Het oor was genezen, het hart gebroken

Russ Sutton leek nog wel plezier te hebben in het leven. Eind december 1945 kwam hij uit het ziekenhuis. Een maand had hij daar gelegen: van 28 november tot 28 december. Hij had een middenoorontsteking gehad en zijn neusamandelen waren verwijderd. Hij moest voor controle wel terugkomen bij de dokter.

Russ maakte deel uit van het 2/203rd Inf. Ordnance Sub. Park, 
Royal Canadian Ordnance Corps.

Op oudejaarsavond 1945 danste hij samen met zijn maten het jaar uit. Tegen twee uur ’s nachts werd hij nog opgemerkt. Hij stond aan de bar, alleen, te kijken naar de dansende soldaten.

De volgende dag fietste Heinrich Suhr vanuit Zwischenahn naar Oldenburg. Heinrich had een nieuwjaarsbezoek aan zijn ouders gebracht. Op de terugweg zag hij iets donkers liggen in de greppel langs de Stichstrasse. Toen hij dichterbij kwam zag hij dat het een geallieerde soldaat was. Hij zag dat de man ernstig verwond was aan het hoofd. Tegen diens hoofd lag een .303 Lee Enfield geweer. Hij was dood, zelfmoord.

De plek waar Sutton gevonden werd (aangegeven met een rode x). Bron: Library and Archives Canada; Service Files of the Second World War- War Dead, 1939-1947; Volume 27150

Het duurde een tijdje voordat duidelijk was dat het ging om Russ Sutton. De verwondingen waren zo ernstig, dat hij niet meteen werd herkend.

In zijn persoonlijke spullen werd een briefje gevonden:

Aan iedereen
2/203 S/P
Dec 31/45
Ik ben heel ongelukkig. God bless you all.
Russ
Mijn geld en alles gaat naar mijn moeder.

Russ had de laatste tijd aan zijn naaste collega’s laten weten dat hij er genoeg van had kok te zijn in het Canadese leger. Het liefst ging hij weer naar huis.

In zijn spullen werd een brief gevonden van zijn vriendin, die hij waarschijnlijk had ontvangen tijdens zijn verblijf in het ziekenhuis. Met kerst had hij geen bezoek gehad van zijn collega’s, wat hem teleurstelde. En de brief van zijn vriendin deed hem misschien ook geen goed. Zijn oren waren hersteld, maar wellicht was zijn hart gebroken.

17 december 1945

Lieveling,

Ik voel me vannacht zo verlaten, dat ik niet weet wat ik met mezelf moet doen. Ik weet niet waarom – het is gewoon zo. Ik maak wel een beetje lol in de weekends, maar dat lijkt niets uit te maken. Ach ja, ik raak deze stemming ook wel weer kwijt.

Het lijkt aslof jij je vermaakt in Europa, afgezien van de korte episode in het ziekenhuis, die niet ernstig was (en dan denk ik niet aan de laatste keer dat jij in het ziekenhuis was). Ik heb er nooit aan gedacht, totdat jij het noemde.

In die nacht van 17 november, toen jij gin met sinaasappelsap dronk, was ik bij het ballet en genoot ik van Graziani, Aleko an Princes Aurora. Het was prachtig en ik dacht “als mijn ‘man’ eens bij mij was.”

[…]

Ik heb een paar affaires gehad sinds de laatste keer dat ik je schreef, maar net als die van jou zijn ze voorbij en vervlogen. Er is iemand – een echte man – die ik elke week zie en met wie ik een heerlijke tijd heb, maar er is verder niets met hem.

Het is pure seks, maar ik verlang naar echte liefde.

Hij heeft geen gevoelens voor mij, omdat hij een man is die niet lief heeft. Het is pure seks, maar ik verlang naar echte liefde. Kun je dit begrijpen? En als je het begrijpt wil je dan genereus zijn, en niet boos op me? We hebben elkaar beloofd dat we eerlijk zouden zijn, of niet?

[…]

Het wordt al verschrikkelijk laat en ik moet weer zo vroeg op morgenochtend dat ik deze korte brief hier eindig. Ik wens je een heel, heel, heel fijn Kerstmis en ik hoop dat je de volgende kerst thuis kan doorbrengen.

Pas op jezelf en zorg dat je uit het ziekenhuis komt.

Liefs

C[…].

Russ werd tijdelijk begraven bij een groepje boerderijen in Osterscheps.

Later kreeg hij zijn definitieve rustplaats op de Canadese begraafplaats in Holten plot VII. rij A. graf 6.

©2018 Jan Braakman

Bestel hier uw exemplaar van Verhalen van het Slagveld.

Nieuwjaarsdag eindigt in onthutsend incident

1 januari 1946. De eerste nieuwjaarsdag na het einde van de oorlog. Het zou een mooie dag moeten worden, een dag om nooit te vergeten. Maar het liep anders voor de collega’s van Donald Oscar Robertson. Het werd geen mooie dag – maar een trieste onthutsende dag. Een dag die ze – inderdaad – nooit zouden vergeten.

Private Donald Oscar Robertson, ‘Robby’ voor zijn maten, was geboren op 11 juni 1924 in het dorpje Ripples (New Brunswick, Canada). Hij kwam uit een gezin met zes zusters en één broer. Ze werkten op de boerderij van hun vader. Moeder Robertson was al overleden, toen Robby in 1940 het leger in ging. Robby’s één jaar oudere broer Chester was ook in dienst van het Canadese leger.

Robby’s carrière liep voorspoedig. Hij werd aanvankelijk ingedeeld bij bij het North Shore Regiment. Later kwam hij terecht bij de Royal Highland Light Infantry (RHLI). Hij promoveerde van private tot lance corporal en vervolgens tot corporal. Maar hij liet zich op eigen verzoek weer in de rangen terugplaatsen naar private, om later toch weer te promoveren tot lance corporal – maar dat was pas begin 1945.


Vlak nadat hij in 1943 als negentienjarige tot corporal was gepromoveerd kreeg hij toestemming te trouwen met de zestienjarige Anna Edith Matthews, die net als hij in L’Etete (New Brunswick) opgroeide. Hij kende haar vier maanden. Op 11 november 1943 trouwden ze. Na het huwelijk keerde Robby weer terug naar de legerbasis Utopia in New Brunswick.

Hij had het niet altijd gemakkelijk. Wellicht ging het hemzelf nog wel voorspoedig, maar hij had het er moeilijk mee dat zijn vrouw last had van lichte depressies. Hij kon niet bij haar zijn,  terwijl hij betrekkelijk vlakbij haar op de kazerne was. Bij een van de gesprekken met zijn meerderen werd vastgesteld, dat het misschien beter was dat hij snel vanuit Canada naar West-Europa zou worden overgebracht, zodat hij niet langer het gevoel had ‘zo dichtbij en toch zo ver weg’ te zijn van zijn vrouw.

In het voorjaar van 1944 had Robby een paar keer de gelegenheid om tijdens zijn verlof zijn vrouw op te zoeken. Zij raakte zwanger. Waarschijnlijk wist hij dat, toen hij op 25 juni werd overgevlogen naar Engeland, om een maand later naar het front in Frankrijk te worden verscheept.

Anna schreef hem trouw – soms wel twee keer in de week. Robby bewaarde de brieven bij zijn privéspulletjes.

De eerste dag aan het front viel hem zwaar. Aan het eind van de eerste dag viel hij uit vanwege uitputting (battle exhaustion).

Twee maand later werd hij bestraft, omdat hij afwezig was zonder verlof. Dat leverde hem een ‘ernstige reprimande’ op en kostte hem één dag soldij (Can$1,50).

In oktober 1944 viel hij opnieuw uit. Nu was hij ziek. Hij kwam niet terug bij de RHLI, hij werd in december van dat jaar overgeplaatst naar de militaire politie, 11 Canadian Provost Company. Die functie bleef hij behouden tot het eind van de oorlog in mei 1945 en ook daarna nog bij het Canadese bezettingsleger in Noord-Duitsland.

Op de laatste dag van 1944 kreeg hij mooi nieuws. Robby was vader geworden van een gezonde zoon: Donald Herbert Robertson was geboren op29 december 1944. Donald jr zou zijn vader echter nooit kennen.

Een jaar later, aan het eind van 1945 was Robby nog steeds gestationeerd in Duitsland.  Hij verbleef aan de Bahnhofstrasse in Varel in Noord-Duitsland. Hij deelde zijn kamer met twee collega’s: lance corporal Turnbull en lance corporal Watson.

Robby had sinds een paar maanden kennis aan een vrouw van het Canadian Women’s Army Corps, Jeannie Carbone, die – zo wist een van zijn maten – eind 1945 in het ziekenhuis lag. Wat er precies speelde tussen Robby en Jeannie bleef ook later onduidelijk, maar op de een of andere manier was Robertson er niet altijd met zijn hoofd bij. Op enig moment had Robby aan zijn maat lance corporal G. Turnbull gezegd dat hij moeilijkheden met haar had. Robby’s meerdere, die een goede indruk van hem had, merkte op dat Robby de laatste tijd snel geïrriteerd en heetgebakerd was – hij was niet goed gestemd, leek het.

Terug naar oudejaarsavond 1945. De drie vrienden Turnbull, Robertson en Watson hadden het laat gemaakt. Turnbull keerde als laatste van de drie om drie uur ’s nachts terug in zijn kamer. Robertson en Watson sliepen al. De volgende ochtend was Watson als eerste wakker. Hij stond rond negen uur op. Nadat hij zich had opgefrist en aangekleed, verliet hij de kamer. Pas tegen half twaalf kwam hij terug.

“Kijk Louise. Dit wapen doet niemand kwaad.”

Turnbull was om half elf wakker geworden. Hij ging naar het verblijf van private Louise Coombes, (Canadian Women’s Army Corps) en vroeg haar mee te gaan naar zijn kamer.

Tegen de tijd dat Turnbull met Coombes terugkwam in de kamer, werd Robertson wakker. Hij stond op, ging naar de badkamer, friste zichzelf op en keerde terug in de kamer. Coombes, Turnbull en Robertson praatten over ditjes en datjes. Toen Watson de kamer inkwam, waren de drie gezellig aan het kletsen. Watson ging naar zijn bed en ordende zijn kleren, die hij wilde opruimen. Hij vond dat de radio wat luid stond en bovendien vond hij de muziek niet de moeite waard. Hij draaide aan de zenderknop op zoek naar betere muziek.

Ondertussen had Robertson zijn pistool, een Browning 9mm, gepakt. Hij liet het wapen rond zijn vinger draaien, haalde het magazijn eruit, en deed het er weer in. “Kijk Louise”, zei hij. “Dit wapen doet niemand kwaad.”

Wat er daarna gebeurde kon niemand naderhand bevatten. Robertson zette het wapen tegen zijn rechterslaap en haalde de trekker over. De kogel doorboorde zijn schedel, raakte de wand van de kamer vlak bij het plafond, ketste terug en viel vlak naast Robertson op de grond.

“Corporal Knowles, that damn fool Robby just shot himself!”

Louise Coombes liet zich op haar bed vallen en draaide zich om. Ze wilde Robertson niet zien. Turnbull rende de kamer uit en waarschuwde corporal Knowles. “Corporal Knowles, that damn fool Robby just shot himself”, riep Turnbull.

Watson had gehoord wat er gebeurde, maar hij was te druk met de radio om iets gezien te hebben. Hij stond verschrikt op. Hij zag Robertson op de grond vallen.

Robertson lag op zijn buik, zijn gezicht naar rechts gedraaid. De schotwond in zijn slaap was duidelijk te zien. Op de vloer groeide een en plas bloed rond zijn hoofd.

Situatieschets van de kamer waar het schietongeluk plaats had. Bron:Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 27441

Watson rende naar beneden, net als Turnbull. Watson liet iemand de hospik bellen. Hij rende weer naar boven, zag dat iemand bij Robertson was. Rende weer naar beneden om een noodverband te halen en spoedde zich naar boven om het aan te brengen.

De dokters waren er snel. Zij legden een infuus aan om Robertson bloed toe te dienen.

Turnbull zag dat Louise Coombes volledig verschrikt op het bed lag. Hij stelde haar gerust en bracht haar terug naar haar eigen kamer.

Robertson werd naar het ziekenhuis gebracht, maar hij was niet te redden. Om tien over vier ’s middags werd zijn dood vastgesteld.

Waarom had hij zich door het hoofd geschoten? Het bleef een raadsel. Niemand vond dat hij zo’ n neerslachtige indruk maakte dat hij tot zelfmoord in staat was. Hij had die signalen niet afgegeven. De thuissituatie gaf er ook geen aanleiding toe. Het stapeltje brieven van zijn vrouw werd geïnspecteerd – niets wees er op dat Robby in de put zat of dat er familieproblemen waren.

De conclusie was dat Robertson, in de veronderstelling dat zijn wapen ongeladen was, de trekker had overgehaald. Zijn dood werd officieel geregistreerd als: overleden aan de gevolgen van een schiet-ongeluk.

Het graf van ‘Robby’ Robertson op de Canadese begraafplaats in Holten.  Bron : Online-begraafplaatsen.nl

Robby’s vrouw Anna Robertson kreeg de nalatenschap, waaronder een harmonica in een koffer, 9 Duitse munten, 8 Duitse badges en natuurlijk de brieven en foto’s die hij zou trouw had bewaard.

Anna hertrouwde met Roy Hope. Robby’s enige zoon Donald Herbert trouwde met Patricia Moore. Zij kregen twee zoons en drie dochters. Donald Herbert stierf in juli 2017 op 72-jarige leeftijd.

Donald Oscar (Robby) Robertson werd tijdelijk begraven in Oosterscheps (Duitsland). Hij kreeg zijn definitieve rustplaats op de Canadese begraafplaats in Holten. Plot 7, rij A, graf 14.

©2018 Jan Braakman

Bestel hier uw exemplaar van Verhalen van het Slagveld.