiets verkenningswerk te doen. De Hussars die het Twentekanaal overstaken hadden versterkte voertuigen, zogenoemde Humbers.
Morrison was geboren op 31 augustus 1922. Zijn vader, Allan McGillivray, was Schot van geboorte, zijn moeder Violet Grace was Canadese. Zij had uit een eerdere relatie een oudere zoon, Hugh Molyneaux.
Allan Morrison was geboren in Victoria, British Columbia. Maar toen hij het leger in ging woonde hij in noordelijker gelegen kustplaatsje Atlin dat alleen via zee te bereiken was. Atlin had in de eerste helft van de twintigste eeuw grote populariteit onder toeristen.
Atlin was ooit de uitvalsbasis voor gelukzoekers in de mijnbouw. Allan Morrison had enige tijd in de mijnbouw gewerkt, voordat hij het leger inging. Zijn werkgever, Spruce Creek Mining Company, wilde hem wel weer aannemen als hij terug kwam uit het leger.
Morrison had tot zijn zestiende op school gezeten, maar daar was hij geen uitblinker. Hij vertelde dat hij veel school had gemist, omdat hij vaak ziek was. Toen hij 9 jaar was had hij een tijdje in het ziekenhuis gelegen vanwege een blindedarmontsteking. Daar was hij zonder complicaties uitgekomen. Toen hij vijftien was brak hij zijn linker been. Het been genas zonder dat hij er nog last van had. Hij had een bril gedragen.
Morrison maakte hij geen ongezonde indruk bij de keuring, al blonk hij verder nergens in uit.
In de nacht van 2 op 3 april 1943 behoorde hij tot de groep mannen die als eersten het kanaal overstaken bij Almen. De Duitsers hadden inmiddels door wat er gaande was en zetten zwaar geschut in, om de oversteek te bemoeilijken. Het werk van de Canadese genietroepen om een vaste verbinding over het kanaal te bouwen, werd er zwaar door bemoeilijkt.
Toch slaagden de Canadese troepen erin een oeververbinding te bouwen en het bruggenhoofd vast te houden.
Maar aan het eind van de avond op 3 april werden zes mannen van het 8 Canadian Reconnaissance Regiment vermist, onder wie Allan Morisson. In de war diary van het regiment werd opgetekend dat ze vier voertuigen verloren en dat om 20 uur nog steeds zes mannen werden vermist. “Some are believed to be wounded. As contact had been lost this is still unconfirmed.”
Twee dagen later, in de ochtend van 5 april stond vast dat Tpr Morrison van het B Squadron was omgekomen. “He was one of the six that were trapped and pinned down by enemy machine gun fire. The other five are still missing”, aldus de war diary. Morrisons eenheid was klemgezet door vijandelijk vuur – hij was daarbij omgekomen.
Terugkijkend werd vastgesteld dat dat met relatief weinig verliezen de oversteek over het Twentekanaal was gemaakt. Maar ondertussen had Allan Morrison wel zijn leven verloren. Waar hij precies aan zijn eind kwam is onduidelijk, maar waarschijnlijk werd hij dodelijk getroffen in de strijd die gevoerd werd in het gebied waar de spoorlijn Zutphen-Hengelo en de weg van Zutphen naar Laren elkaar kruisen. Daar boden de Duitsers zware tegenstand.
Allan Donald Morrison is op het Canadese ereveld in Holten begraven in plot 2, rij E, graf 4.