Duitse trein werd Victor James Emsley fataal

Door Jan Braakman

Het soldier’s service book van Victor James Emsley heeft er alle sporen van dat het in het water heeft gelegen. Op sommige bladzijden is de vulpeninkt doorgelopen en rond de nietjes zitten bruine roestvlekken.

Roestvlekken en doorgelopen inkt in het soldier’s service book. Bron: service file Victor Emsley, Library and Archives, Canada

Victor James Emsley werd op 13 december 1925 geboren in Edmonton (Alberta, Canada). Hij was de oudste van de twee kinderen van Francis en Anna Emsley. Victor had één zus, de drie jaar jongere Geraldine.

Victor liet zich in de zomer van 1944 in Calgary als achttienjarige rekruteren in het Canadese leger. Hij had 10 jaar op school gezeten. Daar had hij geleerd hoe hij metaal en leer moest bewerken. Maar toen hij aan het werk ging ging hij toch een ander vak in. Hij noteerde dat hij één jaar ervaring had als porter (kruier) bij de nationale spoorwegen (Canadian National Railway), waar zijn vader als wisselwachter werkte. Hij wist hoe het leven op stations was, en hoe de treinen kwamen en gingen. Zijn werkgever had hem beloofd dat hij terug kon komen bij het spoor, als hij uit het leger kwam.

Hij was slank. Hij woog 64 kilo en was 1,79 meter lang. Hij was geen uitgesproken sportief type. Na de school had hij niet meer aan sport gedaan, al hield hij wel van fietsen, vertelde hij aan de militairen die hem beoordeelden bij de keuring. Hij ging naar de kerk en las het weekblad Liberty, dat ook literaire stukken publiceerde zoals Sherlock Holmes-verhalen van Arthur Conan Doyle en het boek The Postman Always Rings Twice van James M. Cain.

Hij zag er niet heel netjes uit , maar dat zou wel kunnen verbeteren als hij in het leger gedisciplineerd zou worden, meende de Army Examiner. Emsley werd geschikt bevonden om als chauffeur te worden ingezet, zowel van vrachtvoertuigen als van rupsvoertuigen.

Na twee maanden legeropleiding leek Emsley een behoorlijke afkeer tegen de infanterie-training te hebben ontwikkeld, zo concludeerde Army Examiner J.J. Carpenter. Emsely achtte zich niet geschikt voor het fysieke werk. Bij de training had hij geen goede indruk gemaakt. “Enigszins nerveus. Onhandig en langzaam. Gebrek aan ambitie”, schreef de Training Officer.

Een vriendelijk dwingende hand

Emsley had een vriendelijk dwingende hand nodig om hem op het goede spoor te brengen, aldus Carpenter. Anders zou Emsley wel eens moeilijkheden kunnen gaan geven. Emsley had een voorkeur om te dienen bij de Royal Canadian Ordnance Corps, maar daar leek hij niet terecht te kunnen vanwege het beperkte aantal plaatsen. De Army Examiner gaf de aanbeveling om Emsley een training te geven op mechanisch gebied, omdat dat meer in lijn lag met diens eigen interesses.

In december 1944 bleek dat Emsley genoeg vorderingen had gemaakt en dat hij kon worden ingezet bij de infanterie. De volgende maand was hij per troepenschip onderweg naar het Verenigd Koninkrijk. En nog ruim een maand later, op 24 februari 1945, werd hij ingezet op het Europese vasteland. Hij werd ingedeeld bij het regiment van de Calgary Highlanders. Zijn regiment was betrokken bij de bevrijding van Oost-Nederland. In april 1945 werd Emsley om medische redenen van het front gehaald, maar zijn dossier vermeldt niet wat er met hem aan de hand was. Op 16 juni 1945, toen de oorlog al meer dan een maand ten einde was, werd hij overgeplaatst naar het Regina Rifle Regiment.

Bij de Regina Rifles werd hij in januari 1946 ingezet in Emden, waar de spoorbrug over het Borßumer kanaal werd door de militairen werd bewaakt. Het Regina Rifle Regiment had die taak een dag eerder overgenomen van een Belgisch regiment. De militairen stonden daar om voetgangers te controleren als ze de brug over wilden, en bovendien moesten ze voorkomen dat de brug door sabotage beschadigd zou raken.

Emsley meldde zich in de vroege ochtend van 5 januari. Hij loste Rifleman J. Bostock af, die van drie tot zes uur in de nacht dienst had gehad. Bostock had die nacht drie treinen zien passeren over de brug. Hij maakte zijn plaats in het schildwachtershuisje vrij voor Emsley. Toen Emsley drie uur later vervangen moest worden door Rifleman R. Ford trof die een enorme ravage aan. Er lag een trein deels in het Borßumer kanaal en Rifleman Emsley was in geen velden of wegen te bekennen. Het schildwachtershuisje was van de kade verdwenen.

Linkerbeen praktisch geamputeerd

Het spoorwegpersoneel had een wapen gevonden, dat aan Emsley toebehoorde, maar Emsley zelf was in geen velden of wegen te bekennen. Er werd gedregd in het kanaal. Tegen de middag werd het lichaam van Emsley gevonden. Ford was degene die Emsley herkende. Bij onderzoek naar het stoffelijk overschot stelde Captain J.M. Dickout van het 4 Bn Regina Rifle Regiment vast dat Emsley als gevolg van verschillende ernstige verwondingen was overleden. Zijn onderkaak was op verschillende plaatsen gebroken, hij had ernstige verwondingen aan zijn hoofd, hij had beide benen op verschillende plaatsen gebroken en zijn linker been was praktisch geamputeerd vanaf de knie.

Wat was er gebeurd? Lokomotiv Führer Wilhelm Peters was erbij geweest, toen de trein rond half acht de ravage veroorzaakte. Peters legde uit dat het station Emden deels een Sackbahnhof (kopstation) is en dat de trein pas verder kon rijden als de trein op het doodlopende spoor was ‘omgezet’.

Aan het eind van het spoor waar de trein had stilgestaan, stond een eenvoudig stootblok, en daarachter was het schildwachthuisje neergezet.

Te weinig druk in de ketel

Peters had gezien dat de keteldruk van de locomotief nog 7 Atmosfeer bedroeg en hij had zijn stoker gevraagd nog extra kolen op het vuur te gooien. Ondertusssen had Peter zelf ook gepoogd het vuur op te stoken om de keteldruk te verhogen. Toen het signaal op het spoor aangaf dat de trein kon gaan rijden, zette Peters de lokomotief in beweging.

Situatieschets van de plaats van het ongeluk aan de kade van het Borßumer Kanaal. Bron: Service File Victor Emsley.

Hoofdconducteur Ottto Cramer vertelde aan Kriminal Sekretär Lutjens dat hij meteen merkte dat de trein de verkeerde kant op reed. Even later voelde hij een schok, en daarna nog twee schokken. Heel snel kwam de trein weer tot stilstand. Cramer rende naar de achterkant van de trein en zag dat mensen probeerden uit een van de wagons te komen. Spoorwegopzichter Hellmers zei dat de conducteurs Bakker en Claassen nog in een vrachtwagon zaten, die in het water lag. Cramer sloeg een van de ruiten van die wagon kapot en hielp de twee mannen uit hun benarde positie.

Verblind door het vuur

Peters verklaarde tegenover politieman Freese: “Ik was zo verblind door het vuur dat ik niet merkte dat de trein achteruit reed in plaats van vooruit.” De trein reed door het stootblok, nam het schildwachthuisje mee en duwde die het kanaal in. Peters zei dat hij zo in beslag werd genomen door zijn pogingen het vuur aan te wakkeren en dat hij er zo op gebrand was op tijd te vertrekken, dat hij had vergeten de rijrichting van de locomotief om te zetten.

Kevin Lambie van de Regina Rifles website (www.reginarifles.ca) heeft in Ottawa (Library and Archives Canada) toegang gehad tot meer gegevens over het ongeval. Lambie onderzocht onder andere de vraag of Emsley iets te verwijten viel. Het onderzoek van het Canadese leger leverde niets verwijtbaars op.

In het dossier vond Lambie gegevens over een veertienjarige Duitse jongen, die ook bij het ongeluk omgekomen zou zijn. Die jongen is niet in het water gevonden. Lambie: “Het Court of Inquiry concludeerde dat de machinist schuldig was en dat er een aanklacht tegen hem was ingediend. Er was op 6 januari 1945 geen lichaam geborgen van de 14-jarige. Om precies te zijn was er geen specifieke informatie dat Emsley de 14-jarige kende of ontmoette, alleen dat bekend was dat de jongen altijd in de buurt van de post was en er vuurtjes stookte.”

Omdat de 14-jarige niet meer werd gezien, rees het vermoeden dat er iets met hem was gebeurd. Maar dat vermoeden werd in de dossiers niet verder onderbouwd.

Victor Emsley werd eerst begraven in Osterscheps, op een begraafplaats in boerenland, waar 78 Canadese militairen een tijdelijk graf kregen. Later werd zijn stoffelijk overschot herbegraven op de Canadese Begraafplaats in Holten. Hij ligt in plot VII, rij A, graf 4.

©2024 Jan Braakman

Bronnen:
* Library and Archives Canada; Ottawa, Canada; Service Files of the Second World War – War Dead, 1939-1947; Series: RG 24; Volume: 25826
* Kevin Lambie – correspondentie per e-mail (niet openbaar)

Een militair echtpaar begraven in Holten

Dat een echtpaar begraven is op een militaire begraafplaats is uitzonderlijk, zo niet uniek. Op de Canadese begraafplaats in Holten ligt het echtpaar Brewster begraven. Edward John Brewster en Winifred Lilian Wright trouwden op 26 januari 1946 in Edmonton, Middlesex in Engeland.

Hij kwam uit Lakeview, Ontario. Hij had verschillende baantjes gehad voor hij in dienst ging, waarvan de laatste als bezorger van telegrammen. Hij woonde samen met zijn twee zussen Marjorie en Ethel bij zijn ouders.

Zij was geboren in Windsor, Ontario. In 1932 ging ze als zevenjarig meisje met haar ouders mee naar Engeland, waar haar vader onderhoudsmonteur was. Winifred trad in november 1943 in dienst bij het Canadian Women’s Corps.

Winifred en Edward leerden elkaar naar eigen zeggen kennen in het voorjaar van 1943. Edward maakte deel uit van het Royal Canadian Ordnance Corps, de eenheid die zorgde voor de uniformen, de wapens en ander spullen die de militairen nodig hebben. In 1946 was hij ‘wireless operator’ bij zijn eenheid.

Webster was nog maar zestien toen hij zich in 1942 aanmeldde bij het leger.  Eigenlijk te jong. Maar hij zei dat hij al achttien was.  Hij gaf 1924 als geboortejaar op in plaats van 1926.

Winifred Brewster-Wright. Bron: Library and Archives Canada; Service Files of the Second World War; War Dead, 1939-1947.
Edward, Winifred en een vriendin in Apeldoorn. Bron: Library and Archives Canada; Service Files of the Second World War; War Dead, 1939-1947.

Hij werd in 1943 verscheept naar Engeland, waar Winifreds vader woonde. In  april 1944 moest hij naar het ziekenhuis, vanwege een oude verwonding aan het hoofd die op de zenuwen leek te werken.  Toen bleek dat hij zich ouder had voorgedaan dan hij werkelijk was. “Onvolwassen”, werd in zijn dossier genoteerd.

Vlak voor het einde van de oorlog in april 1945, werd hij naar het Europese vasteland overgebracht met zijn eenheid. Daar verleende hij ondersteunende werkzaamheden in Nederland en later in Noord-Duitsland.

Op 15 april 1946 moest Edward een opdracht uitvoeren. Hij kreeg toestemming Winifred mee te nemen. Zij had vrij en wilde graag van de gelegenheid gebruik maken om haar tante te bezoeken, die in Meldorf, vlak bij Hamburg woonde. Ze kregen de jeep mee van Captain Surry.

Op de terugweg, op de avond van de 15e april 1946. ging het mis. Een gedeelte van de weg tussen Hamburg en Bremen was in gebruik als opslagplaats van legervoertuigen. Kennelijk zag Edward niet de verkeersborden die aangaven dat de rijbaan naar links was verlegd, vanwege de geparkeerde voertuigen aan de rechterkant.

De jeep waarin Edward en Winifred zaten botste frontaal op de voorste van een aantal DUKW-amfibievoertuigen die deels op de rijbaan stonden.

Een getuige was snel ter plekke. Hij zette het gecrashte voertuig in het licht van zijn koplampen. Hij zag dat beide inzittenden er ernstig aan toe waren. Hij reed naar de dichtstbijzijnde telefoon en liet een legerambulance komen.

Hulp kwam echter te laat. De verwondingen van Edward en Winifred waren dodelijk. Toen ze met de ambulance in het militaire ziekenhuis in Hamburg arriveerden, waren ze al overleden.

Graven van Winifred en Edward Webster vlak na de teraardebestelling. Bron: Library and Archives Canada; Service Files of the Second World War; War Dead, 1939-1947.

Amper drie maanden na hun huwelijk waren ze beiden op dezelfde dag omgekomen. Winifred en Edward zijn op 16 april 1946,  een dag na hun overlijden, begraven op de Canadese Begraafplaats in Holten in plot 10, rij H, graven 7 en 8.

©2018 Jan Braakman

Bestel hier uw exemplaar van Verhalen van het Slagveld.

Het oor was genezen, het hart gebroken

Russ Sutton leek nog wel plezier te hebben in het leven. Eind december 1945 kwam hij uit het ziekenhuis. Een maand had hij daar gelegen: van 28 november tot 28 december. Hij had een middenoorontsteking gehad en zijn neusamandelen waren verwijderd. Hij moest voor controle wel terugkomen bij de dokter.

Russ maakte deel uit van het 2/203rd Inf. Ordnance Sub. Park, 
Royal Canadian Ordnance Corps.

Op oudejaarsavond 1945 danste hij samen met zijn maten het jaar uit. Tegen twee uur ’s nachts werd hij nog opgemerkt. Hij stond aan de bar, alleen, te kijken naar de dansende soldaten.

De volgende dag fietste Heinrich Suhr vanuit Zwischenahn naar Oldenburg. Heinrich had een nieuwjaarsbezoek aan zijn ouders gebracht. Op de terugweg zag hij iets donkers liggen in de greppel langs de Stichstrasse. Toen hij dichterbij kwam zag hij dat het een geallieerde soldaat was. Hij zag dat de man ernstig verwond was aan het hoofd. Tegen diens hoofd lag een .303 Lee Enfield geweer. Hij was dood, zelfmoord.

De plek waar Sutton gevonden werd (aangegeven met een rode x). Bron: Library and Archives Canada; Service Files of the Second World War- War Dead, 1939-1947; Volume 27150

Het duurde een tijdje voordat duidelijk was dat het ging om Russ Sutton. De verwondingen waren zo ernstig, dat hij niet meteen werd herkend.

In zijn persoonlijke spullen werd een briefje gevonden:

Aan iedereen
2/203 S/P
Dec 31/45
Ik ben heel ongelukkig. God bless you all.
Russ
Mijn geld en alles gaat naar mijn moeder.

Russ had de laatste tijd aan zijn naaste collega’s laten weten dat hij er genoeg van had kok te zijn in het Canadese leger. Het liefst ging hij weer naar huis.

In zijn spullen werd een brief gevonden van zijn vriendin, die hij waarschijnlijk had ontvangen tijdens zijn verblijf in het ziekenhuis. Met kerst had hij geen bezoek gehad van zijn collega’s, wat hem teleurstelde. En de brief van zijn vriendin deed hem misschien ook geen goed. Zijn oren waren hersteld, maar wellicht was zijn hart gebroken.

17 december 1945

Lieveling,

Ik voel me vannacht zo verlaten, dat ik niet weet wat ik met mezelf moet doen. Ik weet niet waarom – het is gewoon zo. Ik maak wel een beetje lol in de weekends, maar dat lijkt niets uit te maken. Ach ja, ik raak deze stemming ook wel weer kwijt.

Het lijkt aslof jij je vermaakt in Europa, afgezien van de korte episode in het ziekenhuis, die niet ernstig was (en dan denk ik niet aan de laatste keer dat jij in het ziekenhuis was). Ik heb er nooit aan gedacht, totdat jij het noemde.

In die nacht van 17 november, toen jij gin met sinaasappelsap dronk, was ik bij het ballet en genoot ik van Graziani, Aleko an Princes Aurora. Het was prachtig en ik dacht “als mijn ‘man’ eens bij mij was.”

[…]

Ik heb een paar affaires gehad sinds de laatste keer dat ik je schreef, maar net als die van jou zijn ze voorbij en vervlogen. Er is iemand – een echte man – die ik elke week zie en met wie ik een heerlijke tijd heb, maar er is verder niets met hem.

Het is pure seks, maar ik verlang naar echte liefde.

Hij heeft geen gevoelens voor mij, omdat hij een man is die niet lief heeft. Het is pure seks, maar ik verlang naar echte liefde. Kun je dit begrijpen? En als je het begrijpt wil je dan genereus zijn, en niet boos op me? We hebben elkaar beloofd dat we eerlijk zouden zijn, of niet?

[…]

Het wordt al verschrikkelijk laat en ik moet weer zo vroeg op morgenochtend dat ik deze korte brief hier eindig. Ik wens je een heel, heel, heel fijn Kerstmis en ik hoop dat je de volgende kerst thuis kan doorbrengen.

Pas op jezelf en zorg dat je uit het ziekenhuis komt.

Liefs

C[…].

Russ werd tijdelijk begraven bij een groepje boerderijen in Osterscheps.

Later kreeg hij zijn definitieve rustplaats op de Canadese begraafplaats in Holten plot VII. rij A. graf 6.

©2018 Jan Braakman

Bestel hier uw exemplaar van Verhalen van het Slagveld.

Twee broers Forbes

Fred Forbes. Source: Larry Forbes

Door Jan Braakman

Emily Taylor was niet voor het geluk geboren. Ze was moeder van vijf kinderen, misschien wel zes – daarover zijn de archieven niet helemaal duidelijk. Na de Tweede Wereldoorlog was haar gezin gedecimeerd. Haar man was weggelopen,  twee zoons waren gesneuveld in het leger, een zoon en een dochter leefden nog en van twee andere kinderen is het lot tot op heden onzeker.

Emily Taylor trouwde in september 1910 op 21-jarige leeftijd met de drie jaar oudere William Gray Forbes. William en Emily kregen vijf kinderen, misschien wel zes.

Er zijn aanwijzingen dat Emily al een dochtertje van een paar maanden had, voordat ze met William in het huwelijk trad.  Na hun huwelijk kregen ze zeker nog drie zoons (Arthur, William en Fred) en een dochter (Dorothy) – volgens één bron was er nog een vierde zoontje (James), dat op jonge leeftijd in 1916 overleed.

Het huwelijk van Emily met William hield twintig jaar stand. Maar in 1930 verliet William haar en zij bleef achter met de toen 19-jarige Arthur, zijn twee jaar jongere broer Fred, de 14-jarige William en de 11-jarige dochter Dorothy.

Arthur ging meer en meer de rol van zijn vader vervullen in het gezin. Zijn moeder was weliswaar geen weduwe, schreef Arthur, maar was wel financieel afhankelijk van hem – ook toen Arthur het leger in ging.

Arthur  George Forbes was in maart 1941 in dienst gekomen bij het Canadese leger. Hij had daarvoor in de kolenmijnen in Alberta gewerkt, net als zijn broer Fred. In oktober 1941 werd hij al overgeplaatst naar het Verenigd Koninkrijk waar hij was ingedeeld bij de Canadese aan- en afvoertroepen (Royal Canadian Ordnance Corps).

Bron: Margaret Rose Gaunt
Bron: Margaret Rose Gaunt

Op 13 augustus 1943 – of het zo moest zijn:  vrijdag de dertiende – hielp Arthur bij het laden van tanks op treinwagons op het rangeerterrein bij het station Brandon.  Op een rustig moment zocht hij samen met zijn maat V. Zaborowski een plek om te plassen. Ze gingen tussen twee vrachtwagons staan die ongeveer twee meter uit elkaar stonden. Opeens ging een van de wagons rijden.  Zaborowski kon zich in veiligheid brengen. Arthur Forbes was minder fortuinlijk. Hij raakte bekneld tussen de buffers van twee wagons.

Hij was nog bij kennis toen hij  naar het ziekenhuis werd gebracht, maar de dokters zagen al snel dat hij er zeer ernstig aan toe was. Hij had gebroken ribben, zijn long was doorboord, hij had interne bloedingen. Binnen vijf uur was Arthur overleden. “Deceased. Accidentally injured while on duty”, werd in zijn dossier genoteerd.

De dood van Arthur werd grondig onderzocht. Uiteindelijk kwamen de legerautoriteiten tot de slotsom dat het een ongeluk betrof en dat niemand echt iets te verwijten viel.

Emily Forbes kreeg als enige erfgenaam een uitkering van ongeveer 490 dollar.

Of de dood van zijn broer een rol speelde bij de beslissing van Fred Forbes om het leger in te gaan vertellen de archieven niet. Wel gaf Fred aan dat hij dezelfde weg op wilde als zijn overleden broer.

Fred Forbes, geboren op 27 juli 1913, was al meer dan zeven jaar getrouwd met Rita Corbitt toen hij in maart 1944 tekende voor het leger. Rita en Fred hadden drie kinderen, drie jongens. Kenneth was de oudste – geboren in 1937, de tweeling Larry en Barry vier jaar jonger.

Hoewel Fred zijn eigen gezin moest onderhouden, droeg hij net als zijn broer ook financieel bij aan het huishouden van zijn moeder met een maandelijkse bijdrage. Fred werd al snel naar Engeland verscheept en in september ging hij als gewoon soldaat bij de Black Watch, het Royal Highland Regiment of Canada naar het front in West-Europa.

Hij moest hard vechten toen zijn regiment samen met het Regiment de Maisonneuve en de Calgary Highlanders via de Sloedam een doorbraak naar Walcheren probeerde te forceren. Het was een zware strijd ten koste van veel gewonden en doden. Alleen bij de Black Watch werden aan het eind van de dag 85 gewonden en doden geteld. Fred had verwondingen aan zijn voet opgelopen. In legertermen was hij licht gewond.

Bron: Canada, WWII Service Files of War Dead, 1939-1947

Na een maand kon hij terugkeren bij zijn regiment. In april 1945 raakte hij opnieuw betrokken bij zware gevechten, nu bij Laren (Gld). Opnieuw moesten de Black Watch en de Maisonneuves het zwaar ontgelden. Fred werd geraakt, dodelijk getroffen. Killed in action, vermeldt zijn dossier. Zijn drie kinderen zouden hem nooit meer zien. Zijn moeder moest een tweede volwassen zoon missen.

Misschien kwam het nog goed tussen moeder Emily en vader William. Zij liggen zij aan zij op de begraafplaats op Drumheller Cemetery in Alberta. William overleed in 1963, Emily  in 1973.

Fred’s vrouw Rita vond jaren later een tweede liefde, waar ze nog lang het leven mee deelde. In 2007 overleed zij.

Fred werd de dag nadat hij gesneuveld was tijdelijk begraven in Laren (Gld). Later werd hij herbegraven op de Canadese Begraafplaats in Holten. Hij ligt in plot I, rij E, grafnummer 13.

Fred Forbes’ onderscheidingen. Bron: Larry Forbes

Zijn broer Arthur is begraven in Engeland, op de Canadese afdeling van de militaire begraafplaats in Brookwood. Hij ligt in plot 45, rij E, grafnummer 4.

Bestel hier uw exemplaar van Verhalen van het Slagveld.

© 2016 Jan Braakman

Edgar bleef glimlachen in de dood, hij was een geweldige soldaat

Edgar Ross
Edgar Ross Bron: Yves Ross

Het was bijna oudjaar en Edgar Ross, een negentienjarige soldaat bij het Royal Canadian Ordnance Corps van Canadese leger, dacht dat hij wel een voorschot kon nemen op de jaarwisseling. Hij had verlof en zat in de trein onderweg van zijn legerplaats Barrieville via Brockville naar zijn ouderlijk huis in Ste Rose du Degale in de Canadese provincie Quebec.

Edgar nam het er goed van. De alcoholica vloeide rijkelijk. Zo rijkelijk dat Edgar zich er niet helemaal bewust van was wat hij deed.

Wat er precies gebeurde op die 29e december 1942 is niet in de annalen vastgelegd, maar het moet een bloederig tafereel geweest zijn. Niemand had gezien hoe Edgar Ross met zijn hand door het raam van de trein was gegaan, en hoe hij precies gewond was geraakt.

Sergeant L.G. Walton maakte rapport op van de gebeurtenis. Hij schreef dat de ‘verwonding klaarblijkelijk was veroorzaakt toen de soldaat met zijn hand door het raam ging, terwijl hij onder de invloed was van alcohol’. Maar, schreef Walton, “ik heb geen getuigen kunnen vinden, die gezien hebben dat hij met zijn hand door het raam ging.”

Ross werd uit de trein gehaald en op het perron opgevangen door een politieman en twee verpleegsters. Die riepen de militaire autoriteiten erbij: J. Porteous van de militaire politie en sergeant Walton.

Walton zag dat de rechterhand er niet goed uitzag. En Ross was zo verzwakt dat Walton een taxi bestelde om de soldaat naar het ziekenhuis te vervoeren. Daar werd Ross aan zijn wond behandeld. Er moesten een paar hechtingen worden aangebracht, meldt het medisch dossier van Ross. De volgende dag kon hij zijn reis voortzetten. Ross kon zich niet herinneren wat er was gebeurd en waarom zijn hand helemaal onder het bloed zat, verklaarde hij later.

De familie Ross. Bron: Yves Ross

Thuis was het een drukte van belang. Ross was het tweede kind in een rij van dertien. Hij had een oudere zus, Georgette en en vijf jongere zussen, en vijf jongere broers. Zijn moeder was in verwachting van de dertiende: dat zou een jongen worden.

Het incidentje met de hand was niet de eerste keer dat Edgar in het ziekenhuis belandde. De eerste keer was echter van een geheel andere orde. Hij moest behandeld worden aan een vervelende oogontsteking. De behandeling duurde veertig dagen – in het ziekenhuis.

Bijna drie jaar deed Edgar Ross dienst in zijn eigen land. Maar op 29 april 1944 werd hij toch ‘overseas’ gestuurd. Na een klein half jaar acclimatiseren en trainen in Engeland, werd hij naar Frankrijk gebracht. Hij maakte aanvankelijk deel uit van het Regiment de Hull, maar werd later overgeplaatst naar het Regiment de Maisonneuve.

Begin april stak hij bij het Gelderse Almen het Twentekanaal over om vandaar via Laren noordwaarts te trekken. De tegenstand bij Laren was onverwachts fel. Edgar Ross sneuvelde op 5 april, net als een aantal van zijn maten.

Zijn oom Gérard was erbij toen Edgar neerviel. Gerard was ook ingedeeld in het Régiment de Maisonneuve en hij en zijn neef hadden een bijzondere relatie opgebouwd. Gérard schreef de een brief aan zijn broer John – de vader van Edgar. Hij kon nauwelijks woorden vinden voor wat er was gebeurd.

Ergens in Nederland
7 mei 1945

Lieve broer en schoonzus,
Er zijn uren in het leven die zo wreed zijn dat geen fysiek lijden ze kan evenaren, momenten waarop de pijn zo diep is dat ze een groef in ons hart graaft die alleen in de dood kan worden geheeld; verschrikkelijke uren die zelfs oorlog met al zijn verschrikkingen niet kan evenaren. Ik beleefde dit vreselijke moment op de vijfde van de vorige maand, toen ik het hoofd van mijn lieve neefje in mijn armen hield, die de dood ons net had ontnomen. Ik zal nooit dat lieve gezicht vergeten dat bleef glimlachen in de dood; niets zal die herinnering ooit uit mijn leven wissen.
Edgar sneuvelde tijdens een heel zwaar gevecht om vier uur in de ochtend van de vijfde april. De aanval begon om zes uur ’s avonds en eindigde net toen Edgar door twee kogels werd geraakt, één in de keel en de ander in het hart.
(…)

Een paar weken later, toen de oorlog officieel ten einde was, stuurde hij opnieuw een brief – met een nog uitgebreider verslag van wat er was gebeurd en hoe zwaar het was.

Mijn lieve broer,

(…)
Laat me je dit vertellen, John: wees trots op je vent. Hij was een geweldige soldaat, dapper en dapper. Iedereen die hem uit de strijd heeft gezien houdt hem een ​​grote verering. Vaak praten de jongens van de D-compagnie er met me over. Zijn naam zal worden vereeuwigd in het Régiment. Majoor Robert, zijn compagniescommandant, die mijn verzoek weigerde om Edgar over te plaatsen, was erg bedroefd en hij verontschuldigde zich. Hij heeft me erover verteld; wat kon ik zeggen. Het was te laat. Het kwaad was geschied.

In de avond voor de aanval, had hij een voorgevoel dat hij de strijd niet zou afmaken. Hij heeft me erover verteld. Ik sprak hem moed in, maar toch was ik ongerust. Een paar minuten voordat hij sneuvelde, lagen we onder het vuur van vijandige machinegeweren. Ik was erin geslaagd met majoor Robert een huis binnen te gaan; Edgar was in een greppel langs de weg gebleven met luitenant Racicot. Toen er even rust was, ging ik naar buiten om hem in de sloot te zien; hij was nerveus en een beetje ontmoedigd. Ik smeekte hem de greppel te verlaten om naar het huis terug te keren waar ik was; hij weigerde. Ik zal mijn plicht doen tot het einde, zei hij, en hij zei tegen mij: stel jezelf niet voor niets bloot, Gérard. Nee, verlaat me. Ik moedigde hem aan en hij beloofde voorzichtig te zijn.

Toen liep hij verder aan de linkerkant van de weg en ging hij naar rechts. . . . en hij viel daar. . . . nauwelijks tweehonderd meter. . . . . Hij heeft niet geleden. De dood was onmiddellijk. Toen ik hem aan de kant van de weg vond, met zijn gezicht naar beneden, zag ik hem weer en hield hem vast, zijn schouders op mijn schoot, zijn hoofd op mijn arm, hij was dood. In mijn benauwdheid sprak ik met hem, maar hij gaf geen antwoord.

Ik moest mijn zenuwen in bedwang houden; wat heb ik daar geleden. De kogels, granaten en mortierbommen barstten om ons heen. Ik bleef onverschillig. De pijn had me in de greep. Het was vreselijk, John, verschrikkelijk, en de dood zou op dat moment lief voor me geweest zijn.

Ik bleef bij hem. Hoe lang? Ik weet het niet. Aan het einde kwam er een vriend. Ik nam mijn dierbare neef in mijn armen en nam hem mee naar een loopgraaf in de buurt daar. Ik wilde niet dat een granaat zijn lichaam zou raken of dat zijn lichaam vermorzeld zou worden door een voertuig of een tank die over hem heen reed. Ik deed zijn stalen helm af, die ik op zijn “stengun” zette, in de grond geplant om de plaats te markeren en ik ging naar de majoor die naar mij vroeg.

Daar moest ik werken; ik moest het doel vaststellen om de moffen te bestoken met mortieren. Ik vocht door tot in de middag toen de Black Watch ons kwamen aflossen en een nieuwe aanval inzetten.

Ik was uitgeput; ik kon mijn zenuwen niet langer in bedwang houden. Dus ik werd geëvacueerd naar achter de frontlinie. Ik kreeg wat te eten en sliep bijna vierentwintig uur. Toen ging ik terug naar mijn peloton.

De volgende dag ging ik naar Padre (de kapelaan) en hij nam me mee naar de tijdelijke begraafplaats waar Edgar rustte. Ik knielde bij zijn graf en bad. Ik denk dat zijn lichaam zal worden herbegraven als de oorlog voorbij is. We zullen een kerkhof maken voor alle gevallen Canadezen in Nederland, zoals de Padre me gisteravond vertelde. We hebben een goede Padre. Hij heeft goed werk geleverd tijdens de vijandelijkheden. Hij werkte zo dat degenen die sterven zo veel mogelijk verzameld worden om ze later beter te kunnen vinden. De andere eenheden begraven hun doden waar ze vallen. Het is nogal verspreid en velen zullen, geloof ik, nooit worden gevonden, terwijl wij, de Maisonneuve, de onze gemakkelijk zullen terugvinden.

Nu is de oorlog voorbij. We komen eruit als winnaars ,. . . maar tegen welke prijs? mijn God, laten we hopen dat er nooit meer oorlog zal zijn. . . . zo onmenselijk en wreed, vooral met moderne wapens tegenwoordig.

Ik zal spoedig naar Canada terugkeren en ik zal je bezoeken; we zullen er nog een keer over praten, mijn lieve John. Het zal een genot zijn om elkaar weer te ontmoeten, maar helaas! Ik zal niet het grote geluk hebben om je zoon terug te brengen, zoals ik altijd had gehoopt. Het zou de beste dag van mijn leven zijn geweest. Ik verdiende het niet om zo’n geluk te kennen.

Wees dapper, mijn lieve broer. Troost jezelf met diegenen die aan jou zijn toevertrouwd. Je hebt anderen om lief te hebben en die je omringen met tederheid. Ze hebben je allemaal nodig. Wees sterk en moedig, zoals je eerder was, voor hen. . . Edgard zal onsterfelijk blijven in onze herinnering. Moge de herinnering aan hem niet bitter maar zoet en teder zijn met de hoop hem op een dag te mogen vergezellen.

Goedenavond, grote broer. Ik wens je het allerbeste. Kom terug om te praten als je me nodig hebt. . . Ik hoop tot snel, in ons eigen land. . .

Je soldatenbroer die van je houdt,

Gérard

Detail militaire stafkaart (Zutphen, Sheet 5, 1:50.000, War Office)

Edgars ouders kregen officieel bericht dat hun zoon met militaire eer was begraven in een tijdelijk graf bij Almen. Er was een kaart bij gedaan om de plek te markeren. Daar lag Edgar: onder de letter J van Scheggertsdiju, zoals de dossiers de naam verbasterden. De tijdelijke begraafplaats lag op de hoek van de Scheggertdijk en de Oude Azinkdijk bij Almen. Daar lagen zeven jongens van Edgars regiment. Edgar was de tweede in de rij. De zeven werden begraven op 6 april 1945. De dag dat Edgar zijn 22e verjaardag had willen vieren.

De ouders van Edgar voerden nog een correspondentie met het leger, omdat Edgar als private werd aangeduid, terwijl hij in januari toch echt was bevorderd tot korporaal. De opmerkingen van John Ross werden opgemerkt en Edgar kreeg op zijn graf de rang van Corporal.

Een tragisch incident in de nieuwjaarsnacht (1 januari 1945) haalde het dossier van Ross heel summier. In maart 1945 had het Field General Court-Martial geoordeeld dat Ross zich schuldig had gemaakt aan onachtzaamheid. Wat zich had afgespeeld, stond niet in Ross’ dossier.

Maar het dossier van zijn maat Roger Bisson laat zien welke tragische gebeurtenis daaraan ten grondslag lag.

Ross werd gedegradeerd, maar direct daarna weer gepromoveerd tot Acting Corporal.

Ross is herbegraven op de Canadese begraafplaats in Holten. Hij ligt in plot II, rij E, grafnummer 10.

©2016, 2020 en 2024 Jan Braakman
Met dank aan Yves Ross

  • Gérard Marchand; Le Régiment de Maisonneuve Vers La Victoire 1944-1945; Montreal 1980
  • Yves Ross, persoonlijke correspondentie
  • Library and Archives Canada; Second World War Service Files – War Dead, 1939 to 1947; RG24; Volume 26936
  • Library and Archives Canada; Second World War Service Files – War Dead, 1939 to 1947; RG24; Volume 25463 (Roger Bisson)